Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
[pagina 160]
| |
Het xxxiij. Capittel.
| |
[pagina 161]
| |
Coomt door't geloof tot my, met een boet-veerdigh hert,
Want wie so droevigh komt tot my, sijn droefheyd wert
In blydschap bly verkeert, en hy in my sal vinden,
Rust en troost voor sijn Ziel. Christus den so gesinden
Geeft een gevoelen soet van Gods genade groot,
Die haer ter saligheydt doet dijen nood en doodt.
Doet haer de sekerheyd der saligheyd hier smaken,
Aen de volheyd waer van hier na sy sullen raken.
Wt welck gevoelen soet voort in den mensch ontstaet,
Blydschap in God den Heer, die nimmermeer vergaet;
Want hy voelt in sijn hert, dat God hem heeft vergeven
Sijn sonden al te saem; dat hem getroost doet leven
En sterven door't geloof: want de Heylige Geest,
Werckt in hem dat hy God met vreughd van herten vreest:
End' alle dingh veracht om Christum te gewinnen,
Om met sijn heyligh kleet te gaen ten Hemel binnen:
Waer alle droefheydt dan in blijdschap wordt verkeert,
End' God de Heer met vreughd, groot gemaeckt en ge-eert.
In Droefheyd ende Vreughd des mensches, is gelegen
Bekeeringe tot Godt: om gaen op Godes wegen.
Want die hem tot den Heer bekeeren sal, die moet
Sijn sonden al te saem Ga naar margenoota bekennen met ootmoet.
Van herten sijn bedroeft dat hy met syne sonden
Sijn God vertoorent heeft, geleeft heeft ongebonden:
Belyden synen schult wee-moedigh voor den Heer.
De sonden laten heel en vlieden meer en meer:
En daer na wort hy dan met Ga naar margenootb blydschap in genomen,
Om dat hy heeft van God om Christi wil bekomen
Vergevinge van al sijn sonden groot en kleen:
Waer-om hy hem oock maeckt bly-moedigh op de been
Met een bly-moedigh hert, om heylichlijck te leven,
End' wort tot Godes Wet uyt liefde bly gedreven:
| |
[pagina 162]
| |
Dat hy geen ding so seer betrachtet en bejaeght,
Als om te doen het geen wat Godt den Heer behaeght.
End' oock geen ding so seer sal vlieden ende laten,
Als 't gene dat hy weet dat Godt den Heer mach haten.
Aldus den nieuwen mensch met Droefheyd is belaen,
En wederom met vreught en Blijdschap aen-gedaen
Als hy hem tot den Heer bekeert van zyne sonden,
En so Droefheyd en Vreught in een mensch word gevonden.
Oock wort den Nieuwen Mensch bedroeft, wanneer hy siet
Dat Christi Kerck gewelt of over-last geschiet:
Bedroeft sich oock altijd over het god-loos leven
Der wereld: is Bedroeft als God niet word gegeven
Zijn behoorlijcke eer, en als des Heeren naem
Licht-vaerdigh word mis-bruyckt, gelastert on-bequaem.
Niet weynigh is Bedroeft, beweeght met mede-lyden
Over 't cruys en den noot der vromen t'allen tyden.
Is met den droeven Droef, en met den blyden Bly,
Is verheught in het cruys: De geest Gods doet dat hy
De geestelijcke vreught van Gods genade goedigh
In een geloovigh hert gevoelt seer over-vloedigh.
Dit sy nu tot een proef in't korte hier verklaert,
Hoe oock d'affecten zijn van Geestelijcker aert
In den herboren mensch: hoe dat die haer beweghen,
In heyligheyd met vlijt: tot Gods Wet zijn geneghen:
End' niet tot ydelheyd en bewegingen quaet.
Want de Heylige Geest die helpt hem met der daet
Tegen zijn vleesch en bloed, den Satan, wereld stryden,
En heyligh nae Gods Wet hem voegen t'allen tyden.
Als dan d'affecten zijn genegen en gesint
Tot heyligheyd en deught, daer uyt een mensch bevint
Dat hy herboren is: en als die meer en meere
Haer neyghen voort en voort nae't geen ons Godt de Heere
| |
[pagina 163]
| |
Leert in zijn heyligh woord, dat is een teken vast
Dat het vruchtbaer geloof in hem toe-neemt en wast,
Dat in hem groeyt en bloeyt het geestelijcke leven.
Maer als d'affecten haer tot ydelheyd begeven,
Of als d'affecten zijn geneghen en gesint
Met lust te doen het geen wat vleesch en bloed bemint,
Een teken is gewis van een mensch onherboren,
Die so hy niet en word bekeert, sal gaen verloren.
Daer-om, o Christen Mensch! bid God, in Christi naem,
Dat u affecten al hy maken wil bequaem,
Geneghen en gesint tot geestelijcke dinghen;
En u affecten tracht, door Godes hulp, te dwinghen
Tot heyligheyd en deught, op dat ghy door het geen
Daer u affecten dan geneghen loopen heen,
Versekert wesen meught, dat ghy moet waerlijck wesen
Herboren, en van God ten leven uyt-gelesen.
|
|