Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
Het ij. Capittel.
| |
[pagina 6]
| |
Ga naar margenoot+En is een principael, die neffens hem een twede
Oorsaeck, als intrument, heeft willen stellen mede.
Die oorsaeck principael, die d'andere regeert,
Ga naar margenoot+Gebruyckt tot zynen dienst, na dat hy dan begeert.
Is hy die eeuwigh is, self-standigh, hoogh verheven,
Rechtveerdigh, wijs en goet, die alles geeft het leven,
Die selfs de Schepper is, her-schepper oock alleen,
Dees God, de Vader is, en Moeder oock met een.
Want het is God, van wien in Hemel en op aerden
Dat Vaderschap komt voort, en al wat is in waerden:
God de Heer is alleen, de Vader principael,
Die teelt, bereydt, formeert, ia doet het al te mael,
Om ons natuur verkeert t'herbaren, te genesen,
En dat de nieuwe mensch gestalte krijght en wesen.
't Is d'een-wesighe God, God Vader, God de Soon,
Met den Heyligen Geest, dryvuldigh in persoon,
De Vader is't begin in desen van hem selven,
Die door zijn Soon en Geest dit werck begint te delven.
Christus de Sone Gods, onsen Immanuel,
Die vanden Vader ons geworden is seer wel
Tot wijsheyt, heyligheyt, gerechtigheyt en vrede,
Ga naar margenoot+En tot verlossingh oock aen dit werck wercket mede:
Maer van den Vader, door Godt den Heylighen Geest,
Als die verworven heeft, van't minste tot het meest,
Al't ghene daer behoort tot dit nieuw heyligh leven.
Ga naar margenoot+Want in hem, en door hem ons alles is gegheven;
De wegh, waerheyd, de poort, het leven is hy self:
Hy ons gheopent heeft het Hemelsche gewelf.
Wt, van, en oock door hem veel-vuldigh op ons dalen
Gods goede gaven al, de Geestelijcke stralen.
Den Geestelijcken Mensch schept Christus, ende geest
Ga naar margenoot+Dat door hem, en in hem de nieuwe mensche leeft.
| |
[pagina 7]
| |
En uyt zijn volheyd vol, genadigh gaven vloeijen,Ga naar margenoot+
Waer door, tot Godes eer, gelooves vruchten bloeijen.
Van hem, als van het hooft, de nieuwe mensche treckt
Zijn voedsel, en in hem is hy volmaeckt, perfeckt.Ga naar margenoot+
Wt zijn volheyt alhier by maten wy ontfangen
't Volkomene, waer van hier na men sal erlangen.
Inden Geest'lijcken Mensch 't beelt Ga naar margenoota Christi is geprint,
Soo dat hy niet meer Ga naar margenootb aerdsch, maer geest'lijck is gesint:
Ja dat hy niet en leeft, Ga naar margenootc maer Christus leeft van binnen
In hem, en oock Ga naar margenootd regeert zijn hert, gemoed en sinnen.
Vanden geest'lijcken doodt, waer door datmen af-sterft
De sonde, die op ons door Adam was ge-erft;Ga naar margenoot+
Gelijck als Christi doodt is oorsaeck sterck en krachtigh,
Alsoo is oorsaeck oock zijn opstandingh waerachtigh
Van't geestelijck op-staen, uyt onser sonden slaep,
Tot Hemels leven nieuw, tot een goed Christi schaep.
Is hy dan wegh en licht, levens-Fonteyn gepresen:
Vanden geest'lijcken mensch moet hy oock Vader wesen.
Godt de Heylighe Geest, de-welcke wordt geseyt,Ga naar margenoot+
Een Geest genaden-rijck, een geest der heyligheyt,
Die Godt in zijn Verbond belooft heeft uyt te storten
Over zijn volck, om 't vleesch de vlercken te bekorten:
Te senden in ons hart, om leeren ons verstaen
Zijn Wet, en ons daer nae de voeten recht doen gaen.
Desen Heyligen Geest de Vader heeft ghesonden,
Door, en om Christi wil, om ons hert te doorgronden.
Die wonderbaer in ons zijn groot werck openbaert,
Den ouden mensch vernieuwt, herschept, herstelt, herbaert,
Ons blint verstant verlicht door zijn Hemelsche stralen,
Verandert onsen wil, doet die nae 't goede talen,
Doorboort ons ooren doof, ons steenen hart maeckt dweegh,
Dat is, ons steenen hart herscheppet soo te deegh,
| |
[pagina 8]
| |
Dat uyt den ouden mensch de nieuwe wordt herboren,
Die als een geest'lijck mensch, kloeckmoedigh komt herboren,
Leeft heyligh, geeft Godt eer, tracht soo veel als hy kan
Na wasdom, om hier na te zijn volkomen man,
Onse herboorte werckt, de Heyl'ghe Geest wel krachtigh,
Maer van den Vader, en Soon, neffen hem almachtigh.
Ga naar margenoot+Dat Godt de Vader is, wy hebben hier gehoort,
Dat hy oock Moeder sy, wy sullen sien nu voort,
Vanden Geest'lijcken mensch, want alsmen wil aenmercken
Ga naar margenoot+Wat dat een Moeder doet, welck daer zijn hare wercken.
Men sal bevinden dat Godt al het gene doet
Ontrent den nieuwen mensch een moeder daer doen moet.
Een moeder die ontfanght, baert, voed en onderhouwet,
Ga naar margenoot+Godt aenden nieuwen mensch, dit alles oock ontvouwet.
Godt heeft den nieuwen mensch ontfangen en bereydt,
Ga naar margenoot+In zijn verkiesing eerst, en raedt van eeuwigheydt,
Alleen uyt liefde reyn, nae zijn goed wel-behaghen,
Sonder aensien op yet, genadigh daer gedragen:
Ga naar margenoot+Die hy, als uyt zijn buyck, der liefde breed en wijdt
Baert, en brengt aenden dagh, daer-nae elck op zijn tijdt.
Ga naar margenoot+Door't krachtigh roepen sterck, rechtvaerdigh, heyligh maken,
En voed haer door den dienst van zijn woord, en het smaken
Der Sacramenten goedt, en onderhoudt haer voort
Door den Heylighen Geest, genadigh door zijn woordt.
Aldus is Godt soo wel een Geestelijcke Moeder,
Vanden Geest'lijcken mensch, als Vader en Behoeder.
|
|