Anatomia. Dat is ontledinghe van den geestelycken mensch
(1622)–Frederik de Vry– Auteursrechtvrij
[Folio ***3v]
| |
Een ander.
COmt herwaerts wie ghy zijt uyt des Galeni schole
Die u de Chirurgij oft oock d'Anatomy
Verstaet, end' u vermeet, dat ghy in al de holen
Van 's menschen lijf, de handt end' d'ooge brengt daer by:
Hier moet ghy stille staen, hier sult ghy onder-vinden,
Ga naar margenootaDat Godes vinger meer kan wercken in den Geest,
Dan ghy u in het vleesch soud derren onder-winden,
Om te behouden, niet het leven van een beest.
VVanneer een Cancker heeft door-g'eten al de leden,
End Ga naar margenootb niet gesonts en laet van den hooft-schedel af
Tot de voet-solen toe, hebt ghy dan oyt gesneden
In't vleesch? ick denck wel neen: ghy blijfter dan wel af.
Siet hier dan Ga naar margenootc een doodt vleesch Ga naar margenootd van d'oude slang gebeten,
Door Ga naar margenoote doodelijck vergift end' Cancker uyt-geteert,
Ga naar margenootfDaer niet goeds in en woont; nochtans so sult ghy weten
Gods hand zy niet verkort, zijn handwerck niet geweert.
VVil hy maer snyden end' hier Ga naar margenootg openen de zyde,
End' daer toe met zijn vlijm end' zijn twee-snijdend' sweert
Door-booren hand end' voet, end' Ga naar margenooth 't herte selfs besnyden,
End' Ga naar margenooti dooden soo dees doodt, so werd de dood geweert.
Ga naar margenootkDoor al de zeen'wen tot op't scheydsel van de nieren
Door-dringe zijn scherp mes, ontlede yeder lidt;
End' tooge naeckt end' blood, al het veel-voudigh swieren
Van d'aderen, end' wat daer meer verborghen zidt.
De mensch die eerst Ga naar margenootl de dood droegh levend' in zijn leden,
End' dien Ga naar margenootm het eten selfs was doodelijck fenijn,
Als Godt hem gaet also van lidt tot lidt ont-leden,
Ga naar margenootnAf-stervende zijn vleesch, leeft in een beter schijn.
| |
[Folio ***4r]
| |
Hoe saligh is de man, dien tot dit werck zijn penne
Van God verwisselt werd met Ga naar margenooto dat twee-snijdend' sweert
En griffie van stael, op dat zijn hand gewenne
Ga naar margenootpDat snood' gekanckert vleesch te snyden onverveert.
Och of Ga naar margenootq Gods Heyl'gen al end' zyne gonst-genooten
Eer-gierigh waren, om dit sweert in hare handt
Te voeren, ende te betrachten onverdroten
Ga naar margenootrHaer eerst-geboorten recht end' dier-gekochte pandt.
Het soude niet geacht zijn vryheid vry Ga naar margenoots te steken
Nae't herte van Gods Kerck met rijpe Reden-rijck;
Maer yeder soud' zijn eer op-wecken, Ga naar margenoott om te spreken
Voor Christi vrije volck end' vrije Vreden rijck.
De Pennen souden niet zijn Ga naar margenootu Satans swevel-stocken
Om Ga naar margenootx 't vuyr t'ontsteken, 't welck in geyle lust het hert
Ontbranden doet; het Dicht en soud' niet zijn Ga naar margenooty het rocken
Van 't warre-garen, daer de ziele in verwert.
Maer Ga naar margenootz spiessen souden 't zijn, end' nagelen ons reden,
Om Bacchus, Venus end' Cupido tegen-weer
Te bieden, end' Ga naar margenoota haer wet te dooden in ons leden:
Ga naar margenootbOp dat wy sulck gedrocht niet geven Godes eer.
Ga naar margenootcDe wereld singe lof Ga naar margenootd des werelts God en duchte
Ga naar margenooteZijn Engelen; maer wy vry van die slaverny,
VVat Ga naar margenootf Koning hebben wy? wat Meester die wy vruchten?
Dan hem Ga naar margenootg wiens waerheyd ons gemaeckt heeft waerlijck Vry.
Iohannes Cloppenburgh. |
|