Der matroosen ghesontheydt, ofte de goede dispositie der zee-varende ende alle andere lieden
(1663)–Abraham Lenertsz Vrolingh– Auteursrechtvrijwaer in ghehandelt wordt, nevens andere sieckten, den matroosen ghemeen ende oock alle menschen: vanden aerdt, nature en eyghenschap des scheur-buycks: anders schimmelsieckte ghenaemt. Van haer name, oorspronck, wesen ende curae
Dat IV. Capittel. Van Spijs en dranck welcke meest Schimmelt, hoe te helpen, ende hoemen in 't ghebruycken van dien sich schicken en dragen sal.VAn allderley Spijs en Dranck (die ontelbaer is) hier te schrijven en te handelen, is geensins de meninghe, veel min sullen wy handelen vande menigherley nut en vrucht, en veranderinghe, die spijs en dranck in des menschen Natuere dickwils werckt ende doet, want sulcx alles te verhalen wel een heel Tractaet vereyste: Maer wy sullen slechts allene schrijven en handelen van den gemeenen kost en dranck die de Matroosen ordinaer en ghemeynelijck werden mede ghegheven, ende welck van die aldermeest tot schimmelinge is genegen. Het is buyten alle twijfel of de Mensch die neycht sich allesins en tot allen tijden, Ga naar margenoot+ na dat den kost en dranck is, dien hy nuttight ende gebruyckt, ende sulcx als hy wert op-gevoet, ofte ten minsten eenen langen tijt wert onderhouden in het selve wert den Nature gelijck als vervult en geheel vergadert, ja somtijts nae dat de kost en dranck kracht en vermoghen heeft, daer nae wercktse oock haestigh en snel. Onse gemeyne Eten om dat het soo snel niet door de gantsche Mensch en sijn Lichaem henen doordringht, ofte veel eer om dat de Natuere van't selve soo gheheel vervult, verzaet, ende ghelijck als selfs soo eyghen is, daerom en wert by ons in dien deele gheen veranderinghe ghemerckt, maer soo haest als den Mensch buyten sijn gemene cours en loop, door spijs en dranck wert op-ghevult, | |
[pagina 27]
| |
ofte soo hy met yet wat dat machtigh doordringht wert versadight, sijn natuere neemt het dadelijck waer, neycht sich ten selven, wert daer door ten dele verandert en keert sich tot ende na die spijse die hy ontfanghen en ghenoten heeft, Ga naar margenoot+ Exempel hebben wy inde Loock, Aiuyn, Kool, Rapen, daer den gantschen Aessem van stinckt, soo haest den Mensch daer van gegheten ende tot sich ghenomen heeft, ende dit is een vaste en wel-gegronden Regel. Den mensch die kan met Vergift te eten, Ga naar margenoot+ maken dat het Fenijn hem gheen schade kan doen, hy kan sich met kost te eeten sterck ende swack maken, rad ende stram, jonck ende out (om soo te segghen) ja met eeten en drincken wert de Mensch subtijl, ende grof gemaeckt: Ende ten ware niet goet dat den Mensch wiste, wat hy met spijs en dranck vermochte hem te doen. Honich vermenght met Leeuwen-breyn en ghegeten maeckt den eeter sterck, Ga naar margenoot+ Honigh alleen maeckt moedigh en vroom te strijde, ende sulcke eygenschappen sijnder ontelbaer veel in verscheyden spijse ende dranck: Want ghelijck den Wijn maeckt levendigh en vrolijck, alsoo maect oock de Mede gedroncken stout en onversaegt. Ende wat sal ick veel segghen, soo als spijs ende dranck is, soodanigh wert oock de mensch diese geniet, soo wanneer hy gantschelijck daer van in-genomen is. Veel dingen maer alleen by sich gedragen bewijsen groote deucht en ondeucht den ghenen diese draecht, Ga naar margenoot+ veel meer kracht bewijst het ghene de mensch in sijn Natuere in-gedronghen en door-gedrongen is, ghelijck als spijs en dranck gemeenlijck den gantschen mensch in-genomen ende door-gheloopen is. | |
[pagina 28]
| |
Om dan te komen tot de saecke, dewijl den Mensch gemeenlijck wert, soo als hem de spijse en dranck maeckt, kanmen lichtelijck af-meten, dat wanneer den mensch Eet ofte drinckt anders niet als een verschimmelde, Miterige, Wormighe, vermufte en verdufte stinckende kost en dranck, Ga naar margenoot+ dat dan oock sijn Menschelijcke Natuere noodtsakelijck mede moet neyghen en aerden, nae 't gene hem doorgaens en t'allen tijden wert in-gelijft, het welck, soo wanneer 't langhe duert ende daer by blijft, en kan hy niet anders worden als verduft, vermuft, stinckende en schimmeligh. Dierhalven: soodanigh als den kost en dranck is soodanigh wert oock den Eter en drincker, Ga naar margenoot+ is den kost en dranck gesont versch en goet, de Mensch is en blijft oock veeltijdts versch ende gesont, Is daer-en-tegen de Spijse en Dranck Schimmelig en stinckende, den Mensch die wert daer door oock stinckende en Schimmeligh. Ende de-wijl de Zee-lieden (besonder op langhe en verre reysen) dickwils niet veel anders konnen hebben noch krijgen, Ga naar margenoot+ als 't gene, al ist al goet en versch met genomen, nochtans met der tijt schimmeligh en stinckende wert, soo en kan het oock niet anders wesen, of den mensch moet mede soodanig als zijn voetsel is worden, te meer wanneer hem in eenen langen tijt niet beter en mach geworden dan 't gene en alsulcx, 't welck hem doet stincken en schimmelen. Nu is der Matroosen spijs en dranck veeltijts wel niet veel anders (hoe wel genoch, alst goet is) als Broot, Ga naar margenoot+ Boter, Kaes, Oly, Gort, Erweten, Boonen, Vleesch, Stock-Vis, gesouten Vis, Haringh, Speck, Asijn en Mostaert. De Compagnie is te prijsen die altijt wel wat goets mede gheeft, | |
[pagina 29]
| |
maer veel andere (niemant te na geseyt) geven mede, Broot gebacken van Roch of Tarwe, die wel gebruyckt, Mijterigh, oock wel verdroncken en weer op-gedroocht is, Grutten die verjaerd', out, Mijterigh en Wormigh is, Ga naar margenoot+ Erweten en Boonen die somtijdts jaren oudt en vol schimmelinghe is, want meest alle Aerd-ghewassen, verjaerd' zijnde: weynich kracht en deucht hebben die versch en sonder schimmel zijn. Vleesch dat somtijdts wel gekeert en stinckende sy al eer 't gecocht is. Stock-Vis vol Mijt en stanck. Boter en Haringh die ruych en Geel is van schimmel en Garstigheyt. Kaese daer den Worm uyt kruypt en wat sulcx meer is. Ia Bier dat suer, vaets, ende vuyl is, ende Water dat seer vuyl stinckt, en vol slijck en slijm leyt. Al het welck wanneermen 't wel in siet, Ga naar margenoot+ soodanigh sy dat het niet mogelijck is, of den genen die daer by leven moet, die valt in stanck en Schimmelinge, want de gantsche Natuere wert gelijck als met Schimmelinghe versadight en op gevult. In sonderheyt wanneer het drincken is stinckende, vaets ende suer, gelijck op verre en lange reysen ordinaer geschiet, te meer wanneer dan noch den Mensch daer van veele Eet ende drinckt, en onmatigh tot sich neemt. Om al't welck (soo veel mogelijck) te verbeteren, Ga naar margenoot+ dient voor eerst geseyt welcke kost onder alle dese voornoemde, alder-meest de Schimmel is onderworpen, ende welck vandien te schimmelen is genegen. Hier toe verkiese ick aldereerst en voornaemelijck het ghemeyne Scheeps-Broodt, Ga naar margenoot+ het welck wanneer niet wel ende ghenoech is uyt-ghedrooght, seer haestig ende oock veel tot schimmel is geneycht, om dat het van zijn vochtig- | |
[pagina 30]
| |
heyt tot vervuylinge wert beweecht, de welcke wanneerse daer uyt ende af-ghedroocht zy, het Broot veel te min de Schimmel onderworpen is. Veel Backers hebben die ghewoonte datse het Broot meynen goet en duersaem te maecken met veel Zuer-deech 't welck in der daet een mis-verstant is, Ga naar margenoot+ hoe wel: wanneer het met een duersaeme zuere vochticheydt geschiet: niet quaet en is, Ga naar margenoot+ maer met Suer-deech het Broot suer te maken, is heel niet goet maer schadelijck, noch te meer: soo wanneer den Zuer-deech met Sout wort vermenght, het welck altijt (al ist Broot noch soo wel ghedroocht) op de Zee het Broot vochtich maeckt en doet schimmelen. Om het Broot duersaem te Backen, Ga naar margenoot+ ick voor mijn persoon soude daer toe nemen ghesuyverden en gheschuymden Honich na dat den Deech vereyst, en koken die in schoon stroom of Put-Water, met een weynigh Asijn daer in, dat het maer weynigh amper is, dan voort soo maeckt dit water moy suerachtigh met den witte suere Spiritus van Swavel, hier mede soude ick het Meel vermenghen, met sijnen behoorlijcken Zuer-deech doch sonder Sout, ende na ghedane rijsinge wel treden, wercken, ende op-brooden soo dat vereyscht, Ga naar margenoot+ ende dan voor de tweede mael in eenen coelen Oven wel hert (doch niet brandende) op-droogen. Soo ghy het Broot wat kruydigh begeert, soo werpt in u eerste meng-water een Nagelken acht of thien met wat Folie, Caneel en Coriander, ghy sult hebben en bekomen een seer goet aengenaem en duersaem Broot. De Grutten ofte het Scheeps Gort en kan niet beter om wel te dueren gemaeckt werden, | |
[pagina 31]
| |
dan alleen datmen 't van zijn Meel wel af sifte, Ga naar margenoot+ ende wel op-drooghe, sulckx verstaet oock van Erweten, Boonen, ende dierghelijck, Ga naar margenoot+ die principael met wel te drooghen op een Eest of Oven hert ghemaeckt, ende dan voor de lucht wel bewaert moeten werden. Even soo ist oock ghelegen met den Stock-Vis, Ga naar margenoot+ die wel ghedroocht en schoon afgeveecht voor de lucht moet op-gesloten werden, want ick segge: dat in desen kost ende in sonderheyt inde Erweten, wit en Groen, Ga naar margenoot+ oock de meeste ghenegentheyt leyt om te schimmelen, diemen in eenighe andere spijsen soude connen vinden, ende dat uyt kracht van haer eygen aen-geborene vochticheyt dier veel in is, ende is gants onduersaem, die daerom oock nootsakelijck daer uyt gedroogt moet werden, soo men anders begeert te voorhoeden de schadelijcke Schimmel. Vleesch om dat het veeltijdts met Sout wel bewaert wort, Ga naar margenoot+ kanmen de schimmel in 't selve wel weren en voor komen, alsmen daer slechts wel op ledt, maer een schadelijck ghebreck ist Vleesch inden Pekel gemeenlijck onderworpen, Ga naar margenoot+ dat is: dat het vanden Pekel al te seer verbeten, dor en smakeloos wert, 'twelck nae mijn oordeel soude connen voor-gekomen werden, met Salpeter, het welck wel ghelijck als ander Sout het Vleesch bewaert, Ga naar margenoot+ ende niet en verbijt noch dorre maeckt, doet dierhalven wat Salpeter inde Pekel, die ghy sterck genoech gemaeckt hebbende, Ga naar margenoot+ vermeynt op 't Vleesch te gieten. Ende even het selfde verstaet ooc vanden gesouten Vis. Altoos om de aenghenaemheyt doet in uwe Pekel wanneer ghyse wilt op-koken, een weynigh Coriander, Nagelen en Caneel, ghy sult hebben een smakelijck en wel-rieckende Vleesch. | |
[pagina 32]
| |
De Kaese kanmen bewaren wanneerse ongequetst en reyn geschraept is, Ga naar margenoot+ met de waschinghe van 't slijmmige water dat vande Gomme dragant vetachtigh is geworden met op-koken, daermen dan wat Arabische Gom mede in smilten moet, met welck water den Kase moet werden bestreken, ende op-gedrooght, het hout den Kaese geef ende schoon. Haringh alsmen die langhe wil goet houden, Ga naar margenoot+ salmen hooft en steert met den buyck af-snijden, in nieuwen verschen Pekel legge daer wat Coriander in gesoden is geweest, ende alsoo bewaren. De Boter is wel het moyelijckste om in heete ghewesten goet te houden, ende daerom salmen in diens plaetse goede versche Oly hebben en die gebruycken. Alle dese Spijse aldus bereydet, salmen een lange en geruymen tijt connen goet houden, ende sonder eenigh ghevaer connen hebben en gebruycken, Ga naar margenoot+ ende insonderheyt moetmen goede acht nemen op de Erweten, ende aldermeest de Groene, want onder alle de Scheeps-Provisie gheenen kost en wert ghevonden, die meer tot schimmelen ghenegen is, als even de Groene Erweten. Belanghende het Bier: veel vremde Natien hebben die gewoonte, Ga naar margenoot+ datse hare houtene drinc-vaten, hant Kannen ende Kroesen, met Arpoys begieten, en laten bevloeyen, het welck inder daet wel een edele gewoonte is, het welck: indien wy onse Bier-vaten alsoo deden, het Bier en Water soude so haest niet stincken noch vaets worden, als nu wel gheschiet, want in sonderheyt van het Hout, en aldermeest uyt den stanck van dien, het Bier en Water stinckende ende vaets wordet, al hoe-wel aen 't Water daermen | |
[pagina 33]
| |
'tBier van Brouwt dat in sich selven oock niet even goet sy seer vele gelegen is, Ga naar margenoot+ ende onder alle andere Wateren en isser geen schoonder noch edeler Water, als 'tgeene in hooge Landen uyt diepe Putten wert op-ghehaelt, welck te wenschen ware dat wy wat meerder conden bekomen, als nu wel geschiet, daer en soude soo veel stinckenden vaedts Byer niet gedroncken werden, als nu wel wert gedaen. Ende dit is in't korte geseyt soo vele aengaet de spijse ende dranck, die by de Zee vaert is in gemeen gebruyck. Altoos ten besluyt van dit Capittel, soo wil ick den Zee-man in ernst gheraden en gebeden hebben, Ga naar margenoot+ dat: wanneer hy doch op de reyse is, op een lange en verre tocht, ende hy siet en smaeckt, dat de kost en dranck is vuyl, stinckende, Wormigh en schimmeligh, Ga naar margenoot+ dat hy dan daer van niet hongerigh noch heel sat en ete noch drincke, maer machtigh en sober, want hoe dat hy daer van meer ende bovensobere nootdruft etet ende drincket, hoe dat hy dies te eerder en meer met de schimmel sal sijn besmet. Ende dus vele sy geseyt van kost en dranck, met de behoudenisse ende gebruyck van dien, soo het ordinaris by der Zee gebruyckelijck is, nu soude noch wel resteren hoemen die in't op-koken en op schaffen behoorde te bereyden, 'twelck hier in dit korte werck veel te langh soude vallen. Wy sullen ons nu keeren tot de gecomponeerde Schimmelinghe ende de Cure van dien, hoe vast alle Matrose sieckten en gebreecken, vermenght met Schimmelinge sullen wesen te genesen ende te helpen. Ende sullen beginnen vanden Hoofde ende de Hooft-gebreken nevens de Cure van dien. |
|