Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 284] [p. 284] Algernon Charles Swinburne: Het lied van liefdes afnemend getij Tussen de westerzon en 't zeegetij Raakten der minne hand en lippen mij; Van zoet kwam bitter, van de dag kwam nacht, En lang verlangen korte vreugde bracht: Ach, liefde, en wat werd er van u, van mij, Tussen de zeeduinen en 't zeegetij? Tussen het zeespoor en het zeegetij Werd blijdschap droefnis, droefenis werd mij; Min werd tot tranen, tranen werden vlam, En dood geluk tot nieuwe hartstocht kwam; Der minne taal en streling leek het mij Tussen het zeezand en het zeegetij. Tussen zonsondergang en 't zeegetij Waakte de minne één uur van min met mij; Dan, langs de algouden water-paden heen Repte zij zich naar dagen van 't verleên; Ik zag haar komen, zag haar gaan van mij Tussen het zeeschuim en het zeegetij. Tussen het zeestrand en het zeegetij Min beving sluimer, sluimer beving mij; En de eerste ster zag twee tot één vergaan Tussen de zon en 't zwijgen van de maan; De tweede ster geen liefde zag, maar mij Tussen de zeekust en het zeegetij. Vorige Volgende