Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 127] [p. 127] In een liber amicorum geschreven I Die reeds mijn jeugd verkwikte met zijn stem Heeft niet mijn rijper dag alleen gelaten: 'k Moet als weleer me op haar toevlucht verlaten, Sterker naar dat zij klinkt met zachter klem. - ‘Vergeet, wat lot de wereld u bestem’ En zing; geen kleiner wijsheid kan u baten...’ 'k Weet nog de kamer waar wij samenzaten Toen ik als jongen luisterde naar hem. Wijsheid niet groter dan dit simpelst weten Doet mij de wereld en haar puin vergeten, De vale dreiging van een gruwbaar lot. Van jeugd tot ouderdom heeft mij bezeten Zijn helder woord, dat mij te leven heette: Want waarlijk dichten stamt rechtstreeks van God. [pagina 128] [p. 128] II Geef aan het hart wat niemand kan verraden: Het openbaar maar ongezegd geheim, Dat langs de wenteltrap van maat en rijm Naar weten opstijgt, werkzamer dan daden. Geef en blijf geven waar geen wet van weet, - Brood dat mijn jeugd at, wijn der rijper jaren -: Opdat ik mij terugvinde en beware In 't zelfde woord waarin ik mij vergeet. Wel klinkt in deze wereldschemering Doffer, gesmoorder, als uit ver verleden, Uw stem flauw preevlend tot mijn agonie. Dit gouden schrift verbleekte. Woorden die Weleer me ontvoerden en mij leven deden, Zijn als een droomspook van herinnering. Vorige Volgende