Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 86] [p. 86] Rekenschap O hoe deerlijk gekwetst, achter het hoge Voorhoofd, het doffe en al te snelle denken, Onafgemaakt en richtingloos verhavend, Dat de wenkbrauwe' in op- en neergang houdt, En niet kan doorbreken in blikloze ogen, De in hun kassen diep verdokene, Maar somtijds worden ze even van een ver, Vaag vuur doorlicht; moeheid en twijfel zijn Dat niet alleen, en ongeloof, die haar Stem doen verstikken tot een ingehouden Glansloze toon, gebroken en versmoord; En wat doet dan de mond? een scherp gewelfde Mond die eenzaam gekerfd staat in 't verstilde Gelaat; de mond die, wetende, heel kort maar, Aan één zijde met oud misprijzen optrekt, Soms, als door een wijze en milde deceptie: De mond, wat is die dan weer plotseling Vastbesloten en fel zoals een boze Jongen kan kijken? ja kíjkt niet de mond Meer dan de ogen, en heviger? maar alle Lijdelijkheid is gevlucht in de ronding Der schouders, (o weet jij het dan niet meer, Mijn hart?) zo weerloos en zo brekelijk, (Voorzichtig dan!); en heel de rijzige Hoogheid van 't teder lijf is wankelbaar In zichzelve verzwakt, - door welke droom, Onwerelds en onverwelkbaar, verslagen? - En door een enig, giftig referein, Dreinende deun in 't te bewust gevoel, Bezeerd en tot broosheid verbleekt: alleen Een enkel hopen, een flitsend beroep Op een ander bestaan, zodat een vreemde [pagina 87] [p. 87] Wijziging - welke? - van het eigen daaglijks Zelf haar steeds voortdwingt tot het zo bekende Overgaan in de moeizaam overwogen Houding van een nieuw niet-zich zijn, dat ze, eenmaal Gevonden, in werktuiglijkheid 't herhalend, Verbeeldt, een willoos ontzind wegslapen In 't andere, o ontoereikend genot En nimmermeer volkomene vervoering, Te smartelijk dan dat ík het zou kunnen Afkopen met mijn bloed. Vorige Volgende