Verzamelde gedichten
(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 81]
| |
I Plus-que-parfaitIk heb genoeg om jaren aan te denken
Wanneer ik me op je kleinst gebaar bezin,
En hoe je naar me keek in het begin
En wat je aanhad die keer bij 't koffie-schenken.
Ik weet nog goed hoe je mijn boek moest krenken
Met de schampre opdracht: ‘'k Haat die ik bemin.’
't Koel water van je ogen keek ik in,
Citerend: ‘'k Sterf, wil jij, bron, mij niet drenken.’
Twintig jaar later. Of je niets meer heugt
Groet je me nuffig, op lijn veertien wachtend,
Terug. Je man fluistert, duidlijk genoeg:
‘Wéér zo'n ongunstig dichter uit je jeugd?’
Hij neemt zijn hoed af, achtloos en verachtend -
Maar weet niet dat ík kreeg waar híj om vroeg.
| |
[pagina 82]
| |
II De tuinspiegelGa nog niet heen. Schaduw van oud verdriet
Leg ik rondom je, sluitend het verschiet
Als in een lage tuin, omgroeid van hagen.
Dan weet je eerst, waarom eens je me verliet.
En in het midden van zijn paden staat
Een tuinspiegel. Daar zal je je gelaat
Je met verwrongen trekken aan zien klagen
Totdat je wankelende verder gaat.
Vergeefs: ze staan al achter op 't balkon
Dat langzaam in de bocht verdwijnt. O kon
Ik nu maar zwaaien, schreeuwen, vloeken, rennen.
Nu mag zij nooit meer haar verleden kennen...
En ik zal, schuiflend naar mijn horizon,
Aan 't daaglijks glas en leven wel weer wennen.
|
|