Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 44] [p. 44] Reservatio mentalis Doe niet heden, wat je tot morgen uitstellen kunt. Maar nog onherroepelijker dan de daad is de gedachte. Meedoen aan het ijdel gebaren, aan het voos en ledig Gebaren van de conventie meedoen is mij wel goed; Opdat niet de hatende wereld mijn hart kan lezen, Opdat ik kan meeleven nog, al is mijn hart ook Elke morgen zwaar van doodzonde en wanhoop, Elke morgen dat ik ontwaak met mijn hart in mij brandend, Kloppend en brandend en wegend en zwaar van weerzin Tegen de dag die komt. O bitter ontwaken, Elke dag, tot bewustheid. Ik kan daardoor al haast des morgens mijn bed niet meer uit. Trouwens, vannacht heb ik tot heel laat in Péguy gelezen. Ik, een Hollandse Jood, zeg: hij is groot. Die diepst leven, gemeenzaamheid met alles en allen willen, Staan daardoor, ja juist daardoor graf-eenzaam. Schijn van conventie redt me: konden op straat de mensen Mij kennen, ze zouden me nawijzen en nalopen, Lange stoeten, en in de lantarens klimmen om beter te zien. Daarom doe ik als zij - wat is in een daad? - maar mijn hart blijft zuiver. Wie ben ik, wat ben ik, als ik niet Alles ben? Lachen moet ik verwonderd, als ik bedenk Van Vriesland te heten. Mijzelf ben ik niet nader verwant dan u of ieder, Dan de stille tuindersknecht die ik daar gaan zie, Die ik niet ken - en toch ken met geheel mijn ziel. Vorige Volgende