Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 40] [p. 40] Aanroep Hoe vreemd is dit: nóg leef ik, leeft mijn ziel. Hoe kan dit zijn, dat ik nog vaag besef Het leven en mijn zelf dat levend is, En dat ik tegelijk weet dat dit voelen Weldra verdwijnen zal en dat mijn ik Tot iets vergaan zal dat geen naam heeft, en Niets is, niet is. 'k Zal niet meer zijn, en nacht Is een begrip te bewust om de volle Bewusteloosheid te benoemen die Mij zal zichzelf gemaakt hebben. Mijn oud, Mijn eigen, lang verleden zal vergeten Zijn als was 't nooit geweest. O God, geef mij Te omvatten, te doordringen dit besef Van de beseffeloosheid. Zie, ik sta Voor 't groot geheim van uw volle openbaring, Die is - ik weet het nu - vernietiging. Vernietiging! En toen ik was een kind Klonk mij dit woord al toe als een belofte... Maar nu ik de ijzige vervulling zie Duizel ik voor uw godheid, o mijn God. Gij zult nog zijn wanneer ik niet meer zijn zal Dan wat gij bent, heilige vampier, gij Bloedzuiger van mijn leven. Ja, ik zal U worden gans, en mij vergeten zijn. Wees dan mijn arm, donker, klein zelf genadig, God die ik ken en niet ken, God die ik Word en zijn zal, maar nooit geheel nog was. Van nu af aan geef ik mij aan u over. En als mijn arme warme bloed in u Zal uitstromen, o neem het dan maar zacht Over in u, dat het verloren gaan Geen pijn doet, en geen ijdele angst zal geven, Maar de hoogste vrede en verheerlijking. Vorige Volgende