Verzamelde gedichten
(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 26]
| |
[pagina 27]
| |
IIDit zijn de steile gure duizeldiepe wachten
Van eenzaamheids verloren fonkeling.
Het hart klopt fel en bang en ongelijk
En priemt het warme bloed de leden door,
Het taaie sterke leven, dat zich nog verzet
Tegen de dood, in ongelijke strijd,
Een korte tijd.
| |
[pagina 28]
| |
IIIAngst is het weten van het bloed, het leven,
De vlam die dood gaat naar de zwarte nacht
In ons en buiten ons. Angst is de kracht
Die leven is en onverwoestbaar streven
Naar eenzaamheid en van daar naar de dood.
| |
[pagina 29]
| |
IVDe zeernis van het schrijnend morgenlicht
Wringt door mijn ogen heen mijn leven binnen,
Het zelfzaam donker onbewegelijk
Leven achter mijn ogen waar God woont,
Slapend, een korte tijd. Het zere licht
Zal Gods slaap kwellen tot de dood hem brengt
Droomloze rust voor goed.
| |
[pagina 30]
| |
VO een daad alleen om de daad,
O eindlijk een dag om de dag.
| |
[pagina 31]
| |
VIWeer zijn mijn dromen drachtig van gezichten
Van schoner dreven en een beter leven.
| |
[pagina 32]
| |
VIIDe wereld tussen nacht en wind
Is wijd geworden als lang geleden;
Vreemd dat nu alles is weggegleden
Om dit donker hart waar de nacht begint.
Waar vindt nu het hart nog een licht en een huis?
Weg en voorgoed verloren
De laatste stee, en de bomen horen
Alleen hun eigen eenlijk geruis...
En de lamp en het boek voor het open raam
Worden vreemd en ver -
En de nacht is zwart van wind en een ster
Flakkert eenzaam.
En een stem komt
Van achter de wereld,
Die klinkt als de zee
Zingt.
O mijn laatste weten
Is vergeten.
En voor nu en altijd
Geeft het heftige hart aan de nacht zich.
| |
[pagina 33]
| |
VIIIMaar de nacht als een vlam aan mijn zij
Breekt, zoals golven breken
Kapot,
En, een apokaluptisch teken,
Breekt hij neer en verrot.
Wijd
En alleen is de wereld, is God
Naar wie ik nu op groei tot
Deze glanzende eenzaamheid,
Onze oneindige eenzaamheid...
| |
[pagina 34]
| |
IXTot de tijd dat God en een mens
Samengroeien tot één
Levend lijf; en de tijd
Stilstaat, voorgoed bereid.
|
|