Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 35] [p. 35] Besomming Waarom kon ik het leven maar niet leren Aanvaarden als een eenvoudig bezit; Waartoe dit eeuwig hunkeren en dit Jammerlijk tasten en schrijnend bezeren? Was dit het werkelijke leven wel? 'k Voelde mijn zelf, maar kon het niet benaadren, Mijn daaglijks derven kon ik niet vergaadren Tot één gemis. 't Bleef onbegrepen spel. Toevallig, toch noodzaaklijk, en verliezen Deed ik altijd, altijd, ook bij gewin... Ik keek de valse bonte vuurgloed in - En had het toch niet anders kunnen kiezen. En wat mij overbleef was enkel de as. Niet mij verwarmde 't vuur waarin ik brandde. Toen 'k dacht aan zelfgekozen kust te landen Was opgebrand wat mijn zelfs leeftocht was. Toen 'k hoopvol zee koos zwierf'k wel jaren rond, Verloor vaak richting en wist van mijn dolen De zin niet meer, totdat, moede en verstolen, 'k Aan wal sloop waar ik met dorstende mond Lang, lang, lang in hardnekkig en dof willen (Of dreef mij willoos wind?) heengekoersd had. Voor mijn ziek lijf een grijs en guur strand dat Verloren, verlaten, onder 't krijsgillen Van aasvogels open lag, en 't tot stof Vergaan van aangespoelde wrakken duldde, [pagina 36] [p. 36] Dit - en geen vroegre droom die 't meer verhulde - Was alles, alles wat ik eindlijk trof. De winden en de stormen van de zee Verwoeien spoorloos naar de koude nacht De daden, en der woorden koele pracht, En wat ik immer dacht of immer lee. En niets bleef over meer dan mijn oude angst Of dít het leven was, dit dorre, harde: Machtloze wanen die mijn ziel verwarden In eenzame nood en duister verlangst, Dat mij deed opstaan, voortjoeg en neersloeg, Deed opstaan weer, en sloeg en neer deed vallen Altijd weer, altijd weer, totdat het me alle Dingen afdeed en het donker indroeg. Vorige Volgende