Verzamelde gedichten(1968)–Victor E. van Vriesland– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 20] [p. 20] Nacht De nacht. In hoog gebaar roereloos opgestort Dromen nu bomen boven warrelende landen. Vaag waast het raam door naar mijn aarzelende handen Maanlicht dat bleker in de teedre stilte wordt. Verwarde golfslag drijft, aan de verlaten wanden Der wereld, nevelzee wemelend van week licht, Maar klaar in stage brand van eigen glans gericht Staan maan en sterren aan de tijdeloze stranden. - Nu 't dervend sterft in felle werveling van tijd, (Nog laait begeerte, vlammenrood omhoog gestoten, Die het ontberen weer met een gemis vermeert), 't Hart, dat, van heimwee ziek, een nieuwe waan begeert, Ziet plotseling de nacht zo klankeloos ontsproten, En meet zijn armoede aan de zwijgende eeuwigheid. Vorige Volgende