Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd8 De monarchale reformatieIn de zestiende eeuw hadden Engelse monarchie en jonge bourgeoisie elkaar gevonden; een belangengemeenschap die pas meer dan een eeuw later door burgeroorlog ten gunste van de burgerlijke hegemonie zou worden ontbonden. In de tijd waarover wij spreken waren zij bondgenoten. Hendrik vii (in 1485 koning | |
[pagina 628]
| |
Verbranding van ketterse boekverkoper in Avignon en de Bartholomeusnacht of ‘de bloedbruiloft’ in Parijs (23/24 augustus 1572). Uit Historiën der vromer martelaren van J. Gysius, 1658. Foto's Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 629]
| |
geworden) dreef door dat het kernstuk van de Engelse export - laken en wol - op de Europese, inzonderheid de Nederlandse markt, werd ontvangen - een lucratieve handel voor alle betrokkenen, die negen-tiende van de gehele uitvoer in beslag nam. De wolzak, waarop nu nog de Engelse lord-kanselier in het Hogerhuis tegenover de troon plaats neemt, blijft van die periode het inmiddels zinloos geworden symbool. De wolindustrie beheerste zuiden en oosten van Engeland en vond onder Hendrik viii (koning sinds 1509) nieuwe steunpunten in Yorkshire en Lancashire. Het wilde zeggen dat hier een vorm van industriële produktie op kwam die al volop in het teken stond van het kapitalistische monopolie. Thomas More had in zijn Utopia al verbitterd geschreven over de sociale vernielingen, aangericht door de onteigening van boerenland door de grondheren die al meer weilanden opeisten om de profijten van de schapenfokkerijen te vergroten. Marx heeft het hele meedogenloze proces nog eens gepreciseerd en de omwenteling in de Engelse agrarische situatie onder de Tudors vastgesteld, waarin talloze boeren werden ‘bevrijd’ doordat men hen scheidde van hun grond en bij de dagloners wierp.Ga naar voetnoot1 Het woekerkapitaal groeide met het aantal ondernemers, Londen begon zich te ontwikkelen tot een centrum van koopmanschap en krediet. In de diepe schaduw van deze snel groeiende rijkdommen, niet alleen in Londen, maar ook in Liverpool, Lancaster, Manchester en andere steden, woonden de havelozen, de have-nots wier hongerige rijen werden aangevuld door onteigend landvolk, dat nu kon gaan werken in de fabricage van wol, zijde en kousen...of uit bedelen gaan. De monarchie van de Tudors gedijde in vrijwel absolutistische gedaante op de burgerlijke welstand. De Tudors drongen de grote adel met zijn privé-legertjes en eigen rechtspraak al meer en meer terug door het installeren van gerechtshoven als de Star Chamber, die binnen enkele decennia de rebelse adel hadden getemd, die daarna met geschenken in land en jaargelden door de monarchie aan de leiband werd gehouden. Het parlement of Lagerhuis worstelde nog het meest met de koning, hoezeer de Tudors ook probeerden het tot een werktuig van de kroon te maken, vooral om het zijn goedkeuring te laten hechten aan de vele belastingheffingen. De Tudors konden het parlement nooit helemaal buigen, laat staan afschaffen, deels ook omdat de grote bourgeoisie en de kleine adel, mede door hun gezamenlijke operaties in de land- en wolsector nauw met elkaar verbonden bleven en hun wensen en kritiek in het Lagerhuis kenbaar plachten te maken. Zowel Hendrik vii als Hendrik viii stonden min of meer ambivalent tegenover de kwestie van de onteigeningen, niet uit mededogen met de boeren, maar omdat zij sociale beroeringen vreesden. Die bleven dan ook niet uit. De grootste van alle boerenopstanden na die van Wat Tyler was ‘Ketts rebellie’ in 1549, ontstaan in een door de landroof zwaar getroffen gebied, het graafschap Norfolk. Ze kon alleen worden gedempt door de inzet van Duitse en Italiaanse huursoldaten.Ga naar voetnoot2 Dat de monarchie hier gebruik moest maken van huurtroepen tegen de eigen bevolking naast de manschappen die de steden en de lokale adel leverden, wijst op het eigenaardige feit dat de Tudors niet over een eigen leger hebben beschikt: elk graafschap behield het aloude recht soldaten te kunnen oproepen. Des te meer waren de Engelse koningen geïnteresseerd in het uitbreiden van de ‘nationale’ | |
[pagina 630]
| |
vloot, die de economische en militaire macht van het eilandenrijk tot in onze tijd toe heeft gediend; in de zestiende eeuw werden reders en ondernemers beschermd door de gunstige toltarieven, en mochten zij zich vooral onder koninklijke goed keuring uitleven in slavenhandel, zeeroof en koloniale veroveringen. Een dergelijk systeem had zijn ideologische rechtvaardiging nodig, en ook op dit punt vloeiden de belangen van monarchen en kapitalisten in één bedding, zij het dat de Engelse Hervorming mede bepaald is door een reeks subjectieve factoren. Geestelijk was ze zonder twijfel voorbereid door de Engelse christen-humanisten die de vrienden zijn geweest van Erasmus, ofschoon noch John Colet noch Thomas More een ogenblik aan godsdienstige revolutie hebben gedacht. Het reformatorisch ferment zat vooral in het feit dat zij, als Erasmus zelf, voet gegeven hebben aan de nieuwe, kritische (tekst)wetenschap. Toen Hendrik viii die hervorming ter hand nam, leek ze (en was ze) in eerste instantie meer een binnenlandse verovering van kerkelijke prerogatieven en bezittingen ten voordele van de ‘reformators’, dan een waarlijk religieuze ommekeer.Ga naar voetnoot1 De uiterlijke aanleiding was platvloers en leek zelfs in het begin weinig essentieel. Hendrik viii Tudor, in zijn verlangen om zijn dynastie in haar absolutistische positie te bevestigen, wenste bovenal een troonopvolger. Hij was een robuuste persoonlijkheid, intellectueel en artistiek begaafd, doortrokken met de superioriteits waan die het koningschap voor hem had meegebracht. Hij was niet voorbestemd geweest tot die macht, aangezien hij de tweede zoon was, te Oxford voor een hoog geestelijk ambt opgeleid. De dood van zijn broer Arthur riep hem niet alleen tot de troon, maar ook tot het huwelijk met Arthurs weduwe Catharina van Aragon, een tante van Karel v. In 1531 wilde hij zich van haar laten scheiden; zij had hem maar één dochter, Mary, geschonken, en hij wenste te trouwen met haar hofdame, Anna Boleyn. Paus Paulus iii weigerde na herhaalde aandrang van Hendriks zijde om het huwelijk te ontbinden; Hendrik beantwoordde het opwerpen van al die hindernissen voor zijn echtscheiding en hertrouw door het proclameren van een ‘eigen’ hervorming. Dat laatste werd hem in zekere zin gemakkelijk gemaakt doordat de Kerk in Engeland al een grote mate van onafhankelijkheid tegenover de curie had verkregen en nog maar op een laatste stoot tot een schisma leek te wachten. Er schuilt ironie in het feit dat Hendrik, door zijn studie in Oxford door kneed in de theologie, in 1521 een strijdschrift tegen Luther had uitgebroed waarvoor paus Leo x hem de titel ‘verdediger des geloofs’ had toegekend. De breuk met Rome was voor hem de gelegenheid om zich door de Engelse clerus tot hoofd van de Kerk te laten erkennen; het parlement bevestigde die stap, ofschoon er in het land groot gemor was, en de koninklijke staatsgreep leidde tot de proclamatie van de Ecclesia Anglicana. De voor weinig terugdeinzende kanselier Thomas Cromwell, zelf niet onberoerd door de Reformatie op het vasteland, werd de wilsuitvoerder van de monarch, die alle tegenstand brak; zo zou ook het hoofd van Thomas More op het schavot vallen omdat hij de pauselijke zijde koos. Een hervorming als die van Luther, Zwingli en andere theologische voormannen op het Europese continent is die van Hendrik viii niet geweest. Het bleef bij een verwisseling van hiërarchische hoofden, hoe ingrijpend dat ook was, in een kerkelijke politiek die Erastiaans zou worden genoemd, naar een min of meer obscure Zwitserse theoloog Thomas | |
[pagina 631]
| |
Hendrik viii, type van de absolute monarch, amateur-theoloog, stichter van de Anglicaanse staatskerk (1535), vervolger van alle protestantse dissidenten.
Sir Thomas More, schrijver van Utopia, eerst lord-kanselier, later op last van Hendrik viii terechtgesteld, in 1935 heilig verklaard. Naar Hans Holbein de jongere.
Thomas Essex, graaf Cromwell, Lord-kanselier van Hendrik viii, na een conflict met de monarch onthoofd (1540). Naar Hans Holbein de jongere. Alle National Portrait Gallery, Londen.
| |
[pagina 632]
| |
Lieber, genaamd Erastus, die betoogd had dat de vorm van de eredienst - en daarmee tot op bepaalde hoogte de ‘inhoud’ - door het wereldlijk gezag mag worden bepaald. Hendrik viii tastte geen enkel dogma aan; het prachtvolle kerkelijk ritueel bleef bestaan (zoals nu nog in de High Church); de eucharistie hield haar oude zin, het priestercelibaat bleef gehandhaafd, met privé-missen en biecht. De werkelijke reformatorische verschijnselen, die ook in Engeland niet uitbleven, vonden in de absolutist Hendrik viii een fel bestrijder: in 1539 vaardigde hij nog het ‘bloedig statuut’ uit tegen allen die het niet met de anglicaanse dogmatiek eens waren. Thomas Cromwell had verder willen gaan dan dit behoud van het oude; Hendrik viii stond pal voor ‘zijn’ Kerk, en ook Cromwells hoofd viel in 1540 op het schavot. In 1547, kort voor zijn dood, verbood Hendrik viii alle bijbellezingen voor en door dagloners, boerenvolk en dienstpersoneel. De hoogst materiële gevolgen van Hendriks hervorming bestonden in het ontketenen van een rooftocht tegen rijke abdijen en kloosters, waar deze zelf - vooral de grote - in het verleden ongehoorde zelfverrijking hadden beoefend. Zij mochten nu zichzelf opheffen zogenaamd omdat zij tot haarden van corruptie en zedeloosheid waren ontaard. Daarna werden zij in veel gevallen verwoest, wat tot op heden wel een aantal romantische ruïnes in het Engelse landschap heeft opgeleverd, maar ook het bekende verlies van culturele waarden, waarbij in de eerste plaats wordt gedacht aan de vernieling van bibliotheken en handschriften. De laatste zijn in menig geval nog gered doordat particuliere boekenverzamelaars er jacht op hebben gemaakt. De monniken en nonnen kregen jaargeldjes om te kunnen blijven bestaan; hier en daar huisde nog ondergronds een miserabel groepje van geestelijke vrouwen en mannen. Een deel van de clerus koos voor de nieuwe bedeling en werd beloond met bisschopsstaven en kerkelijke waardigheden in de anglicaanse Kerk. Sommige kloosterkapitalen werden besteed voor het inrichten van nieuwe bisdommen en scholen. Het leeuwedeel verdween in de ruime zakken van Hendrik viii en zijn aanhang; de enorme kloosterlanderijen werden onder de hamer gebracht en door rijke kooplui en gentry bemachtigd, nadat de hoge adel er gratis haar portie van gekregen had.Ga naar voetnoot1 Het was Hendrik, na enkele nieuwe huwelijken, het ene nog ongelukkiger dan het andere, tenslotte gelukt een zoon te winnen bij Jane Seymour, de ziekelijke Edward vi, die maar zes jaar geregeerd heeft (1547-1553). Onder zijn bewind werden niet alleen zware ‘bloedwetten’ uitgevaardigd tegen het aldoor aanwassend getal bedelaars, landlopers en criminelen, maar barstte ook de genoemde grote opstand in Norfolk tegen de ongenadige praktijken van de landonteigeningen uit. Leiders van de rebellie waren de broers Robert en William Kett, kleine landeigenaars of misschien handelaars. Werkloze textielarbeiders, verarmde ambachtslui en sociaal geruïneerden van alle pluimage versterkten het leger van de Ketts, dat spoedig in de duizenden liep. De motieven voor de opstand waren in de eerste plaats maatschappelijk, maar er speelden zonder twijfel godsdienstige elementen mee. In de opstandige gebieden Norfolk en Suffolk leefden oude Lollardische tradities voort, maar hier hadden ook de dopers een opmerkelijke aanhang gewonnen. Zij waren hoogst waarschijnlijk mede de grondleggers voor een egalitaire commune die zich tijdens de rebellie in Mousehold bij Norwich vormde en enkele weken heeft bestaan, een goed beheerde nederzetting met ge- | |
[pagina 633]
| |
Leerprent uit Hendrik Niclaes' Spegel der gherechticheit. Verzameling Doopsgezinde Bibliotheek, Universiteitsbibliotheek Amsterdam.
| |
[pagina 634]
| |
meenschap van goederen. Uiteraard greep men bij de stichting ervan terug op de dagen van het vroege christendom, maar in de grondregels vielen duidelijk echo's te beluisteren van de Twaalf Artikelen die zoveel betekenis hadden gehad in de Duitse Boerenoorlog.Ga naar voetnoot1 Ook de Ketts hadden artikelen opgesteld waarin de eisen van de opstandelingen waren vervat: verlaging van pachten en renten, teruggave van de commons (de meentlanden), opheffing van vroondiensten en van de juridische macht die de landheren over hun onderhorigen uitoefenden. De beweging nam korte tijd machtige en dreigende vormen aan toen zelfs het beleg voor de haven Yarmouth geslagen werd. Nadat protector Somerset zijn oor scheen te lenen aan de gematigde eisen van de Ketts, begonnen de laatsten in hun leiderschap te wankelen, waardoor de plebejische bondgenoten aan hun lot werden overgelaten. Verraad en verwarring in de rijen van de rebellen gaf Somerset de gelegenheid vernietigend met hen af te rekenen, waarbij ook Robert en William Kett het blok niet ontliepen. Edwards beide protectors, de hertogen Somerset en Northumberland, waren reformatiegezind. Onder hun suggestie werd de anglicaanse Kerk tot op zekere hoogte geprotestantiseerd, waarvan het door aartsbisschop Thomas Cranmer samengestelde Book of common prayer van 1549, en een geloofsbelijdenis van 42 artikelen getuigenis aflegden. Deze voorgeschreven geloofsdocumenten veroorzaakten in dezelfde tijd als Ketts rebellie onder de katholieken een reeks van opstootjes: de rechtvaardigingsleer in de nieuwe confessie was aan Luther ontleend, de avond maals opvatting was die van Calvijn. Het Lutheraans element in de anglicaanse belijdenis zou op den duur verloren gaan, dit laatste mede omdat tijdens Edward vi een reeks van Zwingliaanse en evangelische reformatoren van het vasteland naar Engeland vluchtten en daar hun denkbeelden uitzaaiden. Zo doceerde Bernardino Ochino in Oxford, Martin Bucer in Cambridge, terwijl Johannes a Lasco in Londen eindelijk zijn oude denkbeeld van een gemeenschappelijke vluchtelingenkerk verwezenlijken kon (het werd die van Austin Friars in de City, in 1940 door een Duits bombardement verwoest). Calvijn tenslotte correspondeerde vanuit Genève met de protectors van de jonge koning en voorzag hen niet alleen van aanmoedigende theologische raadgevingen, maar meer dan dat: verwijzend naar Ketts rebellie waarschuwde hij voor de ‘muitzieke fantasten’, de ana baptisten, die ook in Engeland niet zouden nalaten zich tegen de koning en daarmee tegen God te verzetten.Ga naar voetnoot2 Toch kiemde uit dit alles nog geen nationale hervorming. Zo kon bij de dood van Edward vi zijn katholieke halfzuster Mary Tudor, de tweede en onvruchtbare gemalin van Filips ii, het roomse geloof en de roomse praktijken weer invoeren en zich bij haar vervolging van alle niet-katholieke tegenstanders de naam ‘de bloedige’ verwerven.Ga naar voetnoot3 Tijdens haar bewind telt men zo'n driehonderd martelaars van allerlei confessie, onder hen Thomas Cranmer, de anglicaanse aartsbisschop, die behalve het vermelde gebedenboek ook in reformatorische sympathie zorg had gedragen voor een Engelse bijbelvertaling.Ga naar voetnoot4 |