Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd7 Een uitverkoren volkHet Calvinisme was de tweede, de sterkste, de meest militante reformatiegolf die over het zestiende-eeuwse Europa spoelde en aan de beweging van de oorspronkelijke accumulatie een ongehoorde energie meegaf. Het zou al spoedig de belangrijkste sociale klassen van het werelddeel inspireren tot de politieke ontworsteling aan de feodale wereldorde. Daaraan hebben ook de Contrare-formatie, het optreden van de jezuïeten en de hele verenigde katholieke reactie niets kunnen veranderen. Het Calvinisme - door zijn dragers beschouwd als het nieuwe geestelijke Israël op aarde - heeft ondubbelzinnig verklaard dat menselijke roeping ook zin geeft aan het menselijk beroep. Roeping is de geestelijke ijver waaruit de materiële ijver van het beroep ontspringt, daarmee door zichzelf geheiligd. Vlijt, zuinigheid, ‘ascese in de wereld’, waaronder rigoureuze sabbatrust, afschaffing van heiligendagen worden onderpand voor stoffelijk welslagen. En dit welslagen bewijst dan weer de juistheid van het uitverkiezingsgeloof: accumulatie van wat moeilijk valt te verwerven krijgt het stempel van persoonlijke verdienste. Het was Busken Huet, die al ironisch en scherpzinnig vaststelde dat het ‘Uit genade zijn wij zalig geworden’ voor onze voorvaderen een gevoelde maatschappelijke betekenis had: ‘Zij waren metzo weinig begonnen! Hun grootvaders waren, sommigen niet te na gesproken, zulke arme duivels geweest! De kans had vaakzo hachelijk gestaan! Op de uiterste nood was zulk een voorbeel deloze voorspoed gevolgd, in zulk een ongelooflijk korte tijd.’ (Het land van Rembrand. Hfst. Het Geloof.) Lofprijzing van de armoede was, hoe puriteins en sober de Calvinisten mochtenzijn, een slechte zaak, een middeleeuws verschijnsel. Gods zegen lag niet meer bij de feodale parasieten, adel en patriciaat die niet werkten, maar bij de rusteloos arbeidzamen, die met hun overwinsten tegelijk het voorrecht veroverden de voorrechten van de middeleeuwse heersende klasse met haar hoogmoed en weeldezucht af te schaffen. Uit die sociale moraal vloeide nog een karaktertrek van | |
[pagina 622]
| |
het Calvinisme voort: het had niet meer als de volgelingen van Luther en Zwingli behoefte aan apocalyptische verwachtingen. Calvijn verschoof al wat met de leer van Christus' wederkomst had te maken naar een onbepaalbaar verre toekomst. Alle energie moest worden gestoken in de verwerkelijking van Gods historieplan op aarde, dat wil zeggen in de permanente overwinning van de gereformeerde Kerk en haar maatschappelijke principes waar dat maar mogelijk was.Ga naar voetnoot1 Dat de sacramenten, in de Hervorming al tot twee (doop en avondmaal) gereduceerd, geen beslissende betekenis meer hebben voor het Calvinistisch denken is niet te verwonderen. Calvijn, die eerst de wekelijkse, daarna de maandelijkse, tenslotte de kwartaalcommunie voorstond, heeft blijkbaar niet aan de substantiële aanwezigheid in de eucharistie geloofd, al nam hij een zekere geestelijke aanwezigheid op de offertafel aan. Hij betreurde het dat Luther en Zwingli het zo principieel oneens waren geweest omtrent het avondmaal en heeft nog in 1539 door een beschouwing daarover getracht tussen beide stromingen te bemiddelen door voor te stellen dat men zich bij het avondmaal zou concentreren op de werking van de Heilige Geest, die brood en wijn tot godsgave verheerlijkt. De Zwinglianen waren voor deze visie te vinden, de Lutheranen wezen ze van de hand. Aan de Heilige Geest - trouwens aan elk der drie personen van de Triniteit - kende Calvijn een bijzondere taak toe; de geest is vooral de brug naar de anders onbereikbare soeverein in de hemel. Vandaar ook Calvijns gramschap jegens de Anti-trinitariërs, die veel meer nadruk legden op een spirituele christelijke levenswandel en het bestaan van de Drievuldigheid ontkenden.Ga naar voetnoot2 Het Calvinisme heeft staat en overheid steeds beschouwd als goddelijk goedgekeurde instellingen, maar tegelijk - dat was de les die Calvijn trok uit de Boerenoorlog en het profetisch-chiliastisch Münsterse experiment van de wederdopers - de georganiseerde burgerij het recht toegekend om een ondraaglijk geworden tiran aftezweren, respectievelijk met de wapens te bestrijden. Het is duidelijk dat hier een nieuw historisch moment in de Hervorming is bereikt: het recht waarmee in Frankrijk de monarchomachen, de vijanden van het Franse absolutisme, verzet en revolutie verdedigden; waarmee de Nederlanders koning Filips ii afzwoeren en Cromwell iets meer dan een halve eeuw later het hoofd van Karel i op het schavot liet rollen. Deze vormen van rebellie zijn de graadmeter van de machtsovername door de kapitalistische klasse, die haar revolutionaire filosofie aan Calvijn had ontleend. Ditzelfde soeverein geworden gezag was de bron van het recht op wingewesten dat de nieuwe bourgeoisie liet gelden: het Calvinistisch beginsel stond de vrije exploitatie van vreemde werelddelen in Oost en West en hun bevolkingen toe, vooral wanneer men die wereldstreken aan de eerste katholieke veroveraars kon ontrukken. Het kolonialisme werd voor de nieuwe heersende klasse een bijbels bewijsbare, aanbevolen praktijk. Genève, waar de nonconformistenal vaker werden verjaagd en de ware gelovigen binnenstroomden die in Italië, Spanje, Engeland en elders massaal werden vervolgd, groeide in inwonertal. Het werd met zijn grote protestantse universiteit een stad van duizenden heiligen, de leerschool en het trainingskamp voor een internationale keurbende van volksleiders. Tegelijk werd Genève door Calvijns voortdurende beslommering inzake de goede zeden - aangewakkerd door het murmureren van een geïrriteerde minderheid - een bolwerk van farizeïsche, | |
[pagina 623]
| |
ronduit benepen moraal. Het wemelde er van kleine overtreders: een vrouw die op het graf van haar man requiescat in pace! roept, wat navolging uitlokte. Een goudsmid die een miskelk vervaardigde. Iemand die beweerde dat de komst van de vele refugiés de kosten van het levensonderhoud had opgejaagd. Er was een vrouw die probeerde haar zieke man te genezen door om zijn hals een holle noot te hangen waarin een spin zat. Mensen hadden gedanst. Iemand bleek een exemplaar te bezitten van het populaire heiligen boek, de Gulden Legende. Een matrone van over dezestig was met een jongeman van even twintig getrouwd. Een barbier had een priester de tonsuur gegeven. Allemaal zaken die scherp werden vervolgd: al deze overtredingen staan vermeld in de protocollen van het Calvinistisch consistorie op één dag, de 16e februari 1542.Ga naar voetnoot1 Behalve tegen de Anti-trinitariërs en andere spirituelen heeft Calvijn zich net als Luther en Zwingli tegen de dopers gekeerd, hoewel hij lofhad voor hun opvattingen inzake gemeentetucht die hij in grote trekken overnam. Het paste in heel de politiek van zijn presbyteriaans, disciplinair staatsbestel om hen die de staat ontkenden, of die aan zijn ordonnantie inzake het ware christelijk leven trachtten te ontsnappen, inquisitoriaal aan te vatten, een verschijnsel dat met de jaren erger werd. Hierbij al weer ironie: Calvijn was al in Straatsburg getrouwd met Idelette van Buren, de weduwe van de doperse predikant Jean Stordeur, met wie Calvijn herhaaldelijk in botsing was gekomen. Misschien heeft Idelette hem meer informatie over het doperdom verschaft. Vast staat dat hij het anabaptisme - ook het vreedzame - met overtuiging heeft bestreden, en wel door een drietal publikaties; in de laatst verschenene (1545) noemt hij hen libertijnen en hun broederschap een ‘fantastische en furieuze sekte’. Hierbij is hij zonder twijfel geleid door de algemene haat die tegen de (weder)dopers overal in Europa was ontstaan. Calvijns houding tegenover de dopers is uiteraard ettelijke malen verklaard en verdedigd.Ga naar voetnoot2 Ook het beste pleidooi kan niet het feit verhelen dat Calvijns aanvallen op het doperdom en op zijn nieuwe leidsman Menno Simonsz (‘niets kan hoogmoediger, niets kan onbeschaamder zijn dan deze ezel’) voortkomen uit dezelfde starre betweterij die alle drie de grote hervormers typeert bij de beoordeling van watzij niet in hun theologische en politieke dwanggreep konden krijgen. Calvijn ontkende steeds dat hij het tuchtbeginsel van de dopers (al in 1527 te Schleitheim geformuleerd) had overgenomen, en hield op dwaze wijze vol dat het omgekeerde het geval was.Ga naar voetnoot3 Eerlijkheid gebiedt overigens te verklaren dat door Calvijns toedoen nooit een doper ter dood is gebracht, wat niet van Luther en Zwingli kan worden gezegd. Voor het overige heeft Calvijn zich ter meerdere glorie Gods keer op keer laten meeslepen tot gewelddaden, die indruisen tegen zijn eigen theorieën over's mensen individuele vrijheid en verantwoordelijkheid. Sebastiano Castellio, in Straatsburg nog een vriend van Calvijn, later voor Calvijns onverdraagzaamheid uit Genève ontweken naar Bazel, waar hij een briljante carrière als geleerde maakte, heeft Calvijn na het ter dood brengen van Michel Servet met kracht om zijn onduldzaamheid gedenuncieerd.Ga naar voetnoot4 Immers - erger dan het controleren van de publieke moraal in Genève, waar bijvoorbeeld na 1550 de huis-aan-huis visitatie werd ingesteld die de geloofsovertuiging van elke man, vrouw en kind onderzocht, was het feit van Calvijns beginselverharding. Deze zo schuw genoemde kamergeleerde deinsde in zijn | |
[pagina 624]
| |
straklijnige, bijna schizoïde logica niet voor doodvonnissen tegen afvalligen en ‘ketters’ terug. Clément Marot, Calvijns dichterlijke vriend uit vroeger jaren, die ook naar Genève was gekomen, ervoer het. Hij had in 1541 zijn Franse psalmberijming voltooid en uitgegeven, die door Calvijn met instemming voor de eredienst in gebruik werd genomen. Toen hij op een spelletje trictrac werd betràpt, achtte Marot het raadzaam om als zovelen voor hem het stof van Genève van de voeten te schudden. De al genoemde Michel Servet was minder fortuinlijk. Hij was van huis uit medicus en beschreef als zodanig de bloedsomloop. Meer nog boeide hem de theologie: hij ontwikkelde zich tot overtuigd Anti-trinitariër, wat hem al een veroordeling door de katholieke Inquisitie had bezorgd. Op doorreis in Genève werd hij door het Calvinistische gerecht gevat en in 1553 voor hetzelfde misdrijf - loochening van de Drievuldigheid - tot de brandstapel veroordeeld. Calvijn heeft later verklaard dat hij Servet liever de korte pijn van een onthoofding had gegund. Te verwonderen is het nog dat de katholieken in Genève mochten blijven, mits zij zich koest hielden. Het was hun verboden hun kinderen de namen van roomse heiligen te geven (de Calvinisten zelf grepen voor hun naamgeving vaak terug op het Oude Testament); ook mochten zij geen vertegenwoordigers aanwijzen voor de gemeenteraad. Wanneer zij een ambt wilden bekleden moesten zij eerst verklaren dat de mis een slechte zaak was.Ga naar voetnoot1 Deze klemmende praktijken en processen vonden plaats in een tijd waarin Calvijns (nooit geheel onaangevochten) macht en invloed een hoogtepunt hadden bereikt. Meer en meer vervaagde hij de grenzen tussen staat en Kerk: de burgerlijke theocratie in optima forma reguleert niet alleen het geweten, maar ook het drank gebruik; per raads besluit wordt gezorgd voor weduwen, wezen en bejaarden, maar worden ook de kleermakersprijzen vastgesteld. De bekrompenheden van de godgewilde Geneefse orde hebben niet kunnen verhinderen dat de diepste inspiratie van het Calvinisme kosmopolitischer bleek dan al zijn onverdraagzame, tuttelige kanten. Terwijl Luthers hervorming in reactionaire stilstand bleef steken, die van Zwingli op lokaal niveau terugzakte, maakte het Calvinisme een sprong uit de Zwitserse beslotenheid en vestigde zich in de eerste plaats langs de Atlantische kusten, de nieuwe domeinen van welvaart en burgerlijke orde. Daarbij valt op temerken dat zich hier een merkwaardige ‘dialectiek van de vooruitgang’ heeft voltrokken. Overal waar het Calvinisme de ondernemende bourgeoisie tot nieuwe politieke beginselen bezielde, komen de typische grondtrekken van het burgerlijke parlementaire stelsel voor de dag. Onmiskenbaar heeft de idee van de mensenrechten (wat uiteraard wilzeggen de vrijheden van de produktieve, sociaal uitverkoren klasse) zich mede ontwikkeld uit de Calvinistische ordonnantie van het maatschappelijk leven. De Calvinistische kerkordening met haar presbyters, consistories en synoden leverde het model voor de kapitalistische democratie. Waarbij wij tevens kunnen vaststellen dat dit model van de mensenrechten een merkwaardige revolutionaire levensloop heeft doorgemaakt. Gekoesterd en gekweekt door de Amerikaanse Puriteinen in de zeventiende eeuw, is het tijdens de Amerikaanse Onafhankelijkheidsoorlog door de vrijdenker Thomas Jefferson benut in zijn Verklaring van de Mensenrechten (1776), om vanuit Amerika terug te keren naar Europa, waar in de eerste jaren van de Franse Revolu- | |
[pagina 625]
| |
tie door generaal Lafayette de ‘rechten van de mens en van de burger’ werden geproclameerd.Ga naar voetnoot1 Het hele begrip vloeit dan door zijn neerslag in de Code Napoléon als intrinsiek beginsel van de burgerlijke democratie over in alle hedendaagse liberale constituties. Curieus is de verbreiding van het Calvinisme in Hongarije, waar het een wapen werd in handen van de adel tegen de pretenties van de Habsburgse monarchie, en waar tot in onze eeuw toe predikanten voor hun opleiding naar het Nederlandse Genève, Kampen, zijn getogen. - Ook in Schotland kozen volk en adel in hun strijd om een nieuwe staatkundige en godsdienstige orde - gericht tegen de Engelse monarchie - onder leiding van Calvijns strenge discipel John Knox voor de presbyteriaanse vorm van het Calvinisme (zie pag. 635). In Genève zelf ging na de dood van Calvijn het democratisch karakter van Kerk en staat al meer verloren. De plaatselijke factiestrijd in het protestantse Rome bereidde de weg naar een nieuwe oligarchie, het bewindstype van de meeste Zwitserse steden, dat ook in Genève harder neep naarmate de stad verder buiten de grote koers van burgerlijke handel en bedrijf kwam te liggen. Frankrijk, Calvijns geboorteland, ofschoon altijd een katholiek land gebleven, zou de diepe sporen van het Calvinisme vooral in zijn politieke leven een paar eeuwen meedragen. Dat Hendrik ii in navolging van zijn vader de ketters op alle manieren vervolgde, hield de ontplooiing van deze vorm van protestantisme op Franse bodem niet tegen; het Calvinisme inspireerde daar zelfs velen tot een geloofsovertuiging met vaak heroïsche trekken. Wij denken daarbij in de eerste plaats aan de Hugenoten, die zowel wat naam als geloofsleer betreft de Lutherse richting geheel verdrongen; (hun naam zou de overigens niet bewezen Franse verbastering zijn van het Zwitserse ‘Eidgenossen’). Hendriks raadslieden waren uitermate katholiek: naast de ‘connétable’ (opperbevelhebber van de Franse legers) Anne de Montmorency verschijnen nu de engelen des verderfs, de gebroeders De Guise, François de militair en Charles, al van zijn zestiende jaar af aartsbisschop van Reims. De Guises waren leden van een Lotharingsche adelsfamilie, fervent katholiek, bezeten van dorst naar bezit en positie. Met hun intriges brachten zij de zwakke Hendrik ii ertoe om zijn nicht, een kleindochter van Lodewijk xii, als bruid aan François te schenken; van dan af aan waren De Guises verwant met de Franse monarchie, wat een latere telg heeft geïnspireerd tot een poging de Franse troon te usurperen. Met andere leden van de hoge roomse adel vormden de Guises een onverzoenlijke katholieke partij, die ‘godsdienstige’ middelen gebruikte om politieke doel einden te verwerkelijken. Charles de Guise werd met koninklijke hulp tot kardinaal verheven, de vervolging van alle protestanten woedde heviger dan ooit. De Franse hervormingsgezinden hadden inmiddels overal huisgroepen gevormd, die bij elkaar kwamen om de bijbel te lezen en te bestuderen, en elkaar te stichten en te sterken. Zij hadden ook reizende predikers, die onder doodsgevaar de verbindingen van de ondergrondse gemeenten in stand hielden. In 1555 waren deze gemeenten al geheel op Genève georiënteerd. Een consistorie van diakenen en presbyters nam in elke gemeente de leiding; de Hugenoten waren daarmee, op de Waldenzen in de Dauphiné na, de enige Franse protestanten geworden. | |
[pagina 626]
| |
Gaspard de Coligny, gravure van Jobst Amman uit 1573. Kunstsammlungen Veste Coburg.
| |
[pagina 627]
| |
Toen de kardinaal de Guise er onvermoeibaar op bleef aandringen dat het systeem van de Spaanse Inquisitie ook in Frankrijk zou worden ingevoerd, stuitte hij op weerstand bij het parlement van Parijs, dat zich beriep op de Franse gallicanistische kerkautonomie. De Guise wist echter de koning voor het uitvaardigen van zijn inquisitie-edict te winnen; tegelijk begonnen katholieke geestelijken een ware campagne om het vrome volk tegen de ‘libertijnse bloedrituelen’ van de ketters op te hitsen. Zwaar bedreigd en met vele offers slaagden de Franse Calvinisten - in eerste instantie grotendeels leden van de middenklasse en ambachtsluier niettemin in om in Parijs hun eerste nationale synode te houden. Hier namen zij nu ook officieel de Geneefse belijdenis, door Calvijn voorgesteld, onder de ietwat verwarrende naam Confessio gallicana aan (1559). Meer en meer werd de godsdienstkwestie in Frankrijk een instrument in handen van politieke facties. Vele leden van de hoge adel die de Guises haatten, gingen over naar het Calvinisme, onder hen zelfs prins Antoine de Bourbon, die door zijn huwelijk met de protestantse koningin van Navarra, Jeanne d'Albret, titulair-koning van dit Zuidfranse rijk geworden was. Zijn broer, de prins van Condé, neigde evenzo tot het kettergeloof; het openlijkst verkondigde de Bretonse edelman François de Coligny zijn hugenootse voorkeur. Hij wist zijn broer, de militair hoogst bekwame Gaspard de Coligny, admiraal van Frankrijk, voor het Calvinisme te winnen; Gaspard zou een van de bekendste hugenotenleiders van Frankrijk worden. De politieke vervlechting van de protestantse belangen in Frankrijk en daarbuiten treedt duidelijk aan de dag in het (vierde) huwelijk van Willem van Oranje met De Coligny's dochter Louise. Het is - om nog kort buiten het bestek van dit boek te treden - bekend hoe de hevige staatkundig-religieuze beroeringen die na 1562 in Frankrijk losbarstten (‘Guises’ tegen ‘Bourbons’) oorzaak zijn geworden van een massamoord op de Franse protestanten, waarbij ook Gaspard de Coligny is omgekomen. Toen duizenden Hugenoten zich tijdens een gewaande vrede in Parijs bevonden ter gelegenheid van de bruiloft van prins Hendrik van Navarre (de latere koning Hendrik iv) met Marguérite van Valois, 's konings zuster, gaf de koningin-moeder Cathérine de Médicis het bevel tot een massale afslachting van haar politieke tegenstanders in de Bartholomeusnacht (23 op 24 augustus 1572). Deze ‘Parijse bloedbruiloft’ kostte naar men wil aan dertig duizend Franse protestanten het leven en verhevigde door zijn bloedige climax de Calvinistische oppositie tegen de monarchie. Er zouden nog vier godsdienstoorlogen volgen voor de Hugenoten als religieuze minderheid werden erkend (Edict van Nantes, 1598) om lange jaren een eigen, door de katholieken gehate ‘staat in de staat’ te vormen.Ga naar voetnoot1 |
|