Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd6 De leerschool van de theocratieIn het reformatorisch vacuüm dat na Zwingli's dood in de Zwitserse confederatie was ontstaan, kreeg de Franstalige republiek Genève - stad en ommelanden - een bijzondere betekenis. Economisch was dit gemenebest welgesteld: een middelpunt van elkaar kruisende, oost-west en noord-zuid koersende handelswegen. Het was een Mekka van handel, juwelierskunst, bontwerkerij, straks van uurwerkmakerij. De bekwame ambachtslui werkten er niet onder gildedwang. De burgerij werd aldoor versterkt door de komst van Franse en Italiaanse ondernemers die het vrije kapitalisme in de stad nieuwe vaart verleenden, dit in opvallend contrast tot de middeleeuwse wijze waarop de stedelijke, landbezittende bourgeoisie de boeren in het stadsonderhorig gebied in feodale afhankelijkheid hield. Er waren meer tegenstrijdigheden: bij de voortdurende conflicten van de stadsrepubliek met de hertog van Savoye groeide de Geneefse democratie, zodat de oude adel en de patriciërs bij de uitoefening van de macht al meer verdrongen werden door de jongere klasse van ondernemers. Die vormden mettertijd de ‘raad van tweehonderd’, welke raad als wapen tegen de oude machthebbers voor de Reformatie koos. De Zwinglianen van Bern waren naar Genève gekomen om hun klassebroeders aldaar bij te springen. Zij hadden hun paarden in de roomse kerken gestald en de heiligen beelden in de waterputten gegooid. Hun geestelijke voorganger, Guillaume Farel, uitgeweken Frans protestant, een kleine, energieke, roodharige man, was als leidsman van de Hervorming in Genève achtergebleven.Ga naar voetnoot2 De eigenlijke hervormer van Genève, zonder het schouwtoneel van deze stad niet meer denkbaar, werd inmiddels Johannes Calvijn (Jean Cauvin of Chauvin), in 1509 geboren in het Picardische Noyon.Ga naar voetnoot3 Hij was de zoon van een man die zich tot een aanzienlijk ambt had op gewerkt, studeerde van een al op zijn twaalfde jaar verkregen beneficie (meestal te vlijtig voor zijn labiele gezondheid) in Parijs, | |
[pagina 616]
| |
Orléans en Bourges, raakte aanvankelijk geheel in de ban van de klassieke humanisten, schreef een verhandeling over Seneca, maar onderging even sterk de invloed van Erasmus. Hij gaf aan dit humanisme een klare, krachtige, Latijnse vorm, een kenmerk dat ook in de toekomst zijn streng gestructureerde dogmatiek en staatsopvatting zou bijblijven. Zijn vader had hem door rechtenstudie aan het collège Montaigu in Parijs (waar in diezelfde tijd de Spanjaard Ignatius de Loyola studeerde en dat door Rabelais is bespot als een broedplaats van scholastiek) willen voorbereiden op een hoog ambt; er was in de familie Chauvin een onmiskenbare hang naar eer en stand, wat later nog bleek uit Calvijns voorkeur voor aristocratische manieren. Ook als student putte hij zijn gezondheid door overmatig gerekte studie-uren uit; hij zou niet ouder worden dan 55. Het spiritueel avontuur van zijn leven begon overigens pas toen hij in Orléans of Bourges kennis maakte met de Duitse graecist Matthias Wolmar, die hem uitvoerig inlichtte over de Reformatie in zijn vaderland. Calvijns vader stierf in 1531; de zoon gaf de rechtenstudie er aan en wierp zich in de theologie, waarbij het godsbegrip - de volstrekte majesteit van de Schepper - hem van meet af aan bezighield. In 1533 of 1534 volgde zijn ‘bekering’; hij zag als bij ingeving het gelijk van de reformatoren en ervoer van toen af aan de roomse Kerk als een ‘modderpoel van dwalingen’. Wanneer Margaretha van Navarra door de strikt conservatieve theologische faculteit van de Sorbonne wordt veroordeeld voor haar Spiegel van de zondige ziel (zie pag. 501) treedt Calvijn naast de hervormingsgezinde, pas benoemde rector Nicolas Cop op als haar verdediger. Hij wijkt voor een arrestatiebevel uit naar het gebied van Angoulême, waar Margaretha hertogin is en werkt te Nérac in haar rijke bibliotheek; daar ontstaat zijn eerste schets voor zijn Onderricht in de christelijke godsdienst. Later, als het de protestantsgezinden al moeilijk gemaakt wordt, trekt hij naar Bazel dat sinds een jaar of zes Zwingliaans hervormd was, na zijn inmiddels verdubbeld beneficie er aan te hebben gegeven. In 1536 publiceert hij in de Erasmus-stad de eerste (Latijnse) druk van zijn Onderricht (Institutio), dat zijn beroemdste, invloedrijkste boek zal blijven. Intussen breidt zich het protestantisme in Frankrijk uit; Frans i, die in de protestantse Duitse vorsten zijn beste bondgenoten tegen de Habsburgers vond, keek het eerst afwachtend aan, maar in 1536 reageerde hij verwoed. Dan beginnen felle reformatorische elementen een aanval te doen op de roomse mis, onder meer door anti-paapse pamfletten aan te plakken, tot zelfs op de deur van Frans' slaapkamer in kasteel Amboise. Het is deze ‘majesteitsschennis’ waardoor de koning de onbeperkte vervolging van Franse protestanten gebiedt. Als de brandstapels roken en Frans' Duits-protestantse bondgenoten ontsteltenis laten blijken, heet het sussend vanuit Parijs dat het hier slechts ‘anabaptisten’ betreft, wat natuurlijk niet meer op protest stuitte...Ga naar voetnoot1 Calvijn had zijn Institutio mede bedoeld als onomwonden antwoord op de vervolging, al werd de uitgave ‘als zakboek onder de mantel’ meegedragen; hij had haar nog wel opgedragen aan ‘Zijne Allerchristelijkste Majesteit’ de koning van Frankrijk, die er bepaald niet van onder de indruk zal zijn geweest. De Institutio werd in 1541 door Calvijn zelf in het Frans vertaald - de eerste protestantse geloofs belijdenis in deze taal, van dan af aan praktisch de grondslag van alle Calvinistisch geïnspireerde kerkorganisaties in de wereld.Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 617]
| |
De moraal van het geschrift: tegenover Gods onpeilbare almacht is de mens slecht, in zonde ontvangen en gebaard, de aarde en het aardse leven corrupt; niettemin past ons geen passiviteit à la Luther, geen ‘afzondering’ à la het doperdom; de mensen moeten hun geloof waar maken in het leven van de maatschappij en de cultuur waarin zij zijn geplaatst. Een kort, maar boeiend hoofdstuk in Calvijns leven was zijn oponthoud aan het hof van Ferrara. Hier regeerde hertog Ercole ii d'Este, zoon van Lucrezia Borgia, kleinzoon van de beruchte paus Alexander vi. Hij was een vurig katholiek die maar met moeite verkroppen kon dat zijn Franse gemalin Renée, nicht van Margaretha van Navarra, niet alleen zelf voor de Reformatie voelde, maar ook vele Franse protestanten aan haar hof een toevlucht bood. Bij degenen die Calvijn aan dit hof leerde kennen was de voortreffelijke, in Cahors geboren dichter Clément Marot, toen al bezig met de vertaling van de Psalmen in het Frans, die hij later in Genève voltooien zou. Ercole ii wilde het protestantisme van zijn vrouw hoogstens als een gril verdragen, maar bevorderde wel dat de Inquisitie een aantal van haar refugiés voor het kerkelijk tribunaal daagde. Het was voor Calvijn het signaal om weer te vertrekken. Hij had, na een kort verblijf in Parijs, als volgend reisdoel Straatsburg uitverkoren, waar hem al menig Frans uitwijkeling was voorgegaan. Onderweg, in de pleisterplaats Genève, krijgt hij bezoek van Guillaume Farel, die nog steeds probeerde de Hervorming in de stad vaste vorm te geven, maar het talent van organisator miste. Farel ried in de jonge, juridisch denkende mede-Fransman met zijn ordelijke en ordenende geest een door de hemel gezonden helper, en dwong de timide Calvijn met plechtige bedreigingen van Gods ongenade om in Genève te blijven. Calvijn zelf zou later spreken van een ‘vingerwijzing Gods’, al heeft hij zijn hele leven teruggehunkerd naar het onbetreedbaar geworden Frankrijk. Zijn eerste Geneefse periode duurde amper twee jaar. Farel ijverde om alle protestantse burgers van de stad een éénsluidende geloofsbelijdenis te laten tekenen. Het curieuze aan Farels ontwikkeling is dat hij oorspronkelijk dicht bij de Zwitserse dopers had gestaan en hun opvatting van de doop lange tijd heeft verdedigd. Pas later kwam hij, ofschoon tien jaar ouder dan Calvijn, onder diens invloed tot een heel andere mening. Het leidde tot felle factievorming in de Geneefse bourgeoisie, politiek en godsdienstig. Farel, Calvijn (aangeduid als ‘die Fransoos’) en hun blinde medewerker Élie Coraud werden in 1537 uit de stad gebannen. Calvijn richtte zijn schreden weer naar Straatsburg om zijn theologische studies aldaar te kunnen vervolgen. Evenwel overkwam hem ook hier van de zijde van Martin Bucer, de toonaangevende hervormer die eens de geestelijke raadsman van Franz von Sickingen was geweest, praktisch eenzelfde ‘tactiek van het dreigement’. Bucer, die de handen vol had aan de altoos gistende, dynamische geschillen tussen de Straatsburgse en vooral de geïmmigreerde protestanten (zo zuchtte Melchior Hoffman nog altijd in de cel), wilde dat Calvijn de leiding van de Franse groep op zich zou nemen. Hij bereikte dat ook; nadat Bucer hem met onvervalste chantage had herinnerd aan het verhaal van de profeet Jona, volgde Calvijn wederom deze tweede ‘vingerwijzing’. Tot 1541 heeft hij de Franse gemeente in Straatsburg bestuurd met zijn Institutio, zijn voorschriften voor een | |
[pagina 618]
| |
Vier hervormers. De Franse zestiende-eeuwse psalmberijmer Clément Marot.
Vier hervormers. Martin Bucer (Straatsburg).
Vier hervormers. Guillaume Farel (Genève)
Vier hervormers. Johannes Calvijn (Genève). Naar Lukas Cranach. Uit Th. Beza, Icones, 1580. Foto's Universiteits bibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 619]
| |
nieuwe liturgie en zijn overname van Bucers ‘presbyteriaanse’ kerkorde, die hem om haar vroegchristelijk, republikeins en democratisch karakter ongemeen aansprak. Hij zou haar later tot de ‘zichtbare’ structuur van zijn ‘onzichtbare Kerk’ maken, en wel opnieuw in Genève. Daar hadden de ‘Guillermisten’ van Farel in 1540 weer de bovenhand gekregen: voor de tweede keer deed Farel een beroep op Calvijn om terug te keren; weer weigerde Calvijn, opnieuw haalde Farel donder en bliksem uit de hemel om hem terug te halen. In 1541 ging Calvijn, zeer tegen zijn zin: het is dan ook tragikomisch dat hij zich in de eigenlijke burcht van zijn hoogste activiteit steeds de gast en de vreemdeling heeft gevoeld, dat men hem ook vaak als zodanig heeft behandeld, en dat hij pas in 1560, vier jaar voor zijn dood, de volledige burgerrechten kreeg! Calvijn werd de symboolfiguur van de Geneefse reformatie; terwijl de grote openbaarheid Farel vergat, zijn de termen ‘Genève’ en ‘Calvinisme’ steeds meer versmolten tot grond begrippen van een tweezijdige, staat-en-kerk-ontwikkeling in het protestantisme. Een ontwikkeling die niet voor niets zo streng, zo sterk, zo klaaromlijnd is uitgevallen, omdat de katholieken begonnen waren maatregelen te treffen voor het machtige, internationale tegenoffensief dat de naam Contrareformatie gekregen heeft, maar waarvan de historie niet meer binnen ons bestek valt. De theologie van Calvijn berust in menig opzicht op die van Luther en Zwingli. Nog in 1546 publiceert Calvijn met grote instemming Melanchthons Loci communes die de kern van Luthers dogmatische ideeën bevatten. Maar er was in Calvijn een andere inslag dan bij de Duitser en de Zwitser; zijn Franse afkomst, zijn status als refugié, zijn diep gaande humanistische training gaven een ruime, internationale adem aan zijn leerstelligheid. Het ging bij hem ook al niet meer om strijd tegen het pausdom, maar om het leggen van de grondslagen voor een nieuwe Kerk. Daarbij treden ook de theologische verschillen met de voorgangers aan het licht. Al in de eerste schets van de Institutio had Calvijn een nieuwe toon aangeslagen ten aanzien van de predestinatie, het oude zware leerstuk van Augustinus, waarin het heil of de verwerping van elk mensenkind afhankelijk was gesteld van Gods supreem welbehagen. Calvijn verabsoluteerde het leerstuk zo buiten alle proporties, dat het veel meer werd dan een geloofsdogma. ‘Voorbeschikking’ in dubbele zin, de lots bestemming op aarde én die van alle eeuwigheid, werd door hem herschapen tot het besef van een onwrikbaarheid in heel de schepping, waarbij de gelovigen aan God noch zichzelf hoeven te twijfelen. Men kon in dit standpunt van blind vertrouwen ook een kritiek verstaan op Luther en zijn algedurige worstelstrijd om Gods wil te doorgronden. Die strijd heeft Calvijn achter zich gelaten; wat onverzoenlijk blijkt moet onverzoenlijk blijven. God in zijn majesteit troont zo hoog boven het menselijke dat hij de wereld aan haar eigen bestel kan overlaten, als een groot raderwerk dat hij wel op gang heeft gebracht, maar dat daarna volgens eigen wetmatigheid moet verder wentelen. Hier springt dan de mens, theoretisch een nietswaardig schepsel, in. De ‘genade heft de natuur niet op’: die ‘natuur’ omvat 's mensen rationeel inzicht, 's mensen initiatief tot het organiseren van het bestel waarin hij leeft, 's mensen vrijheid om zich te organiseren, zijn energieën te richten op alle problemen die het leven stelt, staat, gezag, familie, bedrijf, wetenschap, cultuur - en wel in volstrekt be- | |
[pagina 620]
| |
Michael Servet, tijden Calvijns regime in Genève op de brandstapel gebracht. Naar Chr. van Sichem, uit Het tooneel der hooftketteren (1677).
Calvijn getekend door zijn leerling Bourgois. Uit Iconographie van E. Doumergue.
| |
[pagina 621]
| |
trouwen op Gods genade en uitverkiezing. Het was de jonge bourgeoisie, niet slechts die van Genève, die in deze religie een bron van uitgesproken wereldse daadkracht vond. ‘Calvijns uitverkiezingsleer was de religieuze uitdrukking van het feit dat in de handelswereld van de concurrentie succes of bankroet niet afhangt van de enkeling, maar van de omstandigheden die niet van hem afhankelijk zijn. Het ligt derhalve niet aan iemands wil of inspanning maar aan de genade van overmachtige, maar onbekende economische krachten,’ aldus omschreef Fr. Engels dit aspect van het Calvinisme.Ga naar voetnoot1 En Max Weber, Duits socioloog en alles behalve een socialist, kwam na een onderzoek van alle beslissende componenten die het economisch leven van een bepaald volk in een bepaalde periode vorm geven tot de slotsom, dat die economie machtig beïnvloed wordt door het geestelijk leven, dat inzonderheid het Calvinisme met zijn uitverkiezingsleer enorm heeft bijgedragen tot de vorming van wat men ‘de geest van het kapitalisme’ zou kunnen noemen.Ga naar voetnoot2 |
|