Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd4 Het godsrijk van de plebejersRond 1530 was Melchior Hoffman, na te zijn toegetreden tot de visionaire groep van de Straatsburger dopers, weer noordwaarts gereisd en in het Oostfriese Emden blijven hangen. Luther waarschuwde de autoriteiten van deze naar de Hervorming overgegane stad tegen de ‘dweper die zich aan Satan had verkocht’ en de ware zaak van Christus liet verderven. Hoffmans prediking sleepte echter velen mee, in de eerste plaats uitgewekenen die praktisch het Sacramentisme hadden aangehangen, maar tegelijk kleine luyden, de benauwden en door de economische crisis aangetasten die naar zichtbare hulp en uitredding verlangden. Een driehonderd personen hadden zich, door de eschatologie van Hoffman bewogen, door hem laten dopen; de eerste anabaptistengemeente was daardoor in Emden ontstaan. Dat Hoffman de doop voltrok in een kerkgebouw, dat hem alleen voor prediking was afgestaan, vertoornde het stadsbestuur. Hoffman werd uit de stad verdreven; hij keerde naar Straatsburg terug. Voor zijn vertrek wees hij de Nederlander Jan Volkertsz TrijpmakerGa naar voetnoot3 als gemeenteleidsman aan. Trijpmaker, geboren in Hoorn, moest kort na Hoffman op aansturen van de Lutherse geestelijken evenzo uit Emden ontwijken en vertrok naar Amsterdam. Zijn werkzaamheden als dopers apostel aldaar spelen zich vrijwel in de illegaliteit af, maar zoveel | |
[pagina 597]
| |
De inquisitie in de Nederlanden vervolgde de wederdopers uitzonderlijk fel. Uit Oproeren der wederdoperen van L. Hortensius. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Ruard Tapper (1485-1559) op eenenzeventigjarige leeftijd. Kanselier van de Universiteit van Leuven, internationaal berucht geworden als groot-inquisiteur in de Nederlanden. Uit Il concilio di Trento, 1962.
| |
[pagina 598]
| |
is duidelijk dat hij de eerste grote verbreider van het doperdom in de Nederlanden, te weten in Amsterdam, Friesland en Zuid-Limburg is geweest. Hij doopte, hij zegende huwelijken in, hij onderwees. Schout Jan Hubrechts, de kettervriend, liet hem begaan, waardoor Trijpmaker in Amsterdam een omvangrijke doperse gemeente stichten kon: alle geestelijke en sociale voorwaarden bleken daartoe aanwezig. De verbreiding van het anabaptisme voltrokzich in korte tijd; in Leeuwarden kwam de doperse beweging onder leiding van Obbe Philipsz. Deze gestudeerde (bastaard)zoon van een Friese priester werkte als medicus en chirurgijn, tot hij rond 1530 door de prediking van Gellius Faber uit Jelsum voor de Reformatie gewonnen werd. Neiging tot mysticisme en apostolisch christendom maakten hem tot een Melchioritisch doper, die al spoedig een leidende positie kreeg toebedeeld.Ga naar voetnoot1 De geest van de congregatie was chiliastisch: het eindoordeel over de slechte wereld leek nabij: in de bedrijven, vooral de textiel, heerste crisis; prijzen stegen onrustbarend, die van levensmiddelen voorop; bij de handelsveten in de Oostzee, waar de Hanze ageerde, sloten de Deense koningen keer op keer de Sont voor Hollandse schippers en kooplui. Melchior Hoffman, die in 1531 en 1532 weer in de Nederlanden verscheen, wakkerde de verwachtingen van een eindtijd uitzonderlijk aan; zijn geschriften vonden grote ingang bij de enthousiasten.Ga naar voetnoot2 Ook in de Zuidnederlandse gewesten kiemde de Melchioritische prediking, misschien door onmiddellijke Duitse invloed, in dit geval van uitgeweken dopers. Vanuit doperse conventikels in Brugge en Gent breidde de leer zich over andere Vlaamse steden en dorpen uit. In Zeeland werkte de doperse predikant Cornelis Polderman, die ook connecties onderhield met zijn geloofsgenoten in Straatsburg. Er waren onmiskenbare banden tussen de Zeeuwse en Vlaamse gewesten, vooral door de wederzijdse handel, die de groei van het doperdom in het zuiden konden bevorderen.Ga naar voetnoot3 De Inquisitie was in overeenstemming met de ketterplakkaten keer op keer tegen de dopers opgetreden. De groei van hun gemeenten en de geest waarin zij de grote wederkomst afwachtten, leidde in 1535 tot een scherp, uitsluitend tegen de dopers gericht kettermandaat van het keizerlijke hof te Brussel: de straffen voor de ketterij waren onthoofding voor de mannen, de verdrinkingsdood voor vrouwen. Plaatselijke en gewestelijke autoriteiten namen het plakkaat over, in gradaties van ernst: sommigen voerden het uit, anderen stribbelden tegen, de besten saboteerden het. De keizerlijke stadhouder in Friesland, Schenk van Toutenburg, gelastte in 1534 bij proclamatie de volledige uitroeiing van de anabaptisten. Jan Hubrechts, de Amsterdamse schout, werd in hetzelfde jaar uit zijn ambt ontslagen, omdat hij de dopers de hand boven het hoofd hield. Zo had hij in 1531, toen een visitatie van rechters dreigde, de Amsterdamse dopers bijtijds laten waarschuwen om zich te bergen. Alleen Trijpmaker gaf zich bij het gerecht aan. Na een verhoor in Den Haag herriep hij zijn geloof. Desondanks werd hij met zeven anderen van de vijftig wier namen hij had genoemd in december 1531 onthoofd, waarna men de koppen naar Amsterdam terugstuurde, alwaar ze ter waarschuwing voor andere ketters in het openbaar te pronk werden gezet. (Trijpmakers herroeping en die van zijn lotgenoten is er de oorzaak van dat men hun namen niet in de martelaars boeken vindt.) | |
[pagina 599]
| |
Op het eind van 1533 verscheen een nieuwe leider onder de Amsterdamse dopers, de Haarlemse bakker Jan Matthijsz.Ga naar voetnoot1 Hij was een radicale chiliast die zich, nadat Hoffman zich als de herrezen Elia had geopenbaard, de Henoch van de beweging noemde. Hij begon zijn profetische rol met het uitzenden van twaalf apostelen naar omringende gewesten en steden; onder hen was ook zijn naaste discipel Jan Beukelsz van Leiden, herbergierszoon en kleermaker. Zij bereisden Overijssel en Friesland met hun verkondiging van de naderende ‘wrake’ en kwamen in de loop van 1534 te Münster in Westfalen aan, waar zij vele geestverwanten maakten. Dit was mogelijk omdat zich al sinds enige tijd in deze bisschopsstad een radicale reformatie aan het voltrekken was, waarin nu de dopers het volle gewicht van hun eschatologie lieten gelden. De ‘episode’ van Münster werd een van de beslissende in de vroege geschiedenis van het Nederlands-Nederduitse doperdom. Men zou haar in haar laatste strekking de poging moeten noemen van de ‘linkervleugel’ in de beweging tot het stichten van een plebejische theocratie. Een van de opmerkelijkste verschijnselen hier bij bestaat in het terugvallen van de apostolische, nieuwtestamentische heilsverwachting naar de profetische, oudtestamentische. Jan Matthijsz, de nieuwe Henoch, had het verbod van Melchior Hoffman, uitgevaardigd na de dood van Trijpmaker, om vanwege de vervolging voorlopig niet te dopen al doorbroken en met groot succes tal van kleine lieden gedoopt, die nu allen de ogen naar Münster richtten. Münster was in de economische crisis zwaar gehavend. De oriëntatie van de stad op de Nederlandse markt maakte haar bevolking bijzonder ontvankelijk voor de godsdienstige geestdrift die in de Nederlanden leefde. Zelfs leiders van de burgerij - onder wie de bekende Knipperdollinck - lieten zich dopen, aangeraakt door de chiliastische voorspellingen van Jan Matthijsz' apostelen. De Moederkerk verloor haar functie, wat resulteerde in de weigering van vele Münsteranen om belasting aan de bisschop te betalen. Het uitbreken van een tyfusepidemie en het verschijnen van een komeet verhevigden de emotionele crisis die de sociale begeleidde. Voorman van de theologen in de stad was Bernhard Rothmann, oorspronkelijk een Lutheraans predikant, die door beeldenstorm een eigen kerk en kansel had verkregen. Vanaf dit forum had Rothmann de eredienst en de moraal herleid tot de strenge orde die Zwingli had ingevoerd, al tastte hij nog geen eigendomsverhoudingen aan. Door de toestroom van dopers verstrengelden zich de lotgevallen van de stad met die van het radicale Nederlandse anabaptisme. Rothmann kreeg hulp van een uitgeweken groep van de zogenaamde Wassenberger predikanten, die uit Gulik waren verdreven; onder hen was de invloedrijke Hendrik Rol die korte tijd na zijn komst weer zou vertrekken om het revolutionaire anabaptisme te prediken in het Rijnland en Limburg, en daarvoor in 1534 moest boeten op de brandstapel te Maastricht. Een ogenblik leek het dat het stedelijk patriciaat in Münster de radicale stroming zou terugdringen; het groeiend aantal van hun plebejische tegenstanders zorgde echter voor een politieke ommekeer bij de nieuwe raadsverkiezingen. Patriciërs en notabelen, in de eerste plaats de katholieke, verlieten de stad. De Henoch van de dopers, Jan Matthijsz, aan Inquisitie en scherprechter ontkomen, landde in Münster aan, dat pal daarop door de | |
[pagina 600]
| |
bisschoppelijke troepen werd belegerd, hoewel het nog lang mogelijk bleef in en uit de stad te komen. Jan Matthijsz werd de erkende leider en profeet; hij nam ook de militaire verdediging ter hand. Een hoogtij van chiliasme groeide: boeken die de band met de intellectuele tradities beduidden, en economische contracten die de band met de oude economie inhielden, werden verbrand. Tegelijk begon de ‘gemeenschap van goederen’, een vorm van verbruikscommunisme en gelijkmakerij, die eensdeels uit godsdienstige illusie voortkwam, deels mede nodig bleek omdat het beleg rantsoenering en toezicht op de voorraden vergde. Woeker en speculatie werden verboden, levensmiddelen en edel metaal centraal beheerd en verdeeld. Jan Matthijsz sneuvelde op Pasen 1534 bij een uitval tegen de belegeraars, nadat hem in een visioen zou zijn beloofd dat de hemelse heirscharen hem te hulp zouden ijlen zodra hij zich aan het hoofd van een kleine groep op de bisschoppelijken zou werpen. Hij werd opgevolgd door zijn invloedrijkste apostel, Jan van Leiden, die mettertijd de profetenrol overdroeg aan Rothmann en zich, om de identificatie met de oudtestamentische overlevering volledig te maken, tot koning liet kronen, de weduwe van Jan Matthijsz, Dieuwertje (die onveranderlijk als mooi wordt beschreven), trouwde en als koningin Divara naast zich op de troon verhief. Ook Jan van Leiden stuurde boden uit die daadwerkelijke steun voor de belegerden vroegen, onder hen een oud-soldaat uit Deventer die deurwachter geworden was van koningin Divara, Jan van Geelen. In de stad predikte Rothmann ‘wraak’ en ‘restitutie’, dit is het herstel van de Kerk in haar apostolische staat, wat kennelijk met het koningschap viel te rijmen. In de Nederlanden hadden leiders als Obbe Philipsz en Jacob van Campen in Amsterdam, die nu als ‘bisschoppen’ optraden, grote moeite met het breken van hun Melchioritische geweldloosheid. Zij wilden niet ingaan op de roep vanuit Münster om gewapende hulp te zenden, al geloofden zij met de Münsteranen wel in de eindtijd te leven. Jacob van Campen deed zijn best de vreedzame dopers bijeen te houden, maar de strijd in en om Münster beroerde de onderlagen in het doperdom ten diepste en vroeg om daden. Het leek nu wel zonneklaar dat Münster het nieuwe Jeruzalem zou worden en niet Straatsburg, waar Melchior Hoffman inmiddels zijn eigen gevangenneming geprovoceerd had. Jan van Geelen verliet Münster om de Nederlandse wederdopers op te roepen tot een kruistocht, die aan de bevrijdingsoorlog van de Makkabeeën moest herinneren: als trefpunt voor de onderneming wees hij het Bergklooster bij Hasselt aan. Van alle kanten, ook uit de zuidelijke Nederlanden,Ga naar voetnoot1 stroomden mannen, vrouwen en kinderen toe; een vloot van 27 schepen vervoerde zo'n drieduizend personen over de Zuiderzee. De mannen waren deels gewapend, maar verweerden zich nauwelijks toen zij in handen van de overheid vielen. Een groot aantal werd terechtgesteld, de anderen na korte gevangenschap weer naar huis gestuurd.Ga naar voetnoot2 Een plan van de Münstersgezinden om een aanslag te wagen op Amsterdam werd hun door Jacob van Campen op een bijeenkomst van doperse predikanten te Spaarndam uit het hoofd gepraat. Overigens groeide de beweging in Amsterdam met de dag; een (overdreven) schatting spreekt van een gemeente van 3500 zielen. De chiliastische geest bleef vaardig over velen van hen. In de nacht van 10 februari 1535 vertoonden zich in de straten van Amsterdam de befaamde | |
[pagina 601]
| |
Naakt- en zwaardlopers (wederdopers) in Amsterdam, die in 1534 en 1535 de naderende ‘wrake Gods’ verkondigden. Uit Oproeren der wederdoperen van L. Hortensius. Foto's Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Groeiende sympathie voor de Münsterse wederdopers bewoog in 1534 vele Nederlanders om scheep te gaan naar het Nieuwe Jeruzalem. Uit Oproeren de wederdoperen van L. Hortensius. Foto's Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 602]
| |
naaktlopers, twaalf mannen en vrouwen die onder de kreet: ‘Wee, wee, de wrake Gods, wee over de wereld en de goddelozen!’ een rondgang maakten, tot zij (op een vrouw na) door de schoutendienders werden gegrepen. Zij boetten hun demonstratie met de dood. Jacob van Campen, die vroeg en laat gewaarschuwd had, werd mede gearresteerd en stierf de dood op het schavot.Ga naar voetnoot1 Het terechtstellen van de dragers van ‘de naakte waarheid’ verjoeg de chiliastische stemmingen niet, al kwam de vervolging in het voorjaar van 1535 in golf na golf. Jan van Geelen, die weer had weten te ontkomen, stelde zich te Amsterdam aan het hoofd van veertig gewapende partijgangers en bestormde in de nacht van 10 mei 1535 het raadhuis op de Dam. Het was een van de gewaagdste revolutionaire aanslagen van de strijdbare dopers in de Nederlanden en de historicus A.F. Mellink heeft er in zijn grondige studie van de Amsterdamse evenementen dan ook een heel hoofdstuk aan gewijd.Ga naar voetnoot2 De aanvankelijk succesvolle Amsterdamse aanslag staat overigens niet op zichzelf: op verschillende punten in de Nederlanden werden aanslagen op raadhuizen en kloosters gedaan (zo in het Groningse 't Zandt, bij het Friese Oldeklooster, in Leiden); beroeringen waarvan de gruwelijke afloop waarschijnlijk een reden is geweest voor Obbe Philipsz om definitief te breken met dezwaarddragers in de broederschap, maar tegelijk iedere hoop op Christus' wrekende wederkomst te laten varen. De geschiedenis van het godsrijk te Münster voltrok zich nu met dramatisch geweld.Ga naar voetnoot3 Jan van Leiden betoonde zich ondanks zijn histrionische Davidsallures een moedige en volhardende leidsman, en bewees bij zijn verdediging van de stad een zeker militair talent. De insluiting van de belegerden, de klimmende nood in de stad leidden tot vertwijfelde chiliastische maatregelen waaronder de veelwijverij, een excentriek verschijnsel dat tot op onze dagen morele ontzetting heeft gewekt. Een verklaring ervoor ligt onder meer in het feit dat de toegestroomde bevolking in nieuwe gezinsverbanden moest worden georganiseerd, waarbij tevens werd gedacht aan de al door Melchior Hoffman geuite stelling dat de wederkomst van Christus zich zou voltrekken zodra het apocalyptisch aantal van 144 000 rechtvaardigen in het nieuwe Jeruzalem zou zijn bereikt. Seksuele excessen en verlossingsdrift, als zo vaak optredend in hoog geëmotioneerde religieuze noodsituaties, gingen ook in Münster hand in hand. De aldus voltrokken terugval van de vrouw tot het patriarchale stadium wijst op een verdere uitbreiding van de oudtestamentische illusie: in de plebejische theocratie bestond geen begrip voor emancipatie van de vrouwen, ondanks het feit dat Rothmann de ‘restitutie’ had gepreekt van de apostolische beginkerk, waarin ook profetessen waren opgetreden. De ondergang van de dappere geëxalteerden stond vast. Op 26 juni 1535 werd de stad bestormd, heroverd en uitgemoord, waarna het katholicisme onvoorwaardelijk werd hersteld. Jan van Leiden werd gevangen genomen; hij en andere lotgenoten werden verhoord en maanden lang op last van landgraaf Philip van Hessen door Lutheraanse predikanten bewerkt om te herroepen. Zij weigerden. Begin 1536 werden zij met gloeiende tangen gemarteld, daarna afgemaakt met hetzwaard en in ijzeren kooien aan de Sint-Lambertus van Münster opgehangen. Zij waren in feite - als wij de balans van hun tragisch experiment opmaken - de voorlopers geweest van het volksverzet tegen de roomse monarchie in Madrid, | |
[pagina 603]
| |
die de Nederlanden als exploitatiegebied wenste te gebruiken - de voorhoede van de bevrij dingsoorlog die binnen enkele decennia tot een nationaal-revolutionaire zou aangroeien. In de Nederlanden probeerden de gematigde en de radicale vleugel in het doperdom op het zogenaamde convent van Bocholt (1536) tevergeefs elkaar te hervinden. Steeds weer doken er profeten en chiliasten in hun midden op die de gefrustreerden en verbitterden meesleepten, ook na Münster. Bij de Groningse dopers, die in januari 1535 al onder leiding van de profeet Harmen Schoenmaker in 't Zandt heftige pro-Münsterse beroeringen ontketende, had zich ook Jan van Batenburg, bastaardzoon uit een adellijk geslacht, bevonden; hij begon weldra met militante ijver een groep van onvervalste zwaarddopers om zich te verzamelen.Ga naar voetnoot1 Zij tekenden zich nadrukkelijk af tegen de vreedzame Melchiorieten, met wie zij alleen formele betrekkingen onderhielden. Jan van Batenburg vond wel een bondgenoot in een lid van de uit Münster ontsnapte groep van Heinrich Krechting, die in Oldenburg huisde, van waaruit ze ook in de Nederlanden opereerde. Batenburg nam geen nieuwe dopelingen aan; met zijn volgelingen oefende hij alleen nog op zijn wijze vergelding voor de nederlaag van Münster door moordaanslagen en kerkroof; ook probeerde hij contacten te krijgen met Melchior Hoffman in Straatsburg, wat op een mislukking uitliep. Batenburg werd in de zuidelijke Nederlanden gevat en na een proces te Vilvoorde terechtgesteld. Een groot deel van zijn aanhang ging nu over naar David Joris, de doperse prediker die op het convent te Bocholt door zijn bemiddelingspogingen veel sympathie had verworven; zijn invloed dankte hij mede aan zijn geschriften, waarin hij naast grote bijbelkennis een onvervalste apocalyptische visie liet blijken.Ga naar voetnoot2 Hij had al vóór het experiment van Münster in onvervaarde strijd tegen de katholieke clerus een reeks van lijfstraffen ondergaan; in 1528 was hij uit Delft verbannen. Obbe Philipsz doopte hem en maakte van hem een voorganger in de broederschap. Ofschoon David Joris tot de vreedzame vleugel behoorde, ontwikkelde hij na Münster-daarin mede gesteund door de visionaire Anneken Jansdochter van Brielle (martelares in 1539) - al sterker de neiging tot chiliastische fantasieën, onder invloed waarvan hij zichzelf als de nieuwe David beschouwde en een streng en spiritueel doperdom begon te preken, waarbij overigens vermeld wordt dat hij zijn moraal ten overstaan van zinnelijke verlokkingen nogal eens vergat. David Joris verbond zijn voorstellingen omtrent de naderende eindtijd met mystieke verbeeldingen; ook hij werd naar Straatsburg gedreven; tussen hem en de dopers aldaar, hoewel een deel van hen ook in sterke mate door mystische en apocalyptische fantasmen was gegrepen, boterde het slecht; zij wilden in hem niet de nieuwe profeet erkennen. In de Nederlanden behoorden de Davidjoristen tot de scherpst vervolgden; David Joris' moeder werd in 1539 onthoofd; hij zelf moest zich lange tijden schuil houden, wat hem er niet van weerhield om ook in de illegaliteit volgelingen te maken die hem blind vereerden. Hij waarschuwde Luther tegen diens aanmatiging als zou hij het alleenrecht van wijsheid en gezag bezitten; tegelijk predikte hij de spoedige komst van de ‘Zoon’ die in de Nederlanden zou opstaan om het oordeel te voltrekken. Na de dood van Batenburg achtte hij zich door de groeiende toeloop van oud-Batenburgers en oud-Münstersgezinden naar zijn partij de | |
[pagina 604]
| |
Bernt Knipperdolling. Gravure van Heinrich Aldegrever (1536). Kunstsammlungen Veste Coburg
Jan van Leiden. Gravure van Heinrich Aldegrever (1536). Kunstsammlungen Veste Coburg.
Jan van Leiden op zijn troon. Uit Oproeren der wederdoperen van L. Hortensius. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 605]
| |
leider van het Nederlandse doperdom, wat hem herhaaldelijk in open conflict bracht met andere voormannen, niet in het minst omdat hij zijn eigen fantasieën meer en meer boven het Evangelie stelde. Tot degenen met wie hij aldus botste, behoorde de latere doperse voorman Menno Simonsz.Ga naar voetnoot1 Deze pastoor uit het Friese Witmarsum, die van 1496 tot 1561 leefde, was al vrij vroeg in zijn loop baan op het Sacramentarisch standpunt inzake de eucharistie geraakt, waardoor hij enkele jaren aaneen in volstrekte twijfel leefde omtrent zijn pastoorsroeping. Bijbelonderzoek leerde hem dat de mis niet door Christus kan zijn ingesteld, maar hij dorst de breuk met de Moederkerk niet aan, al begon hij na kennisname van Luthers geschriften in evangelische zin tepreken. In 1531 vernam hij voor het eerst van het bestaan van de wederdoop, toen in Leeuwarden een discipel van Trijpmaker, Sicke Freerks, wegens anabaptisme werd terechtgesteld. Menno begon na te denken over de bijzondere symboliek van de doop en raakte overtuigd van het gelijk van de dopers. Hij nam nu ook met instemming kennis van wat Melchior Hoffman en ook Rothmann over de ‘restitutie’ hadden geschreven; Hoffmans Christusopvatting maakte blijvende indruk op hem. Nog altijd vond hij niet de moed om met de roomse Kerk te breken; een van de redenen daarvoor was het feit van de harde chiliastische lijn die de doperse beweging in de Nederlanden, mede onder druk van de vervolgingen, aannam - een richting die culmineerde in het Münsterse godsrijk. Voor deze geweldsstroming deinsde Menno terug, zeker nadat hij met afgezanten van Münster had gesproken. Eenzelfde schok gaf hem de gewapende overval, dicht bij huis, van een groep militante dopers onder Jan van Geelen op het Oldeklooster bij Bolsward (april 1535), die aanvankelijk leek te slagen, totdat de Friese stadhouder hen er bloedig uit verdreef, bij welke gelegenheid misschien Menno's broer Peter Simonsz omkwam. Menno Simonsz maakte een diepe geestelijke crisis door, die hem voor de noodzaak stelde eindelijk zijn keuze te doen. In 1536 verliet hij huis en parochie, liet zich herdopen en dook onder bij geestesverwanten in Groningen en Oost-Friesland, welke gewesten met zijn geboorteland tot zijn belangrijkste werkterrein zouden worden. Hij begon nu ook, ter verheldering van zijn innerlijk, een reeks theologische geschriften te publiceren, waaronder Dat Fundament des Christelycken leers, dat in veel opzichten het program zou worden van het komende, pacifistische doperdom.Ga naar voetnoot2 Door de vervolgde geloofsgenoten gevraagd om de leiding van de vreedzame dopers in de Nederlanden en Duitsland op zich te nemen, trad hij op als ‘oudste’ of ‘bisschop’, hetgeen wel inhield dat hij jaren aaneen een zwervend en opgejaagd bestaan zou leiden, waarbij degenen die hem onderdak verleenden hun leven op het spel zetten. Vaak hield Menno zich op in Friesland, waar een prijs op zijn hoofd stond; en niet minder vaak in Oost-Friesland, op de bezittingen van jonker Ulrich van Dornum in Oldersum, die vluchtelingen om geloofswille eenzelfde asiel bood als Leonhard van Liechtenstein het in het Moravische Nikolsburg gedaan had. Wat Menno's onrustig bestaan nog verzwaarde was het feit dat hij inmiddels was getrouwd en een gezin had. Ook in de ondergrondse arbeid werd er tussen hem en andere groeperingen in en buiten het doperdom over geloofskwesties herhaaldelijk gedisputeerd. Zo heeft Menno in Emden gedebatteerd met Johannes a Lasco die daar destijds leider van de Hervormde gemeente | |
[pagina 606]
| |
David Joris, Jan van Scorel. Offentliche Kunstsammlung, Kunstmuseum, Bazel.
Menno Simonsz, gravure van Jan ii van de Velde. Kunstsammlungen Veste Coburg.
| |
[pagina 607]
| |
was. A Lasco koesterde de illusie dat hij de verschillende groepen van protestantse christenen in één kerkorganisatie kon verenigen, een wensdroom die hij na het dispuut met Menno moest laten varen. Ook met de volgelingen van David Joris trad Menno in discussie, inzonderheid over David Joris' toenemende neiging zich in mystische bespiegelingen te verliezen en zijn weigering om ook bij druk en vervolging mensen te dopen en gemeenten te stichten. - David Joris zelf was op dit dispuut niet meer aanwezig. Hij had de hem door de dopers nooit vergeven fout begaan om in 1544 heimelijk uit te wijken naar Bazel, toen hem en zijn aanhangers in Oost-Friesland het vuur te na aan de schenen werd gelegd. Hij leefde in de Zwitserse stad met zijn gezin onder de naam van Jan van Brugge als hervormd refugié, een welgesteld en geacht burger. Het bedrog kwam pas uit na zijn dood; hij werdalsnogpostuum door het Bazeler stadsbestuur berecht.Ga naar voetnoot1 Wat Menno voor ogen zweefde was de stichting van een apostolische Kerk ‘zonder vlek of rimpel’, die haar inwendige zuiverheid en leerstellingen diende te bewaren en te verdedigen door sterke gemeentelijke tucht en het hanteren van de ban, eventueel ook binnen de gezinsverbanden door ‘vermijding’ van schuldigen. De ban, al gebruikt in de apostelkerk en bij middeleeuwse groepen als de Waldenzen, zou een van de oorzaken worden dat er straks onder Nederlandse, Duitse en Zwitserse dopers controversen rezen die de rijen splitsten. Het Mennonitisch doperdom - de naam doopsgezinden voor de sekte ontstond naast die van MenistenGa naar voetnoot* al vrij vroeg in de zestiende eeuw, zoals wij weten uit een brief van Willem van Oranje - heeft sinds het optreden van Menno al sterker naar de ‘afzondering’ en de ‘innerlijkheid’ getendeerd. Oranje, die zich grote inspanningen getroostte om de opstand tegen Spanje in gewapende banen te leiden, had een hekel aan het pacifisme van de dopers, al ontstond er onder dezen een legende dat zij tot de troetelkinderen van 's prinsen verdraagzaamheid hebben behoord. Waar is dat de Calvinistische adviseurs van Oranje, zoals Marnix, hebben gewild dat de dopers zouden worden vervolgd en gedood, wat Oranje afgewezen heeft. Zelf distantieerde hij zich van hen als potentiële onruststokers en tuimelgeesten à la Münster. De doopsgezinden hebben sinds Menno een geest van bezonkenheid, allengs | |
[pagina 608]
| |
van verdraagzaamheid en ‘Erasmianisme’ ontwikkeld, die vooral in de Nederlanden in de marge van de officiële harde rechtzinnigheid een beschavingsfactor van niet te onderschatten betekenis zou blijken, ook door de bijdragen van de uit zijn kring voortgekomen intellectuelen en regenten. De chiliastische waan verdween uit de sekte; Menno had de eschatologische dromen van zijn navolgers gebroken door de verklaring dat niet mensen, maar God zelf zal bepalen wanneer zijn uur zou slaan. Heiliging van het dagelijkse leven door navolging van Christus en plichtsbetrachting binnen de eigen kring maakten van de doopsgezinden een sympathieke, bewust weerloze geloofsgroep, die lange jaren voortging met het brengen van grote offers voor haar overtuiging.Ga naar voetnoot1 Tegelijk moesten zij in de Nederlandse gewesten noodzakelijk falen waar het om het bevechten van de politieke vrijheid ging. In de Opstand tegen Spanje stelden zij zich tevreden met de verkregen geloofsvrijheid, die hoofdzakelijk uit geduld-worden bestond. Het voeren van de strijd lieten zij over aan de Calvinisten, die dan ook de staat kundige en religieuze elementen hebben aangedragen, waarmee de Nederlanders hun burgerlijke, protestantse republiek konden bouwen.Ga naar voetnoot2 |
|