Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 583]
| |
2 De dopersEen bijzonder hoofdstuk in de geschiedenis van de Zwitserse reformatie is de onstuitbare opkomst van de dopers.Ga naar voetnoot1 Er is hier al in het voorbijgaan gesproken over de jongere medewerkers van Zwingli met wie hij spoedig in conflict raakte. Zij zagen in hun evangelische geestdrift tevergeefs uit naar een verwerkelijking van de democratische christengemeente die Zwingli beloofd had. Zij hadden hun aandeel geleverd in de radicalisering van het Zürcher kerkvolk, dat niet geschroomd had Zwingli's idee van een vereenvoudigde Kerk door beeldenstorm in te voeren. Zij legden in huiselijke bijeenkomsten het Nieuwe Testament uit aan een steeds groeiend gehoor. Hetzelfde gebeurde in de dorpen rondom Zürich, waar reformatorische pastoors voor hun parochie de sociaal radicale passages uit het Evangelie toelichtten. De zucht naar volkomenheid, moreel en maatschappelijk, van interne tucht en saamhorigheid, van het simpele liefdemaal in plaats van de roomse mis, de neiging tot mystische bespiegeling en ook visionaire ‘innerlijke verlichting’, zoals die bij individuele dwepers en profeten, vaak van nederige origine, viel waar te nemen: dat alles leefde en werkte in deze kringen naast het officiële kerkisme van Zwingli. De radicale groepen hadden contact met Duitse spiritualisten als Karlstadt en Thomas Müntzer, waarvan de eerste in 1524 op zijn zwerftochten ook Zürich aandeed. Konrad Grebel en Felix Mantz zochten Müntzer in Mühlhausen op en brachten hem een algemene sympathiebrief van de radicale theologen over.Ga naar voetnoot2 Müntzers geschriften betekenden voor de vorming van hun sociaal-godsdienstige ideeën een inspiratie en tot op grote hoogte een model. Zij deelden één van zijn denkbeelden niet: de weg naar het godsrijk te banen met het zwaard. Aan de komst van dit godsrijk twijfelden zij niet: voor hen betekende het ook een oordeel en een afrekening met de boosheid, maar vooral een gericht van ‘liefde’. Hier lag het begin van de doperse beweging, die ongetwijfeld elementen van Müntzers ‘volkstheologie’ in zich heeft opgenomen. De jonge radicalen hechtten - ook weer in tegenstelling tot de Duitser - een bijzondere betekenis aan de doop. Zij hadden nergens in het evangelie de verwijzing naar de kinderdoop gevonden diezowel in de katholieke, de Lutheraanse als de Zwingliaanse dogmatiek geboden werd. Voor hen werd de volwassendoop, in de meeste gevallen derhalve de wederdoop, het grote symbool van de wedergeboorte; ze kwam voort uit een bewuste keuze, ze was de intrede tot de gemeenschap der ‘heiligen’ en bracht hen al meteen in oppositie tot de Zwingliaanse staatskerk. Want de vestiging van een dergelijke Kerk begon al duidelijker Zwingli's hoogste doel wit te worden. Een ernstige terugval na de opvatting (waaraan de radicalen steeds trouw gebleven zijn) van de Kerk als gemeenschap van de ‘zichtbare, lijdende minderheid’.Ga naar voetnoot3 Op 21 januari 1525 kwamen vijftien mannen bijeen in het huis van Felix Mantz' moeder in Zürich, naast Mantz onder meer het befaamde tweetal dattot de eerste doperse martelaars zou behoren: Konrad Grebel en Georg Blaurock.Ga naar voetnoot4 De eerste was als Mantz een gestudeerde patriciërszoon, de tweede een voormalig pastoor uit Chur. Hun breuk met Zwingli was praktisch al in 1523 voltrokken; de hervormer had hun toen zijn toornige afkeer laten blijken in ette- | |
[pagina 584]
| |
lijke waarschuwende pamfletten,Ga naar voetnoot1 en over de doop hadden zij discussies met hem gevoerd waarin zij naar hun zin niet naar behoren aan het woord waren gelaten. Nu sloten zij zich tot een groep aaneen en doopten elkaar na een geloofsbelijdenis die van hen ‘nieuwe mensen’ maakte. Pal daarop ontstond de eerste plattelandsgemeente van dopers in Zollikon aan het meer van Zürich, merendeels bestaande uit oude, maar niet rijke boerenfamilies. Het feit van hun wederdoop heeft hen er niet van weerhouden om in 1531 met Zwingli tegen de katholieken tevechten; drie van hen sneuvelden bij Kappel.Ga naar voetnoot2 In 1525 kregen de Zürcher rebellen versterking van Balthasar Hubmaier; deze beproefde intellectueel en kanselredenaar was door Wilhelm Reublin, een van Zwingli's opponenten, met zijn gemeente te Waldshut voor de doperse opvattingen gewonnen. Hubmaier had meegedaan aan Müntzers volksreformatie en de strijd van de boeren in Waldshut tegen de Habsburgse autoriteiten aangemoedigd. Hij publiceerde in de strijd om de doop een strijdbaar geschrift Over de christelijke doop van de gelovigen, waardoor Zwingli geprest werd tot een principiële discussie met de afvalligen. Die discussie vond plaats in de munsterkerk, daar alle andere zalen te klein bleken voor de toestroom van belangstellenden. Zwingli nam aanvankelijk een milde houding aan jegens de anabaptistische separatisten (later zou hij ze ‘katabaptisten’ noemen, een woord dat alleen Calvijn van hem overnam), maar hun verzet tegen zijn theologisch pausschap ergerde hem bovenmate en hij begon ze allengs staatsgevaarlijk te noemen, te meer omdat er in zijn kanton weer boerenopstand rommelde. Hij liet Grebel, Mantz en Blaurock gevangenzetten met de bedoeling hen in de ‘toren’ te laten verhongeren en wegrotten.Ga naar voetnoot3 Tenslotte werden ze uitgewezen, maar met de dood door verdrinking bedreigd als ze hun prediking en doop hervatten. In 1527 bleek dat Mantz en Blaurock die activiteit toch weer hadden opgenomen. De gearresteerde Mantz werd met touwen gebonden te water gegooid en kwam aldus om (januari 1527); Blaurock (géén burger van het kanton) werd uit de stad gegeseld. Grebel, die in de omtrek van Sankt Gallen predikte, werd daar achterhaald door de pest. ‘Zij kwamen uit ons midden, maar zij waren niet van ons,’ oordeelde Zwingli met een citaat uit het Johannesevangelie... De gemeente in Zollikon werd na acht maanden geliquideerd. De wederdoperij leek te zijn verstikt, maar al waren haar aanhangers op dat moment dun gezaaid en al moesten zij ondergronds werken, zij bestond voort. Een van de middelen ter bestrijding van het ‘katabaptisme’ had Zwingli gevonden in de gedwongen inschrijving van alle geboorten in het doopregister en het gedwongen kerkelijk huwelijk, terwijl de dopers binnen eigen conventikels doopten en trouwden. Ook Zwingli's tuchtrechterlijke wetgeving, het Grosse Sittenmandat van 1530, bevatte een anti-doperse clausule: niemand mocht dopers helpen of herbergen op straffe van zware vergelding; immers, ‘de dopers will en alle autoriteit vernietigen’. De bepaling was mede Zwingli's antwoord op het bitter beklag van de katholieke kantons (met wie hij toen niet in oorlog was) dat hij een ‘afschuwelijke sekte’ op zijn territorium duldde. Ook na Zwingli's dood, toen Heinrich Bullinger de leiding van de theocratie in Zürich overnam, verschenen er van diens hand binnen enkele jaren twee boeken tegen de dopers. Zij gingen vergezeld van scherprechterlijke vonnissen, die | |
[pagina 585]
| |
de hele zestiende eeuw door duurden, niet alleen in Zwitserland, maar ook in andere delen van Europa, overal waar dopers optraden in de Alpengebieden, Tirol, Moravië, Thüringen, het Rijnland en straks ook de Nederlanden (zie pag. 598). De doperse apostelen maakten al meer bekeerlingen, het talrijkst onder de kleine luyden die in deze periode van Europese oorlogen en Turkendreiging in angst en droefenis leefden. Zij waren allen bevangen door de gedachte van een nieuwe saamhorigheid - de gemeente. ‘Afzondering’ was voor hen een bescherming van hun anti-autoritaire stemmingen, hun weerzin tegen staat en staatskerk, tegen openbare functies, vooral de krijgsdienst. Hun levensleer vonden zij in de Bergrede in hun overtuiging dat de religie alleen is te beleven als ‘innerlijk licht’, waarmee zij in menig opzicht elementen van de middeleeuwse mystiek en het inwendig profetendom verder ontwikkelden. Zij waren voor een onaantastbare gemeentetucht, uitgedrukt door banbevoegdheid in handen van de oudsten. Schleitheimin het kanton Schaffhausen, waar Konrad Grebel veel mensen had gedoopt, en waar bijna alle Zwitserse dopers vroeger of later wel passeerden, zag in 1527 de eerste synode onder leiding van Michael Sattler, voormalig benedictijn, die na enige weifelingen en zelfs een herroeping, nu een van de sterkste voorvechters van de doperse gevoelens was. Mede dank zij hem kwam de ‘Broederlijke Vereniging’ van Schleitheim tot een geloofsbelijdenis van zeven artikelen, die lange jaren voor de Zwitserse en Duitse dopers het basisdocument bleef.Ga naar voetnoot1 Het handelt over doop enavondmaal, weerloosheid en eed, de ban en de ‘afzondering’. Er wordt maar één kerkelijke bedienaar erkend, de Hirt, herder of pastor, die onderwijst, vermaant, de diensten leidt, de tucht onderhoudt. Tot de nieuwe gedragscode van de doperse beweging behoorde de keuze voor een sober, tuchtvol bestaan, niet in het minst het afwijzen van sterke drank, een in die eeuw van ongebreideld alcoholgebruik opvallend beginsel. De beginselen waren niet alle tegelijk ontstaan, maar voortgekomen uit de godsdienstige praktijk. Naast de opvatting van het doperdom als vreedzame, door vertrouwelingen gekoesterde geloofsgemeenschap hebben zich in het anabaptisme vooral in de beginjaren heftige apocalyptische stromingen voorgedaan, begeleid door communistische tendenties en de overtuiging dat de komst van Gods duizendjarig rijk op aarde door mensenhand en -wapen kon worden bespoedigd. Dergelijke gedachten waren de oorspronkelijke inspiratie van Hans Hut, reizend boekverkoper en prediker, die opzienbarende aantallen mensen in zuidelijk Duitsland en Oostenrijk, Silezië en Moravië heeft gedoopt.Ga naar voetnoot2 Hij zelf was in 1526 tot de dopers gebracht door de (ook gemartirizeerde) intellectueel en spiritualist Hans Denck. In de jaren van de Boerenoorlog had Hut contacten met Thomas Müntzer, was het slagveld van Frankenhausen ontweken en had Müntzer verborgen gehouden in zijn huis te Bibra. Hij bleef als doper steeds onder invloed van Müntzers eschatologie, al liet hij met verloop van tijd zijn zwaardtheologie vallen. De door hem gestichte gemeenten behielden alle het geestesmerk van Müntzer, dat ook duidelijk herkenbaar is in zijn traktaat over de doop, met de aan Müntzer ontleende scheldwoorden tegen Luther.Ga naar voetnoot3 Vele malen op de vlucht voor de vervolging - van Thüringen naar Augsburg, van Beieren naar Zwaben en Frankenland, vandaar weer naar Oostenrijk en Moravië, waar | |
[pagina 586]
| |
hij onvermoeibaar bleef prediken en dopen - hield hij de gedachte aan de wraak des hemels jegens dezondaars en misdrijvers bij zijn volgelingen hoog: volgens hem was het oordeel al begonnen door het oprukken van de Turken in de Balkan en Hongarije, dat in heel Europa een crisisstemming teweegbracht en de catastrofentheologie verhevigde, zoals dat in elk gespannen moment van de geschiedenis gebeurt, tot in onze dagen toe. Voor dezwaar vervolg den was inmiddels een wijkplaats ontstaan, in Moravië, en wel in de stad Nikolsburg, het huidige Mikulov. Het behoorde tot de autoriteit van markgraaf Leonhard van Liechtenstein, die zich en zijn vrouw had laten dopen, en alle vluchtelingen om geloofswil een veilige wijkplaats bood op zijn gebied. Nikolsburg was zodoende het toevluchtsoord van dopers, vervolgde katholieken, Tsjechische Broeders (Utraquisten) en anderen die alleen bij tolerantie konden voortbestaan. Hut wist eveneens naar Nikolsburg te ontsnappen. Tot andere bekende voormannen die er al waren gearriveerd behoorde ook Balthasar Hubmaier. Tussen de beide mannen rees een ernstig en voor de oudste doperse beweging typerend conflict. Hubmaier verdedigde in het tij delijk asiel het standpunt van de ‘zwaardvoerders’ tegen Hut die nu voor algehele geweldloosheid pleitte. Hut bleef niet lang in Moravië. Hij zette zijn prediktocht voort door Oostenrijk en Stiermarken, tot hij in Augsburg werd gevat op de zogenaamde Martelarensynode (1527)Ga naar voetnoot1 van de dopers en omkwam op de folterbank, volgens anderen in de gevangenis door verstikking. De aldoor toenemende vervolging was niet in het minst het werk van Maarten Luther, die hiermee aan de donkere plekken in zijn levensloop een van de zwartste toevoegde. Terwijl Luther eerst ten aanzien van de dopers had verklaard dat ‘het belangrijker [was] Gods woord te verkondigen dan te dopen’, noemde hij, geconfronteerd met de uitbreiding van het doperdom, de kinderdoop toch de ‘veiligste’ en tenslotte de enig aanvaardbare. Hij begon vanaf 1528 in pamfletvorm met de dopers te twisten over het doopsacrament, noemde hen in 1530 ‘gluipers en prekers achter de deur,’ waarbij bleek dat hij zijn informatie over de doperse beginselen grotendeels van horen zeggen had, waarschijnlijk van Melanchthon. Hij gooideze op één hoop met de door hem verfoeide ‘Schwärmgeister’, met Karlstadt en zelfs met Zwingli. Dat zij ondergronds werkten (een hun opgedrongen afschuwelijke noodzaak) was voor Luther het ‘zekere merkteken van de duivel’; niemand had hen volgens hem tot hun werkzaamheden uitgenodigd...Het duurde niet lang of de nieuwe paus van Wittenberg bestempelde het doperdom officieel als ketterij. Hij, die in zijn eerste reformatorische tijd nog had gezegd dat ‘ketterij nooit kon worden bestreden met vuur’, ja, dat ‘het verbranden van ketters tegen de wil van de Heilige Geest was’, bepleitte nu al meer inquisitoriale maatregelen tegen de dopers, die hij in verband bracht met alle volksoproeren die hem ter ore kwamen. Hun geloof werd daarmee - zoals voor Zwingli - een politiek misdrijf. - Philip van Hessen, die aanvankelijk niet geneigd was om met geweld tegen de dopers op te treden, werd door Luther aangespoord niet te aarzelen met het toepassen van de doodstraf tegen de sekte. De consequentie van een en ander is geweest dat de protestant Luther (en met hem de meeste ‘magisteriale’ hervormers) de roomse, anti-ketterse mandaten van keizer Karel | |
[pagina 587]
| |
Sultan Soeleiman ii (1494-1566), die met zijn legers het Habsburgse rijk van Karel v zware slagen toebracht. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 588]
| |
v hebben aangeprezen, en dat de protestantse vorsten zijn ‘advies’ met bloedige praktijken hebben gevolgd.Ga naar voetnoot1 De Martelarensy node die in dezomer van 1527 kort na de Schleitheimer gehouden werd, kreeg mede haar naam door het feit dat een aantal van haar leidende figuren binnen vrij korte tijd als martelaar zouden omkomen.Ga naar voetnoot* Deze synode stelde het missiewerk in het middelpunt, waartoe zestien zendboden werden aangewezen, die voornamelijk de Duitstalige landen bereisden en van wie gezegd is dat hun betoog zo indrukwekkend was dat zij soms binnen weinig uren een nieuwe gemeente wisten te stichten. De snelle verbreiding van het doperdom irriteerde de tegenstanders in hoge mate; zij beweerden dat de doperse zendelingen flesjes met een toverdrank bij zich hadden die zij hun hoorders lieten drinken voor zij hen bewerkten...Ga naar voetnoot2 Een bijzondere wending naar het eschatologische kreeg de wederdoperij door het optreden van de heftige, gecompliceerde spirituele avonturier (de term hier gebruikt voor een man van hachelijk wedervaren en grote moed), Melchior Hoffman. Hij was een in 1495 geboren bontwerker en -handelaar uit Zwaben die al jong door de Lutherse Reformatie werd gegrepen, en wiens gloeiende ernst en dramatische levensloop diepe sporen hebben achtergelaten bij grote groepen van dopers, in het voor vele stromingen toegankelijke Straatsburg, in Oost-Friesland en in de Nederlanden. Tegelijk zijn Hoffmans activiteiten vaak catastrofaal genoemd voor de doperse beweging.Ga naar voetnoot3 Hij blijft een typische figuur uit de begintijd van het anabaptisme, wanneer pogingen tot het scheppen van beginseleenheid herhaaldelijk en onvermijdelijk worden doorkruist door het ageren van eigenzinnige profeten. Hoffmans leven en denkbeelden zijn herhaaldelijk beschreven en zijn godsdienstige visie is pas de laatste jaren op haar wezenlijke gehalte onderzocht.Ga naar voetnoot4 Hij begon als aanhanger van Luther zijn lekenpreken in de Baltische landen, waar zijn beroep hem heen voerde, Zweden en Denemarken, Koerland en Lijfland, waar hij een in zijn soort ‘magisteriale’ hervorming door de vorsten verwachtte en met woord en geschrift bepleitte. Zijn hoogst individuele, fantastische en symbolische bij beluitleg, waarbij hij meer en meer neigde tot chiliastische ‘oplossingen’, zijn eigen verklaring van de eucharistie en van de Christusfiguur brachten hem in conflict met Luther. Zijn reizen voerden hem ook naar Straatsburg (1529), waar hij een merkwaardige groep van mannen en vrouwen leerde kennen, die een visionaire vorm van doperdom beleden en in hem de profeet Elia meenden te herkennen. Hij sloot zich in 1530 bij hen aan en gaf ook hun | |
[pagina 589]
| |
‘gezichten en openbaringen’ in boekvorm uit.Ga naar voetnoot1 Hij was er nu van overtuigd dat hij de onmiddellijke voorloper van de terugkerende Christus was die de wereld op haar einde moest voorbereiden, waarbij de stad Straatsburg als het nieuwe Zion zou zijn uitverkoren. In 1530 trok de rusteloze man weer noordwaarts, waarbij hij velen in de Nederlanden herdoopte. De ‘Melchioritische’ richting zou daarmee lange tijd de overheersende zijn in onze gewesten.Ga naar voetnoot2 In 1533 naar Straatsburg teruggekeerd - de vervolging en nepen al harder - liet hij zich daar gevangen nemen om God te dwingen tot het waarmaken van zijn profetieën, als men het zo wil uitdrukken. Vanuit de gevangenis moest hij to ezien hoe in het vervolg van zijn eigen voorspellingen het nieuwe Zion niet te Straatsburg, maar vanuit de Nederlanden in Münster werd gesticht (ziepag. 5 99). Zijn vast geloof in eigen historische of beter eschatologische roeping verbood hem de verloochening van zijn denkbeelden waartoe de gereformeerde Straatsburgse theologen hem aldoor hebben willen bewegen. Beurtelings zoekend naar vorsten en wereldlijke autoriteiten die zijn ‘godsplan’ zouden willen invoeren, en naar de steun van de armen en verschopten die alleen al door hun aardse staat het godsrijk verdienden, aarzelend tussen een spiritueel en vreedzaam geloof en gewapende interventie door de ware vromen, zo mogelijk met hun heersers, bevorderde hij in de Nederlanden de doperse richting die niet schuwde voor geweld en de weg voor de wereldrechter dacht te banen met het zwaard.Ga naar voetnoot3 Melchior Hoffman, in de Straatsburgse cel roemloos weggeteerd (hij stierf in 1543 als een vergeten man), stond in zijn chiliasme niet alleen. De zekerheid dat het oordeel komende was, leefde bij ettelijke doperse voorgangers en groepen, en leidde tot onvermijdelijke beroeringen.Ga naar voetnoot4 Daar is de eschatologie van Augustin Bader in Stuttgart, die als velen in het opdringen van de Turken naar Midden-Europa een voorteken zag van de komende eindtijd, terwijl hij in zijn pas geboren zoon de toekomstige koning van de dopers na het oordeel zag. Hij wilde ook de joden in zijn eschatologische speculaties betrekken. Zijn pogingen om de doperse gemeente in Augsburg na de Martelarensynode weer op te bouwen, kostte hem het leven; hij werd gevat, gefolterd en onthoofd. (Een curieus vervolg op dit drama is de poging van de Straatsburger hervormer Wolfgang Capito om met de weduwe van Bader, Sabina, te trouwen. Door het ingrijpen van Bucer werd dit voornemen in de kiem gesmoord.) Ook elders, niet in het minst in het oude gebied waar Thomas Müntzer geleefd en gewerkt had, en waar ook Hans Hut zoveel indrukwekkend missiewerk had verricht, knoopten de zendboden van de dopers vaak banden aan met oude chiliastisch denkende makkers van Müntzer, zoals met de bontwerker Hans Römer. Hij zette de prediking van zijn leermeester in het geheim voort, nu met doperse elementen vermengd. Hij geloofde in het naderend wereldeinde waarbij de valse praktijken van de magisteriale hervormers - Luther, Zwingli en hun soort - met passende straffen zouden worden vergolden, terwijl alle niet (weder)gedoopten door de sprinkhanen zouden worden gevreten. In de prediking van Römer kwamen ook oude Taboritische gedachten aan het oppervlak. Dit alles tezaamgenomen leidde Römer tot chiliastisch gekleurde komplotten, zoals zijn uitermate tot in kleinigheden voorbereide aanslag op Erfurt in 1527 - een soort wraakoefe- | |
[pagina 590]
| |
Melchior Hoffman, een der oudste doperse chiliasten. Naar Chr. van Sichem, uit Het tooneel der hooftketteren, 1677.
Balthasar Hubmaier. Vroeg-doperse voorman en prediker. Naar Chr. van Sichem, uit Het tooneel der hooftketteren, 1677.
| |
[pagina 591]
| |
ning voor de marteldood van Thomas Müntzer. Zo werkte de Boerenoorlog nog altijd na, terwijl tegelijk de afkeer van de dopers tegen elke overheid, elk staatswezen en daarmee de bestaande maatschappelijke orde in samenzweringen en gewapende acties overduidelijk werd gedemonstreerd. De aanslag van Römer mislukte; er werden arrestaties verricht, terechtstellingen volgden. Alle omliggende landsvorsten, bang voor een heropleving van de Boerenoorlog, kondigden fellere mandaten af tegen de dopers. Gerechtelijke protocollen en uitspraken van zogenaamde berouwvollen werden overigens door de autoriteiten vrijelijk vervalst. Voor het eerst duikt daarbij ook de beschuldiging tegen de dopers van veel wijverij of vrouwengemeenschap op, terwijl men even vaak de misdrijven van roversbenden op de schouders van anabaptisten schoof. Overigens werden allerlei sektariërs en ‘enthousiasten’, mannen en vrouwen, vaak als ana baptisten bestempeld, zoals de term Manicheeën in de Middeleeuwen als verzamelnaam voor niet direct herleid bare ketterijen werd gebruikt. Steeds weer stuitten Duitse regeerders en rechters op zulke wederdopers, die nog verkondigden dat de Duitse boerenoorlog om der wille van de gerechtigheid en het evangelie was gevoerd. Het is duidelijk dat de interne controverse in het doperdom van de zestiende eeuw - radicalisme, geweld, weerloosheid - nog bij lange na niet was uitgewoed. Zij is het praktisch tot op vandaag niet; in de huidige vreedzame, om niet te zeggen pacifistische doopsgezinde broederschap wordt internationaal nog altijd een strijd gestreden, zij het dan op papier, over de vraag of de echte dopers niet van meet af aan de erekroon van de geweldloosheid hebben gedragen, en of de militante chiliasten en zwaardvoerders eigenlijk wel ooit tot de sekte hebben behoord.Ga naar voetnoot1 De laatste theorie komt ongetwijfeld voort uit het ‘omzien in schaamte’ naar de dromers, de dwepers, de gegrepenen en profeten die zich, vóór de vredestheologie van Menno Simonsz uit het Friese Witmarsum de hele doperse beweging doordrong, in de rijen van de dopers hebben vertoond en wier chiliasme uiteindelijk heeft geleid tot de ‘ontsporing’ (zo niet erger) van het godsrijk te Münster (zie pag. 599). In Nikolsburg, Moravië, heeft zich een van de ‘vreedzame’ episoden van het doperdom voltrokken, al was ook daar de controverse niet van de lucht. De stad is door Balthasar Hubmaier, die er in 1526 voor de vervolging neerstreek, het ‘nieuwe Emmaüs’ genoemd. De gedoopte markgraaf beschermde hier, gelijk vermeld, allen die omwille van het geloof werden vervolgd; eminente voormannen van het Duitse doperdom hebben hier mede historie gemaakt. Hun confrontatie met de Tsjechische Broeders is daarvan één kant geweest.Ga naar voetnoot2 De nieuwste onderzoekingen wijzen uit dat er in de Duitse Hervorming belangstelling en kennis bestond omtrent het lot en de leer van deze kinderen der Hussieten. Dit in tegenstelling tot doperse kringen, waar men de ‘afzondering’ toch al vroeg heeft betracht. Een man met grote intellectuele en theologische interesse als Hubmaier heeft zich nauwelijks met de Tsjechische Broeders bemoeid; alles draaide voor hem om de eigen gemeente, over wier inwendige zuiverheid hij ook een traktaat schreef.Ga naar voetnoot3 Ook latere doperse vluchtelingen in Nikolsburg hebben maar vluchtige contacten met de Tsjechen gehad. In 1529 - na de dood van Hubmaier, die in 1528 te Wenen is gegrepen en terechtgesteld - vond er een samenspraak tussen anabap- | |
[pagina 592]
| |
tisten en Tsjechische Broeders plaats; zelfs werd het denkbeeld van een versmelting van beide groepen overwogen. De Tsjechen eisten daartoe wel de ‘onvoorwaardelijke overgave’ van de dopers; zij voelden zich, theologisch voortreffelijk geschoold als zij waren, superieur aan de soms met chaotische godsdienstige voorstellingen behepte dopers, wat zich bij de laatsten vooral in hun eigenzinnige schriftexegese openbaarde. De dopers in Nikolsburg kregen van hun kant de indruk dat de Unitas Fratrum hen met te grote neerbuigendheid behandelde; van de versmelting kwam niets terecht. Sinds de jaren dertig leefden de twee groepen naast elkaar, vielen elkaar niet aan, maar zochten ook geen contacten meer.Ga naar voetnoot1 Moeilijkheden bezorgde ook het feit dat de Tsjechen steeds weer met anders georiënteerde dopers te maken kregen, die het ook onderling vaak niet eens waren. Zo heeft er het reeds vermelde dispuut plaats gehad tussen Hubmaier en Hans Hut, waarbij Hubmaier een pleidooi hield voor het gebruik van ‘het zwaard’ (met name in defensieve oorlogen en conflicten) waardoor hij en zijn partijgangers Schwertler werden genoemd, terwijl Hut en zijn Stäbler (de dragers van de pelgrimsstaf) een volstrekt vreedzame positie van de dopers verdedigden. De ‘stafdragers’ trokken aan het kortste eind. Scheuring in de gemeente dreef hen in 1530 naar Austerlitz (Slavkov u Brna) waar zij een nieuw dopers centrum stichtten. Een tweede groep dissidenten verhuisde naar Auspitz (Hustopece) tijdens het voormanschap van Jakob Hutter (zoals zijn naam aanduidt, een hoedenmaker) uit Tirol. Hutter had in dit deel van Oostenrijk in nood en doods gevaar een doperse gemeente geleid, tot de vervolging van Habsburgse zijde te overmachtig werd. Tegelijk met Hutter verscheen ook Wilhelm Reublin, een van de Zwitserse broeders, als vluchteling in Moravië. De groepen verketterden elkaar om leer en levensgedrag met alle felheid; het was Reublin die met een grote groep naar Auspitz vertrok. Hutter trad telkens weer bemiddelend op, maar het afsplitsen van ontevreden groepen duurde voort; het doperdom zocht kennelijk nog steeds naar eigen identiteit. Hutter zelf behield een ruime aanhang.Ga naar voetnoot2 In 1536 is Hutter verraden en te Innsbruck verbrand. De wederwaardigheden van de dopers in Moravië zijn veelbewogen geweest. Opmerkelijk is dat zij ook na de dood van Leonhard van Liechtenstein relatief veilig hebben geleefd. Hun waardevolste prestatie in het midden van de eeuw was de stichting van grote doperse communes, de Bruderhöfe, uitgebreide complexen van woonhuizen, stallen en werkplaatsen, waar soms wel honderd bewoners zich in landbouw en handwerk hadden gespecialiseerd.Ga naar voetnoot3 Voor de landsvorst hadden zij een uitzonderlijke economische betekenis; zij ontgonnen de bodem, voerden graanbouw en veeteelt op en blonken uit als ambachtslui; vooral hun smeden waren befaamd. Datzelfde geldt voor hun artsen, die ook door religieuze tegenstanders bij ziekte werden gezocht. Er waren altoos wel kleinere vervolgingen; in het kader van de verwoestende dertigjarige oorlog kwam ook een einde aan deze doperse nederzettingen onder het geweld van de keizerlijke soldateska en de clericale ketter jagers. In 1622 werden de dopers definitief uit Moravië verjaagd. |
|