Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd10 Luther en MüntzerWie enigszins vertrouwd is met de lectuur van Marx' Kapital weet ook met hoeveel vrucht en instemming Marx de in gespierde, plastische taal geschreven veroordeling door Luther van de kapitalistische ‘monopolia’ en de woeker heeft geciteerd.Ga naar voetnoot3 Marx noemt Luther zelfs ‘de eerste Duitse econoom’ en het is buiten kijf dat Luther op verschillende plaatsen in zijn werk een voorkeur heeft laten blijken voor de in feite middeleeuwse Naturalwirtschaft en de oude, eenvoudige warenproduktie, wat gezien het overwegend agrarisch karakter van de Reichs-economie niet verwondert. Niet zo middeleeuws waren Luthers meningen inzake de functie van de gilden. De onvrijheid van de kleine ambachtslui in de Duitse steden, waarop hier al is gewezen, had het gilde-apparaat uitgehold en van zijn zin beroofd. Luther, de zoon van een mijnwerker, heeft het als grote onrechtmatigheid gevoeld dat de gildemeesters tegenover hun minderen een onwrikbaar monopolie - alweer een! - uitoefenden, en dit bestreden. Hij eiste in verschillende preken uit de jaren 1524 en 1525 toelating tot ieder handwerk ook voor de laaggeborenen, zelfs voor bastaarden, en stond vooral op de rechten van de gezellen. Tegelijk heeft hij zich verzet tegen het andere uiterste: volledige ambachtsvrijheid. Hij voorzag terecht dat de rijken hun macht in het gilde en hun dienovereenkomstige invloed ten nadele van de zwakken zouden misbruiken.Ga naar voetnoot4 Dit soort meningen van Luther omtrent arbeid en beroep worden in de geschiedenis van de staathuishoudkunde wel beschouwd als fundamenten voor wat men later de theorie van de arbeidswaarde zou noemen. In dit opzicht heeft | |
[pagina 548]
| |
Marx aan Luther de lof gegund die hem toekwam: Calvijn was wat de economie betreft een voorstander van ruime beroepsvrijheid en gedurfde ondernemingslust; hij juichte het winstprincipe toe; zijn volgelingen in Genève, de Nederlanden, Engeland en later Noord-Amerika waren onbezweken bouwmeesters van het moderne kapitalisme. Luthers ‘Kerk’ breidde zich na de rijksdag van Worms nagenoeg wonderbaarlijk uit. In de jaren 1522 en 1523 werd Wittenberg het dynamisch middelpunt van dereformatorische beroering, die tot in het verre Hongarije en in de Baltische landen uitstraalde. Tegenover de humanisten die Luther waren afgevallen stonden honderden geestelijken die zijn zijde kozen; het verschil tussen priester en predikant vervaagde. Vliegende blaadjes deden hun werk; zij waren vaak van Luthers eigen hand en liegen er niet om wat ongezouten en oplopende taal betreft. De pamfletten war en in veel gevallen door bekende kunstenaars met welsprekende houtsneden versierd; de Reformatie is verantwoordelijk voor de opkomst van de karikatuur.Ga naar voetnoot1 Daarbij werkten Luthers geestelijke liederen, al vroeg uitgegeven, evangeliserend; zij leken als geschreven voor groepen van mensen. Wittenberg leverde het eerste model van de reformatorische Kerk. Karlstadt predikte de volledige opheffing van de kloosterstand; vele augustijner monniken liepen weg. De Utraquistische mis met de Duitstalige liturgie, waarvoor Karlstadt Luthers toestemming had verkregen, veroverde de massa die nu heel de gewijde handeling van fase naar fase kon volgen. Het stadsbestuur van Wittenberg, onder leiding van burgemeester Lukas Cranach, schiep onder Karlstadts inspiratie een nieuwe stadsordening, het eerste voorbeeld van de hervorming van bovenaf, de ‘magisteriale’ zoals G.H. Williams haar heeft bestempeld. Dit ‘magisteriale’ type zou wezenlijk bestanddeel van de Lutherse kerkorganisatie worden. Volkstumulten tegen priesters die aan de oude Kerk vasthielden en beeldenstormen begeleidden de ommekeer en de vernieuwing. Het werd aanleiding voor de keurvorstelijke regering, die de dingen tot dan toe aan hun eigen beloop had overgelaten, om in te grijpen. Luther zelf daalde van de Wartburg af en keerde naar Wittenberg terug om er de orde te herstellen. Hij beperkte de bevoegdheden van enthousiasten als Karlstadt en joeg een andere groep radicalen, door hem de ‘profeten’ van Zwickau gescholden, wegens hun extreem-reformatorische propaganda onder de laagste klassen, uit de stad. Het optreden van deze profeten wijst er op dat er in de Hervorming al bijna van het begin af aan een ‘linkervleugel’ heeft geopereerd (zie noot 2, pag. 532). De drie uit Zwickau waren de wever Niklas of Klaus Storch, de voormalige student Markus Stübner en een zekere Thomas Drechsel, van wie verder weinig bekend is. Deze drie onderhielden in Zwickau nauwe betrekkingen met de priester Thomas Müntzer, die al vroeg tot de aanhangers van Luther behoorde, een ‘volkstheoloog’ van ongemene sociaal-religieuze geestdrift. De drie Zwickauers waren al voor zij hem leerden kennen door Waldenzische en Taboritische ideeën bevlogen; in en door de Reformatie vonden zij hun ware roeping. Zij hadden zich rond Kerstmis 1521 naar Wittenberg begeven om daar de omwenteling in de kerkorde te helpen volbrengen, daartoe naar hun eigen verklaring gedreven door de ingeving van de Heilige Geest. In Zwickau hadden zij hun prediking al geconcentreerd op het arme proletarische weversvolk; hun zweefde de stich- | |
[pagina 549]
| |
Mijnbouw in de zestiende eeuw. Uit De re metallica, 1556, het eerste wetenschappelijke werk over mineralogie en mijntechniek.
| |
[pagina 550]
| |
ting voor van een volkskerk, gebouwd op zuiver evangelische beginselen en interne openbaring. Er is vroeger wel aangenomen dat de profeten uit Zwickau grondleggers zijn geweest van het doperdom in Thüringen, maar van hun kerkstichting is nooit iets terechtgekomen, al vonden zij in het begin veel gehoor. In Wittenberg sloeg hun prediking ten zeerste aan, ook bij verscheidene van Luthers naaste volgelingen zoals Karlstadt en Melanchthon. De laatste, die men om zijn later optreden een theoloog van het compromis zou moeten noemen (hij hield ook de banden met Erasmus aan), distantieerde zich pas van de Zwickauers toen dezen Luther bleken te schokken door hun revolutionaire verkondiging. Zo werd het al vrij spoedig goede zede in het Lutherdom om alle radicalen, door Luther uitgemaakt voor Schwärmer, Rumpelgeister en dergelijke, te verdoemen. De Zwickauers werden dan ook belast met alle aantijgingen die men doorgaans de dopers toemat.Ga naar voetnoot1 Met de in Wittenberg herstelde orde werden ook het Latijn in de mis (een besluit waarop Luther in 1526 toch weer terugkwam), de communie in één gedaante, de misgewaden en de verheffing van de hostie bij de eredienst hersteld. De ontwikkeling is tekenend voor Luthers conservatieve neigingen. Ze bezorgde hem wel de gunst van vele overheden in stad en land, die met een hervormingsgezinde bevolking te maken kregen en hunkerend uitkeken naar het confisqueren van kerkelijke goederen. In Straatsburg werd de hervorming ter hand genomen door invloedrijke theologen als Martin Bucer en Wolfgang Capito. In Neurenberg, Konstanz, Ulm, Maagdenburg, Bremen en een reeks andere steden volgden ‘magisteriale’ reformaties - Luthers ideaal en steunpilaar. Ze kwamen vaak toch niet zonder volkstumulten tot stand, die verrieden dat de nieuwe theologie voor velen geladen was met sociale springstof. Een aantal steden volgde ook het voorbeeld van Allstedt, waar Thomas Müntzer in 1523 begon met een spectaculaire vereenvoudiging van de liturgie. Zijn streven schoot dat van Wittenberg ver voorbij. Luther werd er alleen terughoudender door en voelde zich genoopt tot het publiceren van wat hij ‘toegestane misformuleringen’ achtte - een voorbeeld van uiterste matiging, zo niet van onnodige behoudzucht. Daarbij steken Luthers voorstellen voor onderwijshervorming uit 1524 ondubbelzinnig gunstig af. Terwijl Luther zich strikt aan een kerkhervorming had willen houden, woelde de Reformatie de politieke situatie in Duitsland volledig om. Een van de eerste, overigens abortieve, pogingen om in deze situatie verandering te brengen was de ‘ridderoorlog’ van 1522-1523. Leider was Franz von Sickingen, in feite een Duitse condottiere die zich op zijn kasteel de Ebernburg bij Kreuznach twee reputaties had verworven: hij plunderde de rijken als een middeleeuwse roofridder uit, hetgeen hem rijk gemaakt had, en hij hielp tegelijk à la Robin Hood zwakken en bezitlozen. Hij had zich eerst als veldcommandant verhuurd aan Frans i van Frankrijk, maar zag daarna meer in de nieuwe keizer Karel v, die hij op zijn beurt tegen Frankrijk diende. Ulrich von Hutten wist Sickingen voor de zaak van Luther te winnen; Sickingenzag er mogelijkheden in om deridderschap in het Reich ten koste van de ‘papen’ een grotere invloed te laten veroveren. Zijn typisch ridderlijke trekken bewees hij mede doordat hij Johannes Reuchlin tegen de Keulse dominicanen beschermde. Hij had ook Luther zijn bescherming en zijn zwaard aangeboden vóór deze in de Wartburg verdween. Hij bleef in krijgs- | |
[pagina 551]
| |
dienst van Karel v, terwijl hij de spot dreef met het Edict van Worms, waarmee de keizer de ketter Luther buiten de wet had willen stellen. Toen de rijksridders van Zwaben en Rijnland Sickingen tot hun chef kozen, kwam hij op de gedachte om met de hem verleende macht nu eindelijk de ‘rijkshervorming’ tot stand te brengen, die Maximiliaan destijds niet had aangedurfd.Ga naar voetnoot1 Hij viel het eerst met zijn troepen het land van de bisschop van Trier binnen, die over uitgebreide kerkgoederen beschikte. De onderneming liep fataal voor Sickingen af, mede doordat de stedelijke bevolking op wier steun hij gerekend had volledig verstek liet gaan. Hessen en de Palts kwamen Trier te hulp, en de kastelen die Sickingen bezat of bezet hield werden hem een voor een ontnomen. Karel v deed zijn voormalige officier in de rijksban. In april 1523 werd Sickingen op zijn burcht Landstuhl bij Kaiserslautern door de rijksvorsten belegerd; hij kreeg een schotwond waaraan hij stierf.Ga naar voetnoot2 Wij hebben gezien hoe. Hutten in Sickingens opstand verstrikt raakte en kort daarna omkwam. Luther heeft zich nooit met de ridders ingelaten (hij preekte integendeel gehoorzaamheid aan de keizer, zijn meest verbeten vijand), en zich van Sickingen gedistantieerd door in 1522 een traktaat te schrijven over de ‘wereldlijke overheid’: de moraal ervan lag voor de hand, Paulus had in de Brief aan de Romeinen gehoorzaamheid aan de overheid bevolen, een gebod dat Luther voor alle mensen en alle tijden gegeven achtte. Het ageren tegen de ridderopstand hielp hem overigens weinig. Er waren velen die hem als aanstichter ervan beschouwden; zijn vijanden hoopten na de val van de ‘spotkeizer’ Sickingen dat ook de ‘spotpaus’ van Wittenberg spoedig zou volgen.Ga naar voetnoot3 Thomas Müntzers bemoeienissen voor een echte volkskerk hadden Luther al tegen de voormalige discipel in het harnas gejaagd. Maar de Hervorming was op gang gebracht en zo gebeurde ook - in toenemende mate - wat hij niet wilde. Rome eiste stringente toepassing van het Edict van Worms, dat in de praktijk nauwelijks werd nageleefd. Karel v, gebonden door zijn Italiaanse oorlogen, was veel afwezig en had de Duitse situatie uitermate slecht in de hand. Nu Rome scherp werd begonnen de rijksvorsten hun kerkelijke keuze te doen. De pauselijkelegaat Campegio eiste dat de Duitse katholieken zich tegen de Lutherij zouden keren. Zijn eis bracht het Regensburger Verbond van Oostenrijk, de Zuidduitse steden en bisschoppen, alsmede de Beierse hertogen tot stand. De Luthersgezinden sloten zich daartegen aaneen, geleid door de jonge, ambitieuze en bekwame landgraaf Philip van Hessen. Het begrip Landeskirche voor regionale en territoriale protestantse kerken in Duitsland trad in de politiek. De vorstelijke bescherming en vorstelijke genade die Luther van deze anti-roomse factie deelachtig werd, betekenden dat hij in de groeiende binnenlandse conflicten de keuze deed voor ‘het rood en bloedig zwaard’ van de overheid, anders gezegd voor het oude, versplinterde Duitsland van de feodaliteit dat hem en zijn Reformatie van bovenaf aan de overwinning moest helpen...De keuze bewoog Luther er toe om de ‘dwepers’ in de nieuwe geloofsbeweging al bruter van zich af te stoten. Thomas MüntzerGa naar voetnoot4 zou in zijn controverse met Luther tot een ware anti-Luther uitgroeien. Hij had het geschenk van Luther, de bijbel, als een wapen uit handen van de hervormer ontvangen, waarmee hij de maatschappij tot een echte theocratie kon omvormen, het ideaal dat ook de profeten van Zwickau voorzweefde. | |
[pagina 552]
| |
Philip ‘de Grootmoedige’ van Hessen. Houtsnede van Hans Brosamer. Prentenkabinet Gotha.
| |
[pagina 553]
| |
Geboren in 1490 in de Harz als zoon van een ambachtsman heeft Müntzer gestudeerd in Leipzig en Frankfurt, en is waarschijnlijk tijdens het Leipziger dispuut van 1519 volledig voor Luther gewonnen. Luther steunde de begaafde partijganger, zoals Müntzer naar soms wordt aangenomen Luther heeft aangespoord tot het dichten van kerkliederen.Ga naar voetnoot1 Ook Müntzer zelf heeft kerkliederen uit het Latijn in het Duits vertaald. Op Luthers aanbeveling was Müntzer prediker geworden in Zwickau. De arbeidstoestanden in dit aan zilvermijnen rijke deel van Duitsland waren erbarmelijk. Müntzers sympathie ging uit naar de armen en vertrapten; zijn prediktoon werd daarmee navenant scherp. In zijn strijd tegen de franciscanerorde, die sinds lang inquisiteurs leverde, begon Müntzer, mede door de agitatie van Storch en zijn medeprofeten, het begrip ‘volksreformatie’ te ontwikkelen, dat een hele generatie van radicalen en dwepers zou beïnvloeden. Müntzer en de profeten bleven niet bij een godsdiensthervorming staan; zij wilden haar uitbreiden over heel de samenleving. Het aardse bestaan moest, naar Müntzers woord, worden omgewenteld tot een hemelse toestand. Daarmee had Müntzer het Lutheranisme doorgetrokken ten gunste van een totale reformatie, waarin de leken ‘prelaten en priesters’ moesten worden.Ga naar voetnoot2 Het heil lag nu al niet meer bij schriftuitspraken als zodanig, en al lang niet meer in het buigen van individuele nekken voor dogma's van erfzonde en genade. Fr. Engels heeft Müntzers opvatting van de religie zelfs een vorm van rationalisme genoemd, zwemend naar pantheïsme, om niet te zeggen atheïsme.Ga naar voetnoot3 Eerder lijkt het er op of Müntzer na een periode, waarin hij sterk in de ban van de Duitse mystiek stond, en ook ‘het kruis’ predikteals symbool van onvermijdelijk lijden en strijd, alle metafysische begrippen in aardse heeft omgezet, zoals hij ook alles wat hij bij Luther geleerd had in de vernieuwing trok: van ‘dode letter’ naar levende geest. Dat is de inhoud van wat Müntzers volksreformatie is genoemd.Ga naar voetnoot4 De ‘goddelijke volmaaktheid’ moest een volmaaktheid van mensen worden - een sociaal ideaal. Godsdienst was dienst aan de gehavende mens; goddeloosheid was het doen voortbestaan van knechtschap en uitbuiting, en de goddelozen die van die uitbuiting leefden dienden te worden geliquideerd. Burchten van de adel en de kloosters van de geestelijkheid moesten verwoest worden; elk feodaal kasteel was voor Müntzer een ‘moordhol’. Aldus droomde Müntzer van een samenleving die de religie in zich zou hebben opgenomen, een wereld zonder klassen, zonder persoonlijke eigendom, zonder een andere staatsmacht dan het besef van het christen-zijn zelf. Met die sociale fantasmagorie - stoutmoedig als de droombeelden van de oude ketters - ging Müntzer in feite verder dan het eenvoudige volk dat alleen maar een verlichting van zijn lasten verlangde en de bijbelse vrijheid als een weg daarheen beschouwde. Overigens ging Müntzer hun in dit verlangen voor. ‘Kijk goed, het grondsop van de woeker, de diefstal en de roverij zijn onze heren en vorsten, zij zien alle creatuur als hun eigendom: de vis in het water, de vogels in de lucht, het gewas op aarde moet allemaal van hen zijn (Jes. 5). Daarover laten zij dan Gods gebod uitgaan onder de armen en spreken: “God heeft geboden: Gij zult niet stelen.” Maar het baat hun niet. Daarom denken ze nu alle mensen, de arme akkerman, handwerker en al wat leeft te kunnen plunderen en villen (Micha 3 kap.). Als hij zich dan vergrijpt aan het allergeringste, moet hij hangen.’Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 554]
| |
Een opstandige boer slaat de knecht van de rentmeester neer.
Terechtstellingen van boeren. Beide houtsneden van de ‘Petrarcameester’.
| |
[pagina 555]
| |
Müntzers optreden bezorgde hem een oproep om voor het kerkelijk tribunaal te verschijnen; hij onttrok zich daaraan door de vlucht. Hij vertrok naar Praag, eens de stad van de rebelse Hussieten. Hem zweefde het denkbeeld voor contact op te nemen met de Tsjechische Broeders en met hen een nieuwe Kerk te stichten die zijn reformatie voltrekken zou. Daartoe stelde hij zijn Praags manifest op, dat hij ook in het openbaar aansloeg: in het Duits en Tsjechisch voor de gewone man, in het Latijn voor de intellectuelen. Maar zijn roep werd niet beantwoord; de Bohemers waren niet meer de revolutionaire Taborieten van weleer.Ga naar voetnoot1 Müntzer werd uit Praag verdreven en trok door heel Zuid-Duitsland en Tirol, waar hij verbindingen legde met ontevreden boerengroepen en zijn ideeën entte in de geest van hun aanvoerders en predikanten. In 1523-1524 werd Müntzer predikant in Allstedt, waar hij net als Luther een voormalige non tot vrouw nam. Hier is hij begonnen met de vereenvoudigde liturgie waar Luther het volstrekt niet mee eens was - vooral niet toen Müntzer een groep van getrouwen om zich verzamelde die door Luther als gevaarlijke Schwärmgeister werden beschouwd. De controverse verhevigde toen deze ‘dwepers’, gerekruteerd uit de mijnwerkers en andere verachte klassen, tot de beeldenstorm overgingen. Het gevolg van de beroering was interessant. Hertog Johann van Saksen, die bevliegingen van tolerantie had, bezocht Allstedt met zijn neef prins Friedrich, en verzocht Müntzer voor hen en hun gevolg te preken. Het werd de befaamde Fürstenpredigt, Müntzers visie op het boek Daniël, een ware donderrede waarin het laatste oordeel tegen alle aardse tirannie werd verkondigd, en de vorsten door hem werden uitgenodigdom zich tijdig te bekeren en te luisteren naar de profeet die hun Gods wil kon verklaren.Ga naar voetnoot2 Een pennestrijd met Luther volgde; de hervormer in Wittenberg was woedend omdat Müntzer geprobeerd had het zwaard van de vorsten voor zijn reformatorische omwenteling te gebruiken. Müntzer schreef van zijn kant bijtend scherp tegen ‘het geestloze, lekker levende vlees’ in Wittenberg, in wie hij nu het symboolzag van de ondergaande wereld: hij maakte hem beurtelings uit voor ‘vetgemest varken’, ‘gluiper’, ‘moerasraaf’ en ‘meester leugenaar’. Bang dat zijn preek voor de vorsten toch op hem gewroken zou worden, ging hij naar Mühlhausen, een vrije rijksstad, waar hij voor zijn anti-roomse en anti-Lutherse denkbeelden de steun kreeg van een groep radicalen, onder wie de voormalige priester Heinrich Pfeiffer. In 1524 wist hij met Pfeiffers hulp de stadsraad in zijn geest te revolutioneren. Het nieuwe stadsbestuur heette de Ewige Rat; het zou voor eens en altijd het volksbewind belichamen. Müntzer omringde zich mettertijd met een garde van Uitverkorenen, en liet op straat een rood crucifix en een zwaard voor zich uitdragen. De nederlaag van de ridders onder Sickingen had de vorstenmacht in Duitsland hersteld; de feodaliteit heerste ongebroken over het platteland. Daar was echter de geest van de rebellie echter bij lange na niet dood, bij arme noch bij welgestelde boeren: zij wilden van het juk af dat de adel hun op de schouders legde. In het zuiden van het Zwarte Woud begonnen in de zomer van 1524 opstanden die de adel zwaar verontrustten, dit te meer omdat de oproerige boeren aansluiting vonden bij gelijkgezinden in de steden. Het is vrijwel zeker dat Müntzer, die in 1524 weer lange reizen door Duitsland maakte, de hand heeft gehad in de bewe- | |
[pagina 556]
| |
ging. Hij kreeg hulp van allerlei predikanten en leken, die zijn eschatologische stemmingen deelden. Deze propaganda, waarin onmiskenbaar ideeën van Joachim van Fiore en Jan Hus herleefden, viel niet overal even goed. Sommige boerenleiders, zeker niet de armsten, waren tegen revolutionaire maatregelen en hoopten op een overeenkomst met de heren. Toch overheersten de revolutiestemmen.Ga naar voetnoot1 Eind 1524 of begin 1525 stelden boerenleiders, die nauw contact onderhielden met Müntzer, een Artikelbrief op waarin de klachten van plattelanders en stedelijke plebejers voor het eerst zijn vervat: de lasten en de afdrachten waren ondraaglijk geworden, de opstellers van de brief wilden ‘zich vrij maken zoveelze maar konden’. Wie niet het algemeen welzijn dient, mag ook de diensten van anderen niet opeisen. Zij zijn de afgesnedenen, dode leden van de maatschappij, zij verdienen de wereldlijke ban. Het is de toon van Müntzer die hier doorklinkt. De Artikelbrief was in feite het op gang brengen van de Duitse Boerenoorlog.Ga naar voetnoot2 Voorstellen voor maatschappelijke hervorming staan in de brief niet, tenzij die ene machtige: de opheffing van de feodaliteit is aan de orde. Er moet een samenleving komen waarin het ‘goddelijk recht’ heerst - en Müntzer had vaker dan eens verkondigd dat het ‘goddelijk recht’ niet anders was dan de gelijkheid van alle stervelingen. De bezittende partij, landjonkers en stadspatriciërs, die zich nu verenigden in de Zwabische Bond, probeerde de opstandelingen door onderhandelingen en beloften te sussen. Hier en daar hadden zij succes. De meerderheid van de boeren bleef echter op het militante standpunt staan. Zij vormden geen samenhangend leger; overal bevonden zich groepen, Haufen, genaamd, alleen door de denkbeelden van de Artikelbrief verbonden. Thomas Müntzer en de met hem verbonden predikanten, onder wie de als dopers leider befaamd geworden Balthasar Hubmaier, begonnen in de gebieden rond Ulm, Memmingen, Kempten en aan het Bodenmeer met de prediking van hun totale volkstheologie.Ga naar voetnoot3 Tegelijk werd zuidelijk Duitsland bereisd door zendboden van de Zürcher hervormer Huldrych Zwingli (zie pag. 575), die wel aan de kant van de boeren stonden, maar de noodzaak van een vreedzame oplossing verkondigden. Zwingli's aanhangers pleitten ook voor het ‘goddelijk recht’; zij verklaarden het als verzachting van de feodale druk; zij vonden daarmee veel aanhang onder de welgestelde boeren. Müntzers eis tot volstrekte afschaffing van het hele feodale stelselleefde daarentegen met macht onder de armere boerenklasse. Terwijl het dank zij de gematigden met de adel tot een wapenstilstand kwam, woedde tussen de boerengroepen het dispuut over het ‘goddelijk recht’. In Memmingen kwam in maart 1525 tussen de disputanten een soort compromis tot stand; zij stelden een vrij gematigd program op dat in Twaalf Artikelen werd neergelegd en in de boerenoorlog een grote rol heeft gespeeld.Ga naar voetnoot4 De Twaalf Artikelen stelden de vreedzame bedoelingen van de boerenbeweging met nadruk voorop. Maar de eisen waren verder toch niet van dien aard dat de heren daarin een vredesaanbod konden zien. De boeren eisten de afschaffing van een reeks cijnzen en afdrachten, teruggave van de onteigende meent- en markgoederen, vermindering van vroondiensten, en wat in adellijke oren als onaanvaardbare voorwaarde moest klinken: het van lieverlede opheffen van de lijfeigenschap en van de keurmede - de laatste het recht van de landheer om bij een sterfgeval | |
[pagina 557]
| |
Predikende profeet, misschien postume hulde aan Thomas Müntzer.
| |
[pagina 558]
| |
van een onderhorige het beste stuk uit de boedel te mogen kiezen. De vijandelijkheden van de zijde van de revolutiegezinde boeren - aanvallen op kastelen en kloosters - gingen door, terwijl de adel zich van zijn kant voorbereidde op de gewelddadige afrekening. De Twaalf Artikelen werden een soort boerenbijbel; de meeste boeren lazen er niet de bedoelde matiging, maar de noodzaak tot vervulling van hun eisen in. De gewelddaden in Zwabenland, die aldoor toenamen en al grotere groepen van ontrechten meesleepten, hieven in de praktijk de wapenstilstand op. Het ‘gemene volk’ in vele steden volgde de rebellie met instemming en bood ook hulp waar het kon. De grote burgers haatten de rebellen, omdat zij zelf door aankoop van land feodale rechten hadden verworven, zodat zij diep neerkeken op alles wat kinkel was. Bovendien vreesden de patriciërs met de adel dat de opstand zou overslaan naar de middenlagen van de stedelijke burgerij.Ga naar voetnoot1 In het begin was de adel bang voor de gewapende confrontatie met de boeren en probeerde de uiteenlopende stemmingen onder de diverse Haufen tegen elkaar uit te spelen. Deze diplomatie had weinig succes; er werd besloten tot het gewapende antwoord op de boereneisen. Als hun aanvoerder wezen de feodalen de Truchsess, dit is de drossaard of hoge koninklijke beambte, Georg von Waldburg aan, die er op rekende de boerenweerstand met één klap te kunnen breken. Hij overviel daartoe met zijn landsknechten in noordelijk Zwaben de aldaar optredende Haufen en richtte een bloedbad onder hen aan. De woede van de boeren in Zwaben en elders was fel; nieuwe verzetshaarden ontstonden zowel in Zwaben, het Zwarte Woud als praktisch in heel Midden-Duitsland. De Truchsess slaagde er in de voornaamste concentratie van boerenstrijders te verslaan en noordwaarts te jagen. Hij had in het begin van zijn campagne moeite gehad met zijn soldeniers, de landsknechten; zij wilden oorspronkelijk niet tegen de boeren vechten, maar door beloften van ruime soldij en onbegrensde buit lieten zij zich meeslepen; zij pleegden in het verloop van de Boerenoorlog ongeëvenaarde bestialiteiten.Ga naar voetnoot2 De boeren in hun verspreide groepen en acties bezaten geen ver bindend krijgsplan. Zij volgden de - ook al sterk uiteenlopende - parolen van hun aanvoerders, waarbij zij in Frankenland hun verbinding met de volksklassen in de steden in stand wisten te houden. Hier en daar drongen deze plebejers zelfs in de stedelijke besturen door. In het gebied tussen Donau en Main groeide uit een aantal Haufen een aanzienlijke boerenarmee, die de naam Heller Haufen (het lichtende leger) kreeg. Zij hadden vastberaden, vaak ook bekwame leiders, onder wie de Frankische ridder Florian Geyer die met zijn ‘zwarte leger’ eerst de heren van de Zwabische Bond had gediend, maar later de zijde van de opstandige boeren gekozen had. De boeren gaven gevangen leden van de tegenpartij vaak geen pardon; een volkstribunaal sprak over hen het oordeel uit. Vele landjonkers werden ook door hen gedwongen de boeren van wapens en levensmiddelen te voorzien. Bij de feodale heren en het stedelijk patriciaat groeide de paniek. Zij hadden maar één bondgenoot: de controversen die de opstandelingen zelf verdeelden. Leiders als de kleine edeling Wendel Hipler bleven zoeken naar een compromis met de feodalen. Hipler werd in de uitvoering van zijn politiek geholpen door een andere Frankische ridder, Götz von Berlichingen ‘met deijzeren hand’, die door Goethe, | |
[pagina 559]
| |
zij het op volmaakt onhistorische gronden, onsterfelijk is gemaakt. In werkelijkheid pleeg de Berlichingen grof verraad jegens de boeren door hen op een beslissend moment in de steek te laten. Wie Hipler en zijn trawanten in de weg trad werd door hen uit het ‘lichtende leger’ gestoten. De overgebleven rechtse leiders probeerden van de Twaalf Artikelen weer een gematigd program te maken, onderdeel van een algemenere ‘rijkshervorming’ - een poging die door de revolutionaire Haufen met kracht werd afgewezen. Hiplers volgende poging was het opstellen van een eisenprogram dat hij te Heilbronn aan de aldaar bij eengekomen boeren voorlegde en dat, gebaseerd op het pamflet De rijkshervorming van Frederik iii, in wezen niet aan de boeren, maar aan de belangen van de burgerklassen in de steden tegemoet kwam. Zij immers wensten wat het Heilbronner program eiste: eenheid van munt, maat en gewicht, verbod van woeker en ‘monopolie’. Ook de ridderstand was door Hipler niet vergeten: onteigend kerkelijk bezit diende volgens hem aan hen te worden overgedragen...Ga naar voetnoot1 Tot verwerkelijking van dit program zou het niet komen. Toen de Truchsess met zijn landsknechten in Frankenland verscheen, ontsloten vele steden voor hem hun poorten; de boeren die als revolutionaire garnizoenen binnen de muren lagen werden neergemaaid. Florian Geyer en andere leiders sneuvelden. De boerenorganisatie was mede aan haar verdeeldheid ten onder gegaan. Thomas Müntzer was na een omzwerving door Thüringen weer in Mühlhausen teruggekeerd, dat door Heinrich Pfeiffer werd bestuurd. Müntzer wilde de stad tot een centrum maken in de strijd voor de gerechtigheid en het godsrijk op aarde. Hij liet in zijn kerk een witte banier ophangen waarop een regenboog was geborduurd die het verbond van God en mensen symboliseerde. Bij het horen van het verraad in Frankenland zag hij maar één redmiddel: alle revolutionaire krachten samen te brengen in één leger. De ‘climax van de Boerenoorlog’ (Engels) volgde. Een nieuwe golf van verzet ging door zuidelijk Duitsland; opnieuw werden de Twaalf Artikelen in de boeren banier geschreven. Müntzer zond van zijn kant een oproep aan de mijnwerkers van Mansfeld, zijn oude partijgangers, om zich bij de strijdenden aan te sluiten.Ga naar voetnoot2 Hij liet al zijn aanhangers samenstromen bij Frankenhausen om daar een legerkamp te vormen. Vanuit Mühlhausen kwam hij zelf met zijn legertje van driehonderdà vierhonderd Uitverkorenen. Zijn voornemen was om zo spoedig mogelijk een verbinding tot stand te brengen met de opstandelingen in Frankenland, de Truchsess terug te drijven en zich met de resterende boerengroepen te verenigen. Müntzer, geen militair of geschoold in enig strategisch denken, hield met strenge hand vast aan eenheid en tucht van zijn leger. Hij schilderde zijn volgelingen in bewogen woorden hoe zij voor de verwerkelijking van het godsrijk op aarde stonden en zich door woede noch overmacht van de vijand mochten laten demoraliseren. Hij noemdezichzelf de Gideon van de revolte, soms ook de David die door God was aangewezen om onder de toornige verschrikkingen van het laatste oordeel de overwinning te behalen. ‘Er op los! Ik zal de kanonskogels van de vijand in mijn mouwen opvangen!’Ga naar voetnoot3 In zijn studie over de Duitse Boerenoorlog heeft Engels enkele bijzondere passages aan Müntzer gewijd - klassieke bladzijden in de marxistische literatuur. Dat geldt vooral voor Müntzer, ‘de te vroeg gekomen revolutionair’, maar ook voor de analyse van de twee antipoden Luther en Müntzer. Het is tekenend geweest | |
[pagina 560]
| |
Thomas Müntzer door Chr. van Sichem. Uit Het tooneel der hooftketteren (1677).
Vlugschrift van Luther tegen Thomas Müntzer (1525).
| |
[pagina 561]
| |
voor de onmacht van keizer Karel v, het Duitse staatshoofd, dat hij bij de hele strijd als van de periferie kon toekijken. Zijn broer en plaatsvervanger, aartshertog Ferdinand van Oostenrijk, deed alleen mee voor zover hij Oostenrijks landsvorst was. De eigenlijke Duitse vorsten, die van Saksen en Hessen, moesten de beslissing brengen. Zij waren protestant, maar versmaadden ter vernietiging van de boeren de militaire samenwerking met de goed-katholieke hertog van Brunswijk niet, die net als de andere heren een wapen mee in het veld bracht waarover de boeren niet beschikten: geharnaste ruiterij. Zij verenigden hun legers; landgraaf Philip van Hessen kreeg het opperbevel. Met zijn goed gewapende regimenten stortte hij zich op het kamp van Frankenhausen en bracht de boeren de volledige nederlaag toe. Müntzer zelf vluchtte, maar werd gegrepen en in het bijzijn van de vorsten gefolterd - waarbij hij zweeg - en vervolgens onthoofd. Zijn zwangere vrouw die men later gevangen maakte werden de krenkendste vernederingen niet bespaard. Mühlhausen, de stad der radicalen, gaf zich aan de vorsten over, om haar afstraffing onder ogen te zien. Een laatste opflakkering van de Boerenoorlog vond in 1526 plaats op Oostenrijks gebied, in Bohemen, Stiermarken en Karinthië. In Tirol laaide de strijd zelfs zo hoog op dat de Oostenrijkse aartshertog een aantal concessies aan de boeren moest doen. Inmiddels verzamelde de Habsburger ook hier een landsknechtenleger waarmee hij zijn rebellen te lijf ging; zij werden verslagen, de Tirolers tot op het gebied van Venetië uiteengejaagd. Al kort na Frankenhausen begonnen de massale terechtstellingen van de overwonnenen. Zij kostten meer offers dan de hele Boerenoorlog; hun aantal is op honderdduizend geschat.Ga naar voetnoot1 De fysieke represailles, ook tegen vrouwen en kinderen, werden begeleid door economische: confiscaties, krijgslasten van verbijsterende omvang en zware boeten ruïneerden grote delen van het Duitse platteland. De geest van verzet onder de Duitse boeren was voor lange jaren gebroken. Lijfeigenschap en feodale uitbuiting werden nadrukkelijker dan voorheen kenmerken van de Duitse samenleving, hetgeen wilde zeggen dat het kapitalisme, dat elders een grote opruiming hield onder middeleeuwse bezitsverhouding en feodale (on)zeden, in Duitsland de weg werd versperd, en dat het Reich in zijn oude misères werd bestendigd. Er is zelfs betoogd dat de Duitse ellende, die vaak wordt toegeschreven aan het woeden van de dertigjarige oorlog (1618-1648), praktisch al is begonnen met de puinhoop van 1525.Ga naar voetnoot2 De fielterige houding die Luther ten aanzien van de Boerenoorlog en van een man als Müntzer heeft aangenomen, en waarbij Melanchthon voor echo van zijn meester gespeeld heeft, is bekend.Ga naar voetnoot3 Die houding zou kunnen verbazen, omdat Luther aanvankelijk niet zonder sympathie tegenover de boerenopstand heeft gestaan en in een vlugschrift, dat tot vrede maande, de adel erop gewezen heeft hoe vaak en hoe veel de heren zich aan hun onderhorigen bezondigd hadden. Zelfs schreef Luther, als zo dikwijls meegesleept door eigen pathos, de overdreven woorden dat het niet het geplaagde boerenvolk, maar ‘God zelf’ was die tegen hen opstond...Die stemming bleef maar kort. Met zijn instinctief gevoel voor wat zijn beschermers graag van hem wilden nam hij zijn draai, toen hij na dit vermanend geschrift een van zijn infaamste pamfletten lanceerde (Wider die räuberischen und mörderischen Rotten der Bauern).Ga naar voetnoot4 Ditmaal verkondigde hij dat de | |
[pagina 562]
| |
boeren satanswerk verrichtten: ‘Daarom moet men ze knuppelen, wurgen en neersteken, in het geheim en in het openbaar, en bedenken dat niets giftiger, schandelijker, duivelser zijn kan dan een oproerig mens, zoals men ook een dolle hond moet neerslaan.’ In een brief aan de vorsten ‘over het harde boekje tegen de boeren’, die weer als ‘bloedhonden’ worden bestempeld, raadt hij hun de vroondiensten te verzwaren, en alle boeren in lijfeigenschap te jagen; wie daar een slecht geweten van krijgt moet zijn troost maar zoeken in het lezen van de Psalmen... Was de Boerenoorlog de dageraad van de eerste burgerlijke revolutie in Europa? Het is een in het marxistische kamp vaak gedane, al gemeengoed geworden uitspraak, en men kan zich voorstellen hoe er in Duitsland - volgens Marx' woord een land ‘dat nooit eigen revoluties heeft gehad en alleen heeft gedeeld in de restauraties van andere’ - kringen zijn die zielsgraag zouden zien dat het grote land van het midden ook op eervolle revolutionaire tradities kon bogen. De Boerenoorlog biedt een reeks aanknopingspunten voor de theorie van de frühbürgerliche Revolution.Ga naar voetnoot1 Marx en Engels zelf hebben de Duitse Boerenoorlog terecht gekenschetst als radicaal hoogtepunt in de Duitse geschiedenis, mede door de niet eerder vertoonde verstrengeling van sociale, economische en godsdienstige motieven, die door de nederlaag van de boeren alle in hun vrije ontplooiing verstikt zijn. Het blijft nog steeds de doeltreffendste visie in vergelijking met wat burgerlijke historici op dit punt te berde hebben gebracht. Leopold von Ranke bekeek bijvoorbeeld de Boerenoorlog als ‘het grootste natuurgebeuren [!] in de Duitse geschiedenis’, waarmee hij wilde uitdrukken dat het spontaan en eruptief karakter van de volkswoede alle kritische en vooral conservatieve geesten diende af te stoten. Dat het een vrijheidsoorlog was, is mettertijd een onomstreden opvatting geworden; dat de Reformatie daarbij aan de wortel lag, wat katholieke geschiedschrijvers veelal hebben verkondigd, valt niet te bestrijden. Tegelijk moet men de boerenrevolte begrijpen uit een complex van beweegredenen, dat de ‘vrijheid van de christenmens’ in de maatschappelijke realiteit wilde verankeren - een kennelijk voor Duitsland van toen te hoog gegrepen ideaal. Engels heeft geprobeerd de mislukking te analyseren. De verklaring vond hij uiteraard in het feit dat de boeren regionaal versplinterd en verspreid waren met hun Haufen. Het falen van de opstand was niet minder een gevolg van de vroeg-burgerlijke misère in Duitsland. Wel hadden hier en daar stedelijke plebejers de boeren gesteund en met hen samengewerkt, maar er was geen doortastende ‘bourgeoisie’ om een revolutie tot een zegevierend einde te brengen; een bourgeoisie zoals die er bij het uitbreken van de opstand tegen Spanje was in de Nederlanden, in Engeland tegen de Stuarts onder Oliver Cromwell, in Frankrijk tegen de door Bourbon gekroonde kerk- en adelsheerschappij in 1789. De Duitse burgerij van de zestiende eeuw was zwak, verdeeld, bekrompen en bang voor een werkelijke omwenteling, zodat zij zelfs instaat bleek haar eigen belangen te verraden door voor de contrarevolutie van de vorsten te kiezen. En dat ondanks de politieke mogelijkheden die voor haar uit Luthers Hervorming waren geboren! Maarten Luther was omdat hij politiek en religie uit elkaar meende te kunnen houden een politiek werktuig van de vorsten geworden. Zo blijkt dat de Refor- | |
[pagina 563]
| |
matie van 1519 in laatste instantie slechts de eerste stap is geweest op de weg van de Duitse, niet voltrokken emancipatie.Ga naar voetnoot1 De revolutie die Luther toejuichte was de toeëigening van kerkelijke goederen door de protestantse adel - hetgeen de absurde concessie van de paus aan de katholieke Duitse adel uitlokte om zich in bepaalde gevallen ook meester te mogen maken van kerkelijk bezit. Een van de eerste maatregelen die de reformatorische vorsten op de rijksdag te Spiers (1526) opeisten was het recht van de landsvorst om over de religie van zijn onderdanen te mogen beslissen: een nieuw feodaal recht waarmee het lot van de Reformatie in handen van de hoge heren werd gelegd. Luther zonk steeds dieper weg in tweeslachtigheid. Terwijl hij enerzijds voor velen nog steeds de man was die hun een ‘goedkope Kerk’ had gegeven en tegen woeker en kapitalistisch monopolisme optrad, keerde hij zich niet alleen in stijgende mate tegen alle oproerlingen en dwepers - als godslasteraars die de ware leer beledigen - maar eiste hij zelf het monopolie van die nieuwe leer, het criterium van het zuivere gereformeerde christendom, voor zich op. Dat geldt niet alleen voor zijn houding jegens eigentijdse Schwärmer, maar evenzo voor zijn visie op middeleeuwse sekten en ketterijen.Ga naar voetnoot2 Na zijn optreden op het Leipziger dispuut en vooral na de rijksdag te Worms (1521) heeft Luther zich een tijdlang uitvoerig met de studie van de oude ketterbewegingen bezig gehouden. In echt anti-inquisitoriale houding vond hij begrip en sympathie voor Waldenzen en Pikarden (met enig voorbehoud), bovenal voor Jan Hus en de Hussieten. Hij wist zich hierbij - al weer geleid door zijn gevoel voor de ‘volkswind’ die hem op dat moment dreef - gesteund door de heretieke stemmingen in de Duitse massa. Misschien zelfs heeft hij zijn eigen persoon ervaren als staande op de historische lijn van voorgaande ketters. Na het neerslaan van de Boerenoorlog komt Luther ook op dit punt meer en meer tot de door de katholieke kettermeesters betrachte verwerping van alle ketterse afwijkingen als ‘publiek misdrijf’. Tegelijkertijd ziet Luther in het volk nog slechts een onbetrouw barefactor, die hij bespot als Herr Omnes - ‘heer allemaal’.Ga naar voetnoot3 Terwijl hij onder de aegis van de Saksische en Hessische vorsten overging tot de stichting van Landeskirchen, zakte de betekenis van zijn Lutheranisme juist door zijn halsstarrige vasthoudendheid aan eigen model dieper af. Zijn hele kerkorganisatie, waarvan de vorst het onbestreden hoofd was, werd opgehangen aan een structuur met ‘superintendenten’ die soms de bisschopstitel kregen, aan consistorie en een zakelijk beheerde diakonie - een afspiegeling van de vorstelijke kanselarij, die goed in de vorstelijke bureaucratie paste.Ga naar voetnoot4 Er is al eens ironisch opgemerkt dat het Lutheranisme langs deze weg alleen nog democratisch bleef in zijn kerklied. Het massavertrouwen in Luther begon te kwijnen, de dogmatische strijd en de godsdienstrel zorgden voor een stagnatie, om niet te zeggen crisis van het protestantisme in Duitsland.Ga naar voetnoot5 Vele gelovigen kozen mettertijd voor andere hervormers of reformatorische bewegingen, die dan ook door Luther zijn bestreden op een wijze waarbij de slechtste Duitse eigenschappen - arrogantie, heerszucht en gewelddadigheid - in hem aan het licht traden. Behalve Müntzer heeft Luther al vrij spoedig ook zijn vroegere Wittenbergse promotor en strijdmakker Karlstadt verdoemd, toen deze in zijn afkeer van alle rooms en uiterlijk ceremonieel en zijn voorkeur voor de Utraquistische mis een radicaal spiritualisme was gaan ontwikkelen: hij wees alles af wat door beeld, | |
[pagina 564]
| |
muziek, kerkelijke pracht en andere zinnestreling afbreuk deed aan de zuivere voorstelling van God als geest. Het leidde tot heftige conflicten tussen de beide mannen; Luther was juist van mening dat men om God te dienen zoveel mogelijk beschikbare ‘materiële’ middelen mocht gebruiken. Karlstadt verliet Wittenberg om predikant te worden in Orlamünde bij Rudolstadt. Ook daar liet Luthers vervolgingswoede hem niet met rust; hij gaf geen krimp voor hij Karlstadt tegen de wil van zijn gemeente uit Saksen had laten verbannen. Veroordeeld tot jaren van zwerven raakte Karlstadt betrokken in een dramatische fase van de Boerenoorlog; hij werd de geestelijke begeleider van de door ons vermelde Florian Geyer in Rothenburg en kwam herhaaldelijk voor de belangen van de boeren op. Toen hij tenslotte net als Geyer het revolutionair elan van de opstand in Frankenland probeerde in te dammen, werd dit hem door de boeren zwaar aangerekend.Ga naar voetnoot1 Karlstadt belandde tenslotte in Bazel, waar hij in 1541 als theologisch professor is overleden. De reactionaire Luther, zoals hij zich tegenover oude vrienden en afwijkende meningen opstelde, biedt wel een trieste tegenstelling met de jonge, bezielde hervormer die met zijn Ein' feste Burg naar het woord van Engels ‘de Marseillaise van de Duitsers’ geschapen had... Karel v, die zijn Italiaanse oorlogen met de overwinning op Frans i had afgesloten, leek nu de handen vrij te krijgen voor de afrekening met de Reformatie in Duitsland. Op de tweede rijksdag van Spiers (1529) maakte hij alle door de hervormingsgezinde vorsten behaalde vrijheden ongedaan en eiste hij tegen Luther de onverkorte toepassing van het Edict van Worms. Het ‘protest’ van de protestanten weerklonk en ging over in hun naam. Tegelijk werkten de protestantse vorsten aan een geheim verbond tegen de keizer, waarin zij ook zoveel mogelijk de katholieke leden van de adel probeerden te betrekken, die met hen geprofiteerd hadden van de (inmiddels weer verhinderde) naasting van kerkelijke eigendom. Luther maakte hun het kiezen voor een bondgenootschap met de protestanten gemakkelijker door in de ritus van zijn Kerk als sluipsgewijs veel van het oude roomseceremonieel weer in te voeren, dat door Karlstadt was uitgebannen. Monnikswezen, bedevaarten, aflaten en priesterschap waren weliswaar afgeschaft, maar de Lutherse mis werd een aanpassing aan de roomse; het bijgeloof aan engelen, duivels, heksen en wonderen bleef.Ga naar voetnoot2 Toenadering derhalve voor Luther cum suis tot de katholieken - om de Hervorming te redden! Op de rijksdag van 1530 te Augsburg liet Luther door Philip Melanchthon een belijdenisdocument voorleggen aan Karel v, waarin het compromis dat hij met de katholieken wenste te sluiten onversluierd aan de dag treedt. Het is het als Augsburgse confessie bekend gebleven program van de Lutheranen, waarin Luther een poging waagde om het aan de katholieken verloren terrein teherwinnen. Weliswaar voorziet hij in een ‘goedkope’ Kerk zonder paus, sacramenten (behalve dan doop en eucharistie), heiligenverering en vagevuur, maar het document laat uitvoerig zien waarin men het met de oude Kerk dogmatisch geheel eens is, toont vervolgens waar men de ‘misbruiken’ heeft afgeschaft, en nodigt tenslotte uit tot het deelnemen van beide geloofsrichtingen aan een gemeenschappelijk platform.Ga naar voetnoot3 Het stuk, waar de protestantse vorsten geheel achter stonden, bewees hoe Luther zich met zijn concessies steeds verder van zijn oud credo ‘door het geloof alleen’ begon te verwijderen. | |
[pagina 565]
| |
Overigens hielp de Confessie het Lutheranisme niet. Karel v wees het stuk als basis voor een Duitse godsdienstvrede volstrekt van de hand. Daarmee had hij het protestantisme in Duitsland de oorlog verklaard. De protestantse landsvorsten kwamen nu voor het licht met hun Schmalkaldisch Verbond (1531), een voor de rest door interne intriges ondermijnde organisatie, en de ‘geestesoorlog’ veranderde in Luthers sterfjaar, 1546, in een militaire van vorsten tegen keizer. De ups en downs van die krijg vallen buiten het bestek van dit boek. Zoveel kan er van worden gezegd dat hij, met afwisselend succes, doortrokken met vorstenveten, machtsstrijd en verraad uiteindelijk tot de tweedeling van Duitsland in katholieke en protestantse territoria heeft geleid volgens het principe ‘wiens land, diens religie’, dat wil zeggen tot het onderschikken van alle gewetenskwesties aan het vorstelijk regiment. Het was een ontwikkeling die in Europa alleen door regeringen van autoritair en conservatief type zou worden gedeeld. Een van de politieke geyolgen van de doorbraak van de Reformatie in Duitsland was tot ontzetting van Rome na 1525 de overgang van de grootmeester van de Duitse Orde, Albrecht von Hohenzollern, tot het protestantisme. Albrecht veranderde het grondgebied van de orde in een wereldlijk vorstendom, het hertogdom Pruisen. Daarmee was in het hart van Europa een macht geboren die met zijn militaire avonturen en verstokte jonkerkaste een onzalige rol zou spelen in de Duitse historie, en wiens machthebbers het eenmaal dank zij de machinaties van Bismarck tot keizer van het Duitse Rijk zouden brengen. Terwijl men zou verwachten dat in de twee Duitslanden na 1945 de Pruisengeest eindelijk zou zijn uitgedreven, bleek al vóór 1981 officieel tot Pruisenjaar werd geproclameerd in de ‘socialistische’ helft van Duitsland de onstuitbare wedergeboorte van deliefde voor het Friedericiaanse militarisme, dit is herleefde verering voor Frederik ii, met pelgrimstochten naar Potsdam en Sans-Souci, het weer invoeren van de ganzenmars en ander militair ritueel, het stichten van een Militärverlag, de heldenverering voor vechtjassen als Clausewitz, Scharnhorst en Gneisenau, het geheel vergezeld van een diep zittende haat tegen de ‘Polakken’, hun medesocialisten. In de Bondsrepubliek ontgloeide in 1981, misschien ook bij gebrek aan hogere idealen, eenzelfde geestdrift voor de oude Pruisendeugden, voorafgegaan door nieuwe levens beschrijving en van de Hohenzollerns, Bismarck en dergelijke - een golf van Pruisische voorvaderverering die voorlopig nog niet lijkt te zijn voorbijgerold. Een tweede politieke gevolg van 1525 betreft de Elzas en delen van Frans Moezelland. Daar was de revolutionaire boerenbeweging van de Bundschuh onder leiding van Joss Fritz in de Duitse Boerenoorlog overgegaan. Deze vrij bekende episode in de Boerenoorlog, waarvan het zwaartepunt in de gebieden rondom Straatsburg lag, leidde ook in de Elzas, in Moezel- en Rijnland tot de nederlaag van de boeren en bloedige represailles, de laatste plichtsgetrouw uitgevoerd door de hertog van Lotharingen. De chaos die na 1525 in Duitsland heerste wekte zowel bij katholieke als protestantse adel en gezeten burgerij in genoemde gebieden een streven om los te komen van het Reich en aansluiting te zoeken bij Frankrijk, waar de centraliserende, goed georganiseerde, voor rust en orde zorgende monarchie de burgerij de hand boven het hoofd hield, tegelijk goed anti-Habs- | |
[pagina 566]
| |
burgs was en geneigd bleef tot pacten met Duitse protestantse vorsten. Dit streven is onderbroken door de hoogst dramatische, vaak anti-feodale Franse godsdienstoorlogen, waaruit Hendrik iv in 1594 zegevierend als absoluut monarch te voorschijn kwam. Hendrik schiep een sterke bourgeoisie als tegenwicht tegen de altijd muitzieke adel. Bij de vrede van Münster, 1648, kwam de Elzas dan eindelijk tot voldoening van haar heersende klasse aan Frankrijk, hoew el Straatsburg nog vrije Duitse rijksstad bleef tot aan haar verovering door Lodewijk xiv. De toenadering van de Elzas en het Rijnland tot Frankrijk in de zestiende eeuw is niet onaanzienlijk bevorderd door Franse hervormers, zoals bijvoorbeeld Calvijn, die lange tijd leider was van de uitgeweken Franse protestanten in Straatsburg. De boeren in de Elzas en Frans Moezelland moesten overigens wachten tot de Franse revolutie van 1789 hen volledig van het feodale juk bevrijdde.Ga naar voetnoot1 |
|