Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd7 De wegbereidersDe Duitse toestanden op het einde van de vijftiende eeuw waren in veel opzichten rauw en feodaal: gildeneconomie in de steden, boerenuitbuiting op het platteland. De gildemeesters werden gerekruteerd uit het Duitse patriciaat, de hele klassenhiërarchie leek onwrikbaar. De Kerk, waarover hierna meer, had haar slechte zeden in Duitsland tot het weerzinwekkende opgevoerd. Toch heerste er een zekere welvaart: de Duitsers werkten hard en waren spaarzaam. Al was het grote koopmansverbond van de Hanze door de ondernemers in de Engelse en Nederlandse havens teruggedrongen, Duitse kooplui beheersten toch nog de centrale Europese handelswegen, waardoor Augsburg, Neurenberg en het Rijnland economisch sterk bleven. Dank zij de zilvermijnen in het Ertsgebergte, Bohemen en aan de Inn waren Duitse ondernemers meesters van de zilvermarkt, voordat het Amerikaanse zilver en goud Europa binnenstroomden. Met de woeker- en stapeleconomie van de Zuidduitse steden zijn de namen verbonden van machtige koopmansfamilies, waarbij de Fuggers en anderen de Italiaanse Medici lijken te willen imiteren. De Fuggers, deze ‘heersers zonder kroon’,Ga naar voetnoot2 hadden in elk geval door hun bankiersbedrijf greep op de internationale politiek. Zij financierden onder andere de keizerskeuze van Karel v door de gelden voor te schieten waarmee het huis Habsburg de Duitse keurvorsten omkocht, wat hun de naam ‘Kaisermacher’ bezorgde. Zolang de Duitse handel in Europa aan de top stond, waren Duitslands wolhandel en wolspinnerijen sterk; door de textiel bleven schapenfokkerij en landbouw in vol bedrijf. De ondernemers op het platteland hielden de boerenstand onder zware feodale druk en verplichtingen aan het werk; de beruchte ‘tienden’, geheven in geld, vaker in graan en vee (de laatste cijns heette veelzeggend de ‘bloedtiende’) waren maar een deel van de inkomsten die de grondadel uit de boeren perste. Berucht zijn de afdrachten aan de landjonker bij een geboorte, een huwelijk, een sterfgeval, een verkoop... Ook in dit feodale paradijs, dat mede in stand bleef door de ongehoorde versplintering van het ‘rijk’ in vorstendommen, graafschappen, rijkssteden, prelaatschappen en een sleep van adellijke territoria, drong het kapitalisme binnen, met name in de textiel- en handelssteden van het zuiden. Hierbij valt het veelbeteke- | |
[pagina 523]
| |
nend feit op te merken dat de prijzenrevolutie in Duitsland alleen kans van slagen kreeg waar zoveel mogelijk oude adellijke eigendom overging in handen van een ondernemende burgerij. Maar dat feit veronderstelde een doelgerichte eenheid van een doelgerichte middenklasse, en die ontbrak haast overal.Ga naar voetnoot1 Waar het opdringende kapitalisme in West-Europa bevrijdend kon werken, was het in Duitsland aan de inheemse misère gekoppeld door de politieke verscheurdheid, die de geografische op de voet volgde. Tientallen soorten maten, gewichten en produktievoorschriften werkten tegen elkaar, tollen en pachten verkleinden de winsten, machtswaan van de adelskaste vergrootte het aantal inwendige veten. Het hele ReichGa naar voetnoot2 was afgezakt tot een ‘aardrijkskundige aanduiding’, een conglomeraat van tegengestelde belangen en politieke facties, welke inderdaad bij velen de vraag liet opkomen die Goethe de handwerksman Frosch in Auerbachs kelder laat zingen (Faust i): Das liebe heil'ge Röm'sche Reich
Wie hält's nur noch zusammen?
Dat het kapitalisme in Duitsland kiemde, maar niet echt floreerde, dat er economische vrijheid gloorde maar weer door de grootst mogelijke rechtswillekeur werd verduisterd, werd verergerd door het feit van de ongeremde clericale uitbuiting die over territoriale grenzen en machtssferen heen reikte: de Romeinse curie, die meer kapitalen uit Duitsland wegsleepte dan handel en bedrijf bij een konden brengen, leek in haar verblinding naar een catastrofe te leiden. Die Kerk was doorgaans verbonden met de ongehoorde pretenties van het huis Habsburg, dat alles in het werk stelde om het politiek vormloos vergaarsel van landen en steden dynastiek te beheersen. Het gaf aanleiding tot soms absurde situaties: zo achtte in 1527 Karel v zich in zijn woedeover's pausen bondgenootschap met zijn vijand Frans i in de Italiaanse oorlogen gerechtigd het pauselijk Rome door zijn Duits-Spaanse regimenten te laten brandschatten en plunderen (de ‘sacco di Roma’), terwijl hij in Duitsland de pauselijke autoriteit, hoedster van de status-quo, tot het uiterste verdedigde... De Kerk had overal het punt bereikt waarop een ingrijpende schoonmaak in ‘hoofd en ledematen’ geboden leek. Hierbij dachten vele reformgezinden nog lang niet aan leerstellige schoonmaak, maar aan een legale, morele ommekeer. Aan de paus als Petrus' opvolger werd niet getwijfeld, hoeveel kritiek er mocht zijn op de pauselijke methoden, de corruptie, de roof, de zedeloosheid van de priesterschap. De humanisten verlangden naar verbetering van het onderwijs, ook wat de opleiding van priesters betreft. De Kerk had - wij hoorden Erasmus' klacht - te veel onwetende, in slonzigheid en drankzucht levende priesters. De kloosters gaven geen duimbreed van hun bezittingen prijs en schraapten nog meer bijeen; wie tegen hen procedeerde moest bij voorbaat verliezen. Een geestelijke die een moord had begaan ontsnapte meestentijds aan de wrekende gerechtigheid. De gemiddelde parochiepriester kende voor het bedienen van zijn sacrale functies alleen wat beschamend potjeslatijn.Ga naar voetnoot3 In Duitsland vertoonde de kerkelijke situatie haar eigen boze kenmerken. Op de Duitse concilies hadden fatsoenlijke priesters zich uit en te na over de pauselij- | |
[pagina 524]
| |
ke willekeur beklaagd. In 1510 boden leden van de clerus keizer Maximiliaan (die nu en dan een vlaag van hervormingswil vertoonde) een omvangrijk document met grieven aan, waaruit bleek dat de Heilige Stoel een reeks dispensaties en andere gunsten aan de onwaardigstelieden verleende; dat te Rome eigenmachtig werd beslist over de benoeming van prelaten; dat het recht om eigen kapittel-provoosten te kiezen, een door vele kapittels duur betaald recht, met voeten werd getreden; dat de grootste beneficies en kerkinkomsten werden verdeeld onder kardinalen van de curie; dat zielszorg door Rome te vaak werd toevertrouwd aan lieden die ‘geschikter waren als ezeldrijvers dan als herders van gelovigen’; dat er op schaamteloze wijze met aflaten werd gekwanseld; dat men kerktienden inde onder het voorwendsel daarmee een kruistocht tegen de Turken op touw te willen zetten, waarvan nooit meer iets werd vernomen. Maximiliaan, die er ernstig over schijnt te hebben gedacht om de band tussen Rome en het Reich losser te maken, raadpleegde de humanist Jakob Wimpfeling van Schlettstadt in de Elzas (thans Sélestat) inzake de politieke koers die hij moest volgen. Wimpfeling, hoewel door de grieven geschokt en verontwaardigd over de misère die de Duitsers van Rome moesten ondervinden, ried maatregelen af: hij was in de hoop op enige verbetering voor het dulden van onrecht, liever dan dat hij de keizer wilde blootstellen aan de risico's van een schisma...Ga naar voetnoot1 Daarbij staat het wel vast dat ook voor Duitsland de Hussietenoorlogen tweeërlei uitwerking hadden gehad: rebelse stemmingen, tegen de ‘monopolia’ van de grote bezitters, onder een deel van de lagere klassen, zware pressie van bovenaf van de heersende klassen uit angst voor de lage, waardoor er niets steekhoudends tegen Rome gedaan werd...een uitgestelde revolte.Ga naar voetnoot2 Politieke idealen konden er ook moeilijk zijn: de kleine stedelingen wilden alleen dat de overweldiging van hun belangen door het patriciaat werd afgeschaft. De boeren wilden hun lijfeigenschap beëindigdzien. De ridderstand, voor wie geen militaire carrière meer open lag, wilde dat de macht van de grote vorsten besnoeid zou worden. De misstanden kankerden voort; ongewild en gezichtloos groeide een conflict, waarbij men zich kon afvragen wie zich straks tegen wie zou keren. Een gunstige woekerbodem voor apocalyptische stemmingen en geschriften! De verwachtingen inzake een reddende keizerfiguur die een eindezou maken aan alle misstanden beheersten nog steeds dit soort voorstellingen. Dit gaat vooral op voor keizer Frederik iii, een zwakkepersoonlijkheid, die echter door zijn astrologische experimenten heeft meegewerkt aan zijn eigen legende. De door hem teleurgestelde hoop richttezich vervolgens op zijn zoon Maximiliaan i, soms ook op diens zoon Filips de Schone, respectievelijk grootvader en vader van Karel v. Met die apocalyptische verwachting van toekomstvoorspellers en sterrenwichelaars, die vaak door angst voor de Turken werd verhevigd, gingen bizarre hervormingsprojecten gepaard, zoals die van de halve monnik en gestudeerde Elzasser, die korte tijd invloed kreeg op keizer Maximiliaan. Hij had in zijn denkbeelden een zeker Taboritisch extremisme verwerkt (wij herinneren ons de sympathieën van Elzasser boeren voor de Hussieten). Tegelijk had hij ingespeeld op alle Grootduitse sentimenten, zoals die in een versplinterd en machteloos Reich opgeld konden doen. Een van de uitgangspunten van deze eschatologische utopie bleef het droombeeld van de Laatste Keizer die Duitslands grootheid zou herstel- | |
[pagina 525]
| |
len door de clerus uit te roeien en een duizendjarig rechtvaardig rijk te stichten - een ideaal waarop Maximiliaan, beheerst door naderbij liggende belangen, net zo min is ingegaan als op het even revolutionaire denkbeeld om met Rome te breken...Ga naar voetnoot1 In deze drukkende dampkring bleek de wrok van de plattelanders nog het meest effectief. Van het einde van de vijftiende eeuw af ontlaadde die zich in allerlei lokale bewegingen en oproeren. Hierbij valt op te merken dat, mocht het Taboritische vuur in Bohemen gedoofd lijken in de vreedzame, apolitieke sekte van de Tsjechische Broeders, er elders kennelijk nog vonken van strijdbaar 'eindgeloof smeulden. Vooral in de grensgebieden tussen Bohemen en Duitsland vertoonde zich de onmiskenbaar Taboritische werkzaamheid van een geinspireerde groep onder leiding van twee broers, Janko en Livin van Wirsberg. Zij preekten de komst van een Gezalfde Messias met ongehoorde geestelijke vermogens, die de geschiedenis door zijn wederkomst zou voltooien en God zelf daardoor verlossen van zijn bekommernis over 's mensen boosheid. De voltooiing voornoemd zou bestaan uit een bloedig strafgericht. De Antichrist - de paus - en de geestelijkheid, met uitzondering van de vrome bedelorden, zouden moeten boeten met allen die zich tegen de Messias keerden, zodat er slechts 'n veertienhonderd rechtvaardigen zouden overblijven, over wie de Messias als ‘keizer en god’ zouheersen. Het strafgericht zou moeten worden uitgevoerd door de benden van afgedankte soldeniers die het grensland Bohemen-Duitsland onveilig maakten en - merkwaardige herinnering - een kamp bezaten dat zij Tabor noemden. Een weggelopen franciscaan diende zich aan als de Gezalfde Messias en versterkte de gebroeders Wirsberg in hun Joachimitische opvattingen en de prediking van hun geloof, waarmee zij zelfs aanhang wonnen aan de universiteit van Erfurt. Het jaar 1467 was uitgekozen voor de grote opstand; maar vóór het zover was werd de beweging verpletterd, waarbij Janko Wirsberg ontsnapte en Livin, ofschoon hij herriep, in de gevangenis van de bisschop van Regensburg omkwam...Ga naar voetnoot2 Duitsland werd meer en meer een kweekplaats van Hussitisch gekleurde volksberoeringen. De Beierse steden, waar van oudsher ketters hadden geagiteerd, bleken ook nu in hun lagere klassen ontvankelijk voor apocalyptische invloeden: er vertoonden zich massapelgrimages, Flagellantisme en Begardisme. Volkspredikers toornden tegen de verloedering van de geestelijken, die hun concubines zelfs meenamen naar de synoden. Op het gebied van de bisschop van Würzburg ontstond een beweging die zich groepeerde rondom een jonge ‘Messias’, een herder en muzikant, Hans Böhm of Boheim geheten, in de geschiedenis ingegaan als ‘trommelaar’ of ‘pijper’ van Niklashausen. Hij verklaarde de boeren dat zij ‘naar goddelijk voorschrift’ alle tienden, cijnzen, vroondiensten en andere afdrachten moesten staken. Iedereen diende te werken; niemand mocht meer bezitten dan zijn naaste. De beweging groeide stormachtig en omvatte op een gegeven ogenblik zelfs meer dan dertigduizend mannen en vrouwen. Hun organisatie was echterzo kwetsbaar, dat ze door een ruiterleger van de bisschop van Bamberg uiteen kon worden gejaagd, waarna zij het hoofd niet meer opstaken.Ga naar voetnoot3 De gisting bleef wel: plattelands- en stadsarmen vonden elkaar tijdelijk in de opstanden van een beweging diein de Elzas begon en als symbool een boerensan- | |
[pagina 526]
| |
daal of plompe schoen met banden, de Bundschuh, in haar vlag voerde. Eisen van de deelnemers waren overwegend sociaal: de oude Duitse ‘mark’ gemeenschap moest worden hersteld,Ga naar voetnoot1 het woekersysteem moest worden afgeschaft, de feodale lasten en vroonverplichtingen dienden te worden verminderd. De Bundschuh breidde haar optreden uit tot in het Rijnland, waarbij ze door de feodale heren te vuur en te zwaard bestreden werd. Een van de felste uitbarstingen was die onder de vermetele boerenleider Joss Fritz, die in het Zwarte Woud opvlamde en weer werd neergeslagen. De Bundschuh dook onder, maar trad in 1513 en nog eens in 1517 (Luthers jaar!) opnieuw aan het licht met rebelse samenzweringen tegen de adel, waarbij naast de vermelde sociale eisen ook curieuze apocalyptische ideeën van de deelnemers waren gemengd.Ga naar voetnoot2 Een parallel verschijnsel deed zich voor in Württemberg, waar een revolutionaire boerenorganisatie optrad die bekend staat als de opstand van de Arme Konrad. In 1514 gingen de hiertoe behorende boeren tot de daadwerkelijke aanval over. Zij eisten onder meer dat de boeren zetels in de landdag zouden krijgen. Zij hadden in het begin de steun van de stedelingen, maar hertog Ernst van Württemberg wist de laatsten met enkele belastingconcessies weg telokken uit het bondgenootschap, waarna de verzwakte beweging werd geliquideerd. De dorpen waaruit de opstandelingen afkomstig waren werden op last van de landsvader verwoest. Bij al deze ongecoördineerde verwachtingen en rebellieën, en bij de altoos nevelig blijvende wil om tot een gezondmaking van Duitsland te komen, vervulde een pamflet uit 1439, getiteld De hervorming van keizer Sigismund, een zekere ideologisch verbindende rol. Het was gelanceerd door groepen uit de burgerij, die niet schroomden hun sympathie met de volksbewegingen te laten blijken. Maar het effect was alleen dat de heersende machten in Duitsland zich hechter aaneensloten om elke hervormingspoging de kop in te drukken en daarmee tegelijk de mythische volksverwachtingen omtrent een verlossende keizerfiguur de bodem in te slaan. |
|