Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 500]
| |
Karel viii van Frankrijk rukt Florence binnen, door Francesco Granacci. Palazzo Medici-Riccardi, Florence. Foto Alinari.
| |
[pagina 501]
| |
3 De wiekslag van de renaissanceToen Frans i in 1515 koning van Frankrijk werd, was hij vastbesloten om zijn monarchie en zijn land met alle machtsmiddelen die hem ten dienste stonden tot leidende Europese mogendheid te maken. Diplomatie, onvermoeibare persoonlijke bemoeienis met de rechtspraak, de staatsadministratie, vooral de financiën, met de Kerk waarvan hij een groot deel van haar inkomsten in zijn staatskas overhevelde, en een flair voor het vinden van bondgenoten, tot en met sultan Soeleiman van Turkije, wie hij zelfs toestond met zijn vloot in Toulon te overwinteren, leken deze typische renaissancedespoot de weg te effenen naar de zo fel begeerde grootheid. Maar Frans' oorlogen met deheersers uit het huis Habsburg, inzonderheid Karel v, om het bezit van Italië, door hem met zware inzet gevoerd, braken zijn eerzuchtigsteplannen. Hij leed nederlaag na nederlaag tegen de betere Spaans-Bourgondisch-Nederlandse veldheren en werd eens zelfs (1525) door de troepen van Karel v gevangen genomen. De Habsburgse legers drongen tenslotte Frankrijk binnen, en alleen de troebelen in het Duitse Rijk riepen Karel v terug en redden Frans aldus van verdere vernedering.Ga naar voetnoot1 De Italiaanse veldtochten en Frans' hooghartigheid hadden één positieve zijde. De renaissance die al sporen op Franse bodem had uitgezaaid werd in nieuwe praalzieke gedaante naar Frankrijk mee teruggenomen door de vorst en zijn adellijke officieren: mode, etiquette, levensstijl; daarna ook in de vorm van intellectuele belangstelling, wetenschap en literatuur, dit alles tezamengehouden door het Franse zintuig voor het artistieke en zwierige. In zijn binnenlandse politiek heeft Frans i alles gedaan om zijn absolutisme tot enige en centrale macht te verheffen. Hij stelde het Frans verplicht in zijn rijk als ene nationale taal. Met zijn kroonraad regeerde hij Frankrijk vanuit Parijs, verklaarde hij de grote oude ‘lenen’ als het hertogdom Bourgondië voor vervallen, en draaide zonder genade de belastingschroef aan. Terwijl hij de opstanden van boeren en bezitloze stadsplebejers tegen die belastingen bloedig liet neerslaan, straalde hij zelf als voortijdig zonnekoning aan zijn hoofdstedelijk hof. Onder zijn regering werd begonnen aan de bouw van het Louvre en een reeks andere staatsiekastelen, zoals het magnifieke slot van Blois of dat van Chambord. Frans zag zelfs kans om een aantal Italiaanse kunstenaars, onder wie niemand minder dan Leonardo da Vinci, naar Frankrijk te lokken, reden waarom Leonardo's grafmonument zich bevindt op het terrein van het koninklijk slot Cloux te Amboise. Het duidt er voldoende op dat de renaissance in Frankrijk in sterke mate aan hof en monarchie was gebonden en dat de bouwkunst daarin het elitaire element bij uitstek vormde. De grote Franse mecenate was meer nog dan Frans i zijn zuster Marguérite d'Angoulême, beter bekend als koningin Margaretha van Navarra, zelf een begaafd schrijfster. Rond haar werkte een uitgelezen groep van artiesten en humanisten. Typerend voor dezerenaissancevorstin en verlicht-christelijke humaniste is haar door galanterie begeleide vroomheid. Zij schrijft niet alleen in de geest van een evangelisch katholicisme en zelfonderzoekend individualisme haar Spiegelvaneenzondigeziel (1531), maar ook een bundel erotische vertellingen in Boccaccio's trant, de Heptaméron ofwel ‘Honderd verhalen over pikante hof- en klooster-episoden’, zij het dat die pas na haar dood werden gepubliceerd (1558).Ga naar voetnoot2 | |
[pagina 502]
| |
Voor de Franse humanisten werd de Oudheid net als in Italië richtsnoer en ideaal. Guillaume Budé en Jacques Lefèvre d'Étaples waren de nieuwe sterren van dit niet-heidens humanisme, de eerste overwegend graecist, met name als pleitbezorger van de herboren Aristoteles, de tweede wijsgeer, geograaf en wiskundige, maar vooral wegwijzer van de Franse, Calvinistische reformatie. Hij was een vriend van Erasmus, maar deelde niet diens rationeel, wijsgerig christendom. Hij had de diepe invloed ondergaan van de Florentijnse platonisten, en ontwikkelde van daaruit een beschouwelijke, mystische visie op het christelijk geloof, die met de zonnige en vitalistische levenshouding van de Italianen weinig gemeen had. Het bleek ook uit zijn commentaren op de Brieven van Paulus, waarin hij al voor Luther tot het geloofsstuk inzake de goddelijke genade kwam.Ga naar voetnoot1 Frankrijk kreeg net als Italië zijn academies. De beroemdste werd het Collège de France, door Frans i onder invloed van Budé in 1530 gesticht, dat in tegenstelling tot de oude scholastisch gebleven Sorbonne het nieuwe humanisme predikte en zich voor bredere kringen toegankelijk toonde. De grootste Franse geest die in dit verjongd klimaat werd geboren was de vriend van Budé, François Rabelais (1494-1553), van huis uit geestelijke, weggelopen uit het benedictijner klooster, om zich aan wetenschappelijk, vooral medisch onderzoek te wijden, in alles als echt renaissancemens vervuld met belangstelling voor antieke wijsheid en literatuur. Hij groeide in lange zwerversjaren door heel Frankrijk tot een verbeten vijand van verstarde godsdienstige formalismen en met name van de scholastiek, maar ook tot een kenner van de sappige volkstaal: zijn ervaringen op al die gebieden inspireerden hem tot het schrijven van een meerdelige roman met een lange titel, meestal samengevat als Gargantua en Pantagruel.Ga naar voetnoot2 Het is een machtige, beeldrijke satire op de feodale denkwereld, op de domkoppen voor wie brute krachtmeting, vreten, zuipen en wellust hoogste levensdoel zijn, op geestelijke heren die de hoofden van hun studenten volstoppen met nutteloze wetenswaardigheden, en op de machtigen die het bloed van hun onderdanen in hun oorlogen vergieten. Meer dan een volleerd en uitbundig renaissancepamflettist was Rabelais de voorvechter van een vrije, humane wetenschap, dat is het onbelemmerde intellectuele onderzoek dat een einde zal maken aan de ‘barbaarse gotische nevel’ die nu de gezichtskring van de stervelingen nog altijd verhult. In zijn beschrijving van de abdij Thélème, de ideale plek om van een menswaardig, cultuurrijk bestaan te genieten, ontwerpt Rabelais een beeld van de ware broederschap van denkers en geleerden. Door geen vooroordeel, geen religieuze geloften of zelfkastijding worden zij meer in hun geestelijke arbeid belemmerd. Huichelaars mogen deze abdij niet binnen; de enige regel luidt: ‘Doe wat je wilt.’ Hier wordt dan het nieuwe type geschetst van de vrije, rationele mens die zich bij zijn speurtocht naar de waarheid in de denkbaar gunstigste omstandigheden bevindt: een hele kolonie van ambachtslui en boeren zorgt er voor dat het bestaan van de elite ongestoord verloopt...Ga naar voetnoot3 In één adem met Rabelais, minder briljant en kosmopolitisch, meer dan hij vervolgd door een kwade fortuin, moet Étienne Dolet (geb. 1508) genoemd worden. Zijn levenstij verloopt tijdens de Hervorming en heeft er de zware terugslag van ondervonden. Hij was, geboren in Orléans, uitgekozen voor de humanistische studies die hij in Padua en Venetië bedreef, voor hij in 1532 te Toulouse | |
[pagina 503]
| |
neerstreek om daar rechten te studeren. De Franse studenten, bijeengebracht in hun eigen ‘natie’, kozen hem tot hun woordvoerder; in die positie kwam hij in conflict met het stedelijk bestuur, dat een felle ketterjacht had ontketend - de ketters in dit eerste stadium heetten nog algemeen ‘Lutheranen’ - met name tegen afgedwaalde intellectuelen. Dolet lanceerde in jeugdige geestdrift een aanval op de Inquisitie in de stad, waar grof heidens bijgeloof hand in hand ging met starre orthodoxie. Men arresteerde hem en hield hem maanden in de gevangenis, beticht van opruiing. De gevangenis zou zijn ‘eigenlijk vaderland’ worden. Steeds in verzet tegen wat hij domheid, pilaarbijterij en onwaarachtig christendom achtte, begon Dolet vervolgens in Lyon met het te boek stellen van strijdschriften, maar tevens met het drukken van verboden boeken: geschriften van Erasmus en Lefèvre d'Étaples, maar ook van de inmiddels bekend geworden Calvijn (zie pag. 615); bovendien gaf hij een Franse bijbel uit. Zijn agressief karakter sleepte hem zowel in zijn persoonlijke als in zijn publieke leven mee om datgene te doen waarmee hij de Kerk en haar vertegenwoordigers kon ergeren, waardoor hij keer op keer achter de tralies belandde, en herhaalde malen dicht bij zijn doodvonnis kwam te verkeren. Tegelijk lieten zijn rivalen in de drukkers-uitgeversbranche niet na hem als ketter te denunciëren. In 1543, officieel vervolgd en al een jaar gevangen, wist hij met strijdbare onvervaardheid een pardon van koning Frans i te verkrijgen. Zijn herverkregen vrijheid gaf hem alleen nieuwe armslag voor het verbreiden van kettergedachten, mede door de distributie van verboden boeken uit Genève. Hij vluchtte voor nieuwe vervolging naar Piedmont, maar keerde heimelijk naar Parijs terug, gedreven door zijn rusteloos verlangen naar intellectuele activiteit. In Parijs werd hij herkend, verraden en gearresteerd; in augustus 1546 is Dolet levend verbrand.Ga naar voetnoot1 Ofschoon Étienne Dolet door zijn boekenverbreiding zonder twijfel heeft meegewerkt aan de verworteling van het Calvinisme op Franse bodem, was hij eerder een vrije denker dan een religieus bewogene; bij hem valt alle nadruk op het humanistisch karakter van zijn ideeën. Hij was een classicus van verdienste, niet alleen in passieve zin; met de toch door hem bewonderde Erasmus kreeg hij het aan de stok toen die naar zijn mening te kort schoot in eerbied voor de Stoïcijn Cicero. De schrijvers van de Oudheid waren zijn uitverkoren leermeesters; om zijn satirieke inslag heeft Fèbvre hem zelfs ‘de aap van Lucianus’ genoemd. Dolet heeft herhaaldelijk verklaard dat hij zijn hoop op Christus stelde, maar preciseerde dat geloof niet; Maria verering verwierp hij als ‘vrouwelijk bijgeloof’, zelfs als satanische illusie. De bijbel werd voor hem een boek van wijsheid en schoonheid, maar hij kon er onmogelijk zoals de hervormers Gods onwrikbaar woord in zien. Hij had zelfs twijfelingen aangaande de onsterfelijkheid van de ziel - zo goed als aan Gods leiderschap over het menselijk bestaan; hoogstens wilde hij een providence erkennen, die ons lotgeval volgens rationele wetmatigheid doet verlopen.Ga naar voetnoot2 Niets van de Franse vrijgeestige humaniteit is terug te vinden in de Spaanse renaissance. Haar dichters en schrijvers volgden eerst vrijwel kritiekloos de in Italië opkomende nieuwe letterkundige genres na.Ga naar voetnoot3 Maar er was een diepgaand verschil: de Spaanse renaissancisten en humanisten bleven overwegend katholiek; in dit opzicht liet de reconquista haar militant rechtzinnig christendom gel- | |
[pagina 504]
| |
den. Zo groeide er in het geestesleven van Spanje al spoedig een paradox: een stroom van fantastische en sentimentele rovers-, herders- en ridderromans wordt aldoor overschaduwd door de alomtegenwoordige waakzaamheid van de Inquisitie, waarvan de aartsbisschop van Toledo immers zo lang de leider was. Zo vertoont zich tegelijk in de Spaanse letteren van de vijftiende en zestiende eeuw dezware, mystiekeinslag, die in de roomse Contrareformatie de bron zou blijken van een heel eigen ‘bloei’ in religieuze literatuur. Toch konden Inquisitie en mysticisme niet verhinderen dat zich ook in Spanje de figuur zou openbaren van de ongodsdienstige literaat. Het feit wordt bevestigd door de groei van het Spaanse verhalen de proza tot in het picareske en realistische genre, dat veel later hoogtepunten zou vinden in de schelmenroman Lazarillo de Tormes (1554) en uiteraard in Cervantes' Don Quichote (1605). De Moren hebben Spanjes architectuur een oosterse rijkdom gegeven en daarmee de bloesemende, platereske gotiek bevorderd die nog verhevigd zou worden door invloeden vanuit Italië. De Spaanse schilderkunst daarentegen zou dank zij buitenlandse voorbeelden, waarbij de kunst van Jan van Eyck, die voor de Bourgondische hertogen heeft gewerkt, tot eenzelfde realistisch hoogtepunt stijgen als de Spaanse literatuur. Het humanisme in Spanje bleef, ondanks grote aanzetten, onder de doem van een onverbiddelijk kerkdogmatisme beperkt tot een kring van linguïsten en theologen, die volgens de nieuwe wetenschappelijke beginselen werkten, zoals aan de universiteit van Alcalá. Ook aan het hof van Ferdinand en Isabella was die veelbelovende nieuwe ontwikkeling op gang gekomen, intellectueel en elitair, zoals in de indrukwekkende uitgave van de polyglotte bijbel. Het enthousiaste karakter van dit humanisme zou weer worden verstoord, dank zij de instelling van de Inquisitie en de daarmee gepaard gaande Index,Ga naar voetnoot* terwijl de vervolging en uitbanning van de Spaans-Portugese joden in 1492.Ga naar voetnoot1 in wetenschappelijk opzicht alleen al een tragedie was. Spanjes humanisme is in conformisme gesmoord. Zelfs de toch wezenlijk christelijke gedachtenwereld van Erasmus, die in Spanje door een selecte groep werd omhelsd, werd levensgevaarlijk geacht voor het katholiek-monarchale regime en dan ook in de eerste decennia van de zestiende eeuw als ‘uitheemse leer’ (de Spaanse vreemdelingen haat was berucht) uit de Spaanse samenleving verbannen.Ga naar voetnoot2 Het was in dit anti-ketters, mystisch en in feite anti-humanistisch klimaat niet | |
[pagina 505]
| |
mogelijk te leven voor een echt renaissancemens met een kritisch geweten. De enige authentieke Spaanse humanist Juan Luis Vives (1492-1540) woonde en werkte dan ook gedurende het grootste deel van zijn leven buiten Spanje. Hij was het kind van maranen, gedoopte joden (bij wie de bekering overigens de dood van de vader door de Inquisitie niet had kunnen verhinderen) en had Spanje vroegtijdig verlaten om in Parijs te gaan studeren. Hij belandde hierna bij een eveneens maraanse koopmansfamilie in Brugge. Hij trouwde de dochter des huizes en verkeerde in zijn verder bestaan als hoog gewaardeerd studiosus in Leuven, Londen en Oxford, keerde korte tijd in Spanje terug om er te doceren, maar haastte zich weerom naar Brugge, in de relatieve vrijheid van de Nederlanden die hij uiteindelijk als zijn ware vaderland beschouwde, waar hij ook Erasmus als verwante ziel had leren kennen. Vives is een vechter voor vrijheid van onderzoek en mening, dat wil zeggen een hartstochtelijk bestrijder van de scholastiek. Voor hem was het leven een dualiteit, de werkelijkheid een materiële substantie waaraan een spirituele met haar eigen onkenbaarheden beantwoordt. Vives' opvatting omtrent de tegenstelling lichaam-ziel weerhoudt hem er niet van voor het lichaam (‘gemaakt van aarde en andere tastbare elementen’) het recht op gaafheid, gezondheid, schoonheid en zinnelijk geluk te bepleiten. De ziel is de wieg van kennis en moreel inzicht; zij bergt in zich het bewustzijn en is onsterfelijk. Materiële zaken moet men beoordelen zonder vooringenomenheid ‘naar wat ze zijn’. Derhalve: onderzoek van de natuur en haar wetten; eerbied voor het experiment; het voortschrijden van zinnelijke kennis naar de conceptie van de idee door het verstand. Vandaar ook Vives' grote belangstelling voor de nieuwe humanistische wetenschap, de pedagogiek, misschien de meest democratische verworvenheid van het renaissancedenken. Met beslistheid ijverde hij voor het openstellen van alle onderwijs voor meisjes; typerend is daarbij ook zijn propaganda voor schoolgymnastiek.Ga naar voetnoot1 Wat in de eigenlijke Spaanse atmosfeer van drukkende, vaak dweepzieke orthodoxie (nergens vormden de auto-dafe's, de ketterverbrandingen, zo'n volksvermaak als in Spanje) tot ontplooiing kon komen waren persoonlijkheden belast met een zware religieuze erfenis, zoals daar zijn Teresa van Jezus, de extatische karmelites van Avila, die in het protestantisme de vijand van het mensengeslacht heeft gezien, en haar mannelijke tegenhanger, de soldaat, asceet en mysticus Ignatius van Loyola, stichter van de jezuïetenorde.Ga naar voetnoot2 De grote massa van het Spaanse volk deelde niet in enig artistiek of geestelijk geluk dat de bovenlaag vergund was. Het toonde zich, fundamenteel anders dan het Italiaanse, vanuit zijn sociale verdrukt heid blijvend ontvankelijk voor sombere en wrede vormen van mysticerende godsdienstigheid, die Spanje als het ware steeds meer in een eigen katholiek formalisme hebben opgesloten. De Engelse renaissance dateert in beginsel uit de tijd van Chaucer; de dichter van de Pelgrims naar KantelbergGa naar voetnoot3 was een bewonderaar van Petrarca. Maar de honderdjarige oorlog, de dynastieke slachtpartijen van de Rozenoorlogen en de barbaarse onteigening van boerengrond door de nieuwe kapitalistische ondernemers vertraagden Engelands intrede in de renaissance bijna met een eeuw. In de beruchte barren age, het onvruchtbaar tijdperk, wordt de literatuur alleen vertegenwoordigd door balladenpoëzie, mysteriespelen en moraliteiten in middel- | |
[pagina 506]
| |
eeuwse trant. Terwijl Tsjechische theologen de denkbeelden van Wycliffe naar Bohemen brachten, haalden Engelse studenten de principes van het humanisme uit Italië. De boekdrukkunst, ingevoerd door William Caxton, werkte ook in Engeland verruimend en bevrijdend. De eerste dichters van het blanke, rijmloze vers en het sonnet verschijnen, waarvan Philip Sydney (en Shakespeare na hem) zich een meester zou tonen. Met het doceren van de Griekse taal in Oxford komt in Engeland de echte liefde voor de Ouden op gang, en Erasmus die Engeland herhaalde malen heeft bezocht en er geniale vrienden vond, heeft daarvan voor zijn vorming geprofiteerd. John Colet,Ga naar voetnoot1 na vele studiereizen deken van de Londense St.-Paul, was het type van de nieuwe beoefenaar van de wetenschap; enerzijds het platonisme toegedaan, anderzijds een bijbelexegeet van faam. Toch is de meest grandioze vertegenwoordiger van het Engelse humanisme een heel andere persoonlijkheid geweest, te weten sir Thomas More (Morus), de schepper van Utopia. Wat bij Thomas More (1478-1535) zo buitengewoon is en wat hem een ereplaats heeft bezorgd in het pantheon van vroege socialistische denkers (Kautsky wijdde aan hem in 1887 een nogal omstreden monografie) is immers niet zijn meel open met de bestaande orde, maar zijn kritiek daarop. Tegelijk met de consequente uitplundering van het platteland, waar toen vier-vijfde van de Engelse bevolking woonde, komen de tegenstanders van dit kapitalismein-nieuwe-stijl op, onder hen de jurist, beambte en tenslotte (onder Hendrik viii) tot lord-kanselier gestegen Thomas More, die zijn onwrikbare weerstand tegen de echtscheidingsplannen van de koning in 1535 met de dood op het schavot heeft moeten bekopen. Hij is daarvoor door Rome in 1935 heilig verklaard. Thomas More's ‘gouden boek over de beste staatsorde van het nieuwe eiland Utopia (= Nergensland)’ verscheen in 1516.Ga naar voetnoot2 Het beeld van een ideaal ingerichte staat waar men geen particuliere eigendom kent, waar allen tezamen door handen landarbeid in patriarchale geest aan de kost komen, is in de toekomst verlegd. Iedereen moet straks voor elk ambt gekozen kunnen worden, kunst en humaniteit worden in ere gehouden, de mensheid gaat bezield door een nieuwe, hogere ethos betere tijden tegemoet. Verachtelijk zijn de sociale parasieten, de leeglopers; iedereen dient te werken, van handwerksman tot geleerde. Een maatschappelijke moraal die van alle gangbare afweek en dan ook niet zou nalaten de grote parasieten toen en later te ergeren.Ga naar voetnoot* In de kunsten maakte Engeland een aparte ontwikkeling door: op eigen bodem ontstonden de Normandische, de decoratieve en de ‘perpendiculaire’ stijl, de laatste twee versmolten tot elegante, zelfs magnifieke vormen van gotiek met hun stijgen de lijnen en waaier gewelven. Het culminatiepunt van deze Engelse bouw- | |
[pagina 507]
| |
kunst is misschien wel de kapel van koning Hendrik vii in de Westminster Abdij, die in 1512 voltooid werd. Tegelijk toont deze uitzonderlijk mooie architectuur aan dat Engeland het in de vijftiende eeuw al niet meer kon stellen zonder hulp en invloed van buiten; aan de bouw van kapellen, kastelen en paleizen van de Tudors en de grote adel hebben Italianen, Fransen en Nederlanders meegewerkt. Een Florentijn moest het grafmonument van Hendrik vii komen maken. Na hem wordt een tweede kunstenaar van het vasteland, Hans Holbein de Jonge, toonaangevend in Engeland, waar hij uitblinkt door een schitterende reeks van portretten, waaronder die van Thomas More en van Erasmus. Zij allen helpen de doorbraak van de Engelse renaissance in de tweede helft van de zestiende eeuw voorbereiden, waarin hoogste artistieke geestkracht en originaliteit de opvlucht van zeemacht en City-kapitalisme begeleiden. |
|