Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd2 Goden en mensenDe schitterende momenten - eerder nog langdurige glansperioden - van het middeleeuwse Italië beginnen in de handelsrepublieken en industriële hertogdommen van het noorden, tussen Venetië en Milaan. Het zijn de centra van de oude geldhandel, van textielbedrijf, van onweerstaanbaar groeiende beschaving, van klassenoorlogen, ketterijen en sektenbeweging, van tirannie en mecenaat. Het vroege republikanisme wordt door de opkomende vorstengeslachten weggevaagd, de stadsstaten worden haarden van lokaal absolutisme en tegelijk van intense cultuur, als alles wat zich in de aflopende Middeleeuwen aan ons voordoet getekend door krasse, dramatische contrasten. De Medici's, de Sforza's, de Visconti's, Este's en Gonzaga's zijn kleine despoten, maar hebben als opdrachtgevers vaak een civilisatie groot helpen maken waaruit straks hun eigen bestrijders en critici zouden voortkomen. Het kapitalisme in Italië heeft lang doorgewerkt, ook na de val van Constantinopel, als het Westeuropese koloniserende kapitalisme de boventoon gaat voeren en de Middellandse Zee niet langer de weg van de volkeren is. Wij hebben het ongetwijfeld aan de beweeglijkheid van dit vroege Italiaanse kapitalisme te dan- | |
[pagina 488]
| |
Giovanni Boccaccio, door Joh. Theodor de Bry. Kunstsammlungen Veste Coburg.
Francesco Petrarca, door een onbekende Toscaanse meester. Uffizi, Florence. Foto Alinari.
Lorenzo de' Medici, ‘il Magnifico’, door Angiolo Bronzino. Palazzo Medici-Riccardi, Florence. Foto Alinari.
| |
[pagina 489]
| |
ken dat de culturele erfenissen, om niet te zeggen schatten, die in Byzantium een steriel en sluimerend leven leidden, door de Italianen werden gegrepen om ze in eigen levensstijl tot ongehoorde herschepping te brengen. Dat geldt niet alleen voor de in Byzantium, respectievelijk Ravenna totaal verstilde en verstarde schilderkunst, die in de vrije Italiaanse communes een nieuwe autonome vitaliteit ontving, maar voor alle aspecten van beschaving. Grieks werd voor Italië het Grieks van Plato; Byzantijnse schoonheid werd het herkennen van de schoonheid van de oudste Griekse democratie; middeleeuwse aan alle kanten gekluisterde religie zou dikwijls bij mannen van wetenschap een neiging tot veredeld heidendom en bij menig artiest een voorkeur voor Griekse goden ten koste van de christelijke heiligen wekken... De grandioze opvlucht naar éénmalige grootheid die Italië na 1300 nam, heeft alle inwendige tegenstrijdigheden en burgerkrijg ten spijt een nationaal bewustzijn van hoge orde in het leven geroepen. Daarzonder had de wedergeboorte op elk terrein niet zo diep en zo lang uit de zuidelijke en zinnelijke volksgeest kunnen putten. De rijken en plaatselijke tirannen, de pausen en prelaten die over fabelachtige inkomens kwamen te beschikken, wilden die macht gespiegeld zien in de scheppingen van de kunstenaars waarmee zij hun bestaan versierden, en de kunstenaars - architecten, schilders en beeldhouwers, goudsmeden, dichters en musici - hebben het leven van de rijken de begeerde glans en weelderigheid gegeven, in een creatieve koorts die gelijk opgaat met de groei van een vrijgemaakte wetenschap. Wij vatten de doorbraak van dit nieuwe schitterende wereldbeeld samen onder de namen renaissance en humanisme, een in elkaar grijpend complex van artistieke en intellectuele scheppende vermogens.Ga naar voetnoot1 Dit complex van herbezinning en herleving, deze vita nuova op elk gebied, droeg in zijn boezem praktisch van meet af aan kiemen van een anti-godsdienstigheid, waarvan de dragers zich niet steeds bewust waren. Geestelijk tot werkzaamheid geprikkeld door de wijde wiekslag van de middeleeuwse Italiaanse economie kwamen vooral de intellectuelen voor een reeks vragen te staan. Als geleerden waren zij al van de dagen van Frederik ii (Hohenstaufen) en de kruistochten af geconfronteerd met de wereld van de islam, en inzonderheid dank zij de grote monarch op Sicilië met de islamitische cultuur in haar in wezen ketterse, humanistische uitingen. Die confrontatie had een eerste blik in de Oudheid bevorderd, en aan de materialistische en agnostische elementen daarin grote nadruk verleend. Het schouwspel van een christelijke Kerk die aanhoudend geschokt werd door dissidenten en bloedige jacht op ketters maakte, begon bij velen in de veertiende en de vijftiende eeuw de bereidheid te wekken tot een andere, meer harmonische en vooral waardiger levensfilosofie, gezien ook de onwaardigheid waarmee een groot deel van de clerus zich zonder terughouding of schaamte verrijkte en aan aardse weelden vergastte. Zo stond een diep ingrijpende levensverandering op de orde van de dag. De Italiaan Giorgio Vasari, kunsthistoricus en biograaf (1511-1574), heeft de term rinascita - wedergeboorte - het eerst gebruikt voor de schitterende ontplooiing van de Italiaanse schilderkunst sinds Cimabue en Giotto. Het werd een term die later is uitgebreid tot alle vormen van geestelijke en politieke herlevingen, maar die wij hier in de eerste plaats bezigen voor de periode 1300-1500, | |
[pagina 490]
| |
waarbij Burckhardts monumentale studie over de Italiaanse renaissance aan de wortelligt. Burckhardt heeft met zijn klassieke boek duidelijk de grens getrokken waarlangs de nieuwe levens- en kunstverschijnselen zich tegen de geest van de Middeleeuwen keren. ‘De spoken van de Middeleeuwen sloegen op de vlucht voor de lichtende gestalten van de Griekse Oudheid,’ stelde ook Fr. Engels vast.Ga naar voetnoot1 Het humanisme dat vrijwel tegelijk in de kringen van wetenschappelijke onderzoekers en denkers ontstaat is de intellectuele reflex van de artistieke; nieuwe kennis in antieke toga, maar veel méér dan dat. Het antieke en klassieke dat men ontdekt wordt in geestdriftige nieuwsgierigheid opnieuw tot menselijk ideaal verheven, soms onvervalst platoniserend en heidens, soms zonder dat de humanisten in hun nieuwe visie eeuwen van christendom vergeten. Toch begint die nieuwe visie bij aardse realiteiten (‘het goede, het schone, het ware’) en wordt ze alleen uit enthousiasme voor het herontdekken van die realiteit verstaan. Er is overigens aan de renaissance ook een onmiskenbaar pragmatische zijde: de grote ondernemer heeft boekhouders en wiskundigen nodig; de steden artsen, notarissen en juristen. Men denkt zakelijken technisch, construeert nieuwe werktuigen, tekent kaarten en kan kerkkoepels bouwen. Het vruchtbare kenmerk van renaissance en humanisme blijft de wederontdekking van de antieke beschaving, nu ontdaan van de scholastieke en Arabische deklaag waarmee ze in voorgaande eeuwen aan het Westen was gepresenteerd. In het verlengde daarvan ligt de wederontdekking van elk mens als verbazingwekkende individualiteit, een microkosmos met ongekende mogelijkheden, ook, als het moest, in de boosheid.Ga naar voetnoot2 Individualiteit geldt voor de kunstenaar die mensen en landschap met onbevangen oog weet te bekijken en zelfs Gods gezicht verandert, voor de politicus die zijn eigen krachtmoraal schept, de despoten van de kleine hoven die tegelijk als opdrachtgever van de kunstenaars en persoonlijk hevig geïnteresseerde genieters faam verwerven, voor de condottiere, de avontier-soldaat die zich in alle Italiaanse en vele buitenlandse beroeringen mengt, de diplomaat die even bekwaam als gewetenloos voor zijn signoria ijvert: een individualisme waarbij men naar het woord van Leonardo da Vinci de geniale naturen ‘kleinzonen van God’ kan noemen en waarvan diepe religiositeit wel het laatste kenmerk is. Een hoedanigheid van de renaissance is dan ook zeker dat het onderwijs, behalve dat het voor iedereen noodzakelijk geacht wordt, aan de greep van kloosterscholen en geestelijke voogden ontsnapt; de humanisten formuleren opnieuw het begrip opvoeding en brengen het tevens in praktijk.Ga naar voetnoot3 De renaissance en het humanisme hebben zich door heel West- en Noord-Europa uitgebreid; hun roemrijke wieg blijft Italië. De herontdekking van de Oudheid - eerst de Romeinse, later ook de Griekse waaruit ze was voortgekomenGa naar voetnoot* - was onder andere bevorderd door de Florentijnse hertogen Cosimo en Lorenzo de Medici, waardoor Florence het eerste middelpunt werd van wat toen tegelijk de oude en de nieuwe wijsbegeerte was. Er ontstonden nu overal ‘academies’ met prachtige bibliotheken, waar tientallen kopiisten van antieke handschriften werk vonden, maar waar tevens nieuwe vormen van heidendom en ongeloof ontkiemden, hoezeer het er in het begin op geleken had dat kennis van de antieke beschaving het officiële christendom zou verdiepen. De Aristote- | |
[pagina 491]
| |
les van de scholastiek, de grote vraagbaak van de middeleeuwse theologie, kwam eindelijk in zijn ware gedaante uit de antieke handschriften aan het licht. Hem naast de evenzo hervonden Plato weer als verjongde autoriteit te doen gelden, die de laatste werkelijkheid had gevonden in de logica van stof, vorm en beweging, was het werk van Pietro Pomponazzi (1462-1524) in Padua. Met de nieuwe Aristoteliaanse visie kwam ook een nieuw anti-scholastisch, ja anti-theologisch element binnen. Pomponazzi wijst met Aristoteles de onsterfelijkheid van de ziel, inzonderheid de voorstellingen van hemel en hel, vergrijp en straf in het hiernamaals af. Denken en zintuiglijke ervaring worden facetten van één omvattende samenhang in de natuur.Ga naar voetnoot1 De beeldende kunst, een gebied waarop ketters zich zoals wijzagen niet bewogen, nam het heidens voorbeeld van menselijke schoonheid en realisme in magische dimensies over. De Christus van Michelangelo's Laatste Oordeel in de Sixtijnse Kapel grijpt als een Griekse god met heroïsche toorn in het menselijk lot in. Tweehonderd jaar eerder had Dante de heidense dichter Virgilius (die overigens wel de geboorte van een ‘goddelijk kind’ en daarmee een nieuw gouden tijdperk had voorspeld) tot gids gekozen om met hem door de christelijke hel en het vagevuur te pelgrimeren.Ga naar voetnoot2 Daarmee zijn we bij de humanistische literatuur beland - de gooi van modernen naar het inhalen van grandioze klassieke voorbeelden die eerst door de Italianen, later ook door de andere Europese auteurs werd gedaan. In de bibliotheken van de kloosters en de grote adellijke families delft men vanonder het stof de antieke handschriften op die ten overvloede door de in 1464 uitgevonden boekdrukkunst als teksten worden verbreid, die studie en imitatie uitlokken. Beroemd werden de Florentijnse, bovenal de Venetiaanse drukkers. Ook uit den vreemde werden onbekende Griekse en Latijnse teksten binnengebracht, zo de poëzie van Catullus en Propertius, de annalen van Tacitus. Taal - als studie-object en als voertuig van filosofie en literatuur - wordt een machtig cultuurinstrument. Italianen dichten nu in hun eigen landstaal naast het aanleren van een smijdig en elegant Latijn aan de universiteiten en kanselarijen. Al die feiten verhaasten het wegkwijnen van de scholastiek die dan al meer op geleerde spitsvondigheden en ongefundeerde meningen blijkt te berusten - meningen zoals ze met hun bindend dogmatisme duizenden eenvoudige mensen eeuwenlang theologisch hebben getiranniseerd...of het leven gekost. Humanisme, wetenschap en humaniteit vallen samen. Een ontzaglijke geest als Leonardo da Vinci vat in zijn persoonlijkheid, synthese van kennis, kunstvermogen en scheppende intuïtie alle grote drijfveren van de vijftiende eeuw samen en vestigt daarmee voor eens en altijd het ideale beeld van de uomo universale. Wat is het merkteken van deze unieke persoonlijkheden? ‘De heroën van deze tijd | |
[pagina 492]
| |
waren nog niet geknecht onder de arbeidsdeling, waarvan de beperkende, eenzijdig makende uitwerking wij zo vaak bij hun nakroost kunnen opmerken. Wat hun echter in het bijzonder eigen is, is het feit dat zij bijna allemaal midden in de beweging van de tijd, in de praktische strijd reilen en zeilen. Partij kiezen en meevechten, deze met woord en geschrift, die met de degen, menigeen met beide. Vandaar die volheid en kracht van de karakters, waardoor ze tot volledige mannen zijn geworden. Kamergeleerden zijn een uitzondering: ofwel mensen van de tweede en derde rang of voorzichtige burgermannen die zich de vingers niet wensen te branden.’Ga naar voetnoot1 (Fr. Engels.) Kennis van de Ouden heeft ook in navolging van de Griekse komische blasfemie haar frivole zijden gehad, en de Italiaanse aard in haar nieuw veroverde spraakvaardigheid en ongebonden individualiteit vaak tot krasse en burleske pornografie verleid, waarbij ‘immoraliteit’ en godsdienstloosheid als vanzelfsprekend worden ervaren: Boccaccio is er met zijn Decamerone het eerste (en magnifieke) voorbeeld van. Wat intussen bovenal uitging van de nieuwe denkwijze was niet zozeer een nieuwe realistische openhartigheid als wel een ‘blijhartige vrijgeesterij’ (Engels). Niet alleen droegen vele beoefenaars van wetenschap en literatuur twee zielen in hun borst: een traditioneel christelijke die vrijwat was uitgesleten en een nieuwe heidense die meer aan hun ware gevoelens beantwoordde. Tientallen intellectuelen trokken uit dat feit ook de laatste consequentie: leven en filosoferen volgens de beginselen van de Stoa of Lucretius, en sterven zonder sacramenten of biecht. Kan men het nog ketterij noemen als humanisten, die vaak zelf van kerkelijke prebenden leven, innerlijk totaal van het christendom vervreemd zijn en het ‘bijgeloof’ noemen? Ketters hebben het bestaande, hun opgedrongen geloof altijd willen bestrijden en uit geloofsijver door een nieuwe visie vervangen. Bij de humanisten in Italië niets van die drift: hun onverschilligheid jegens de kerkelijke geloofsleer is zelfs zo groot dat zij geen gevaar opleveren voor de Kerk, die hen dan ook meestal rustig heeft laten begaan. Pausen en kardinalen zelf waren veelal bevangen in renaissancegeestdrift. Uit Erasmus' briefwisseling blijkt zijn verbazing over het aantreffen van een wijd verbreid ongeloof bij de hoge Romeinse clerus. Een van de geestelijke heren wil hem zelfs aan de hand van Plinius bewijzen dat er geen leven na de dood is. In een ander geval tekent hij aan dat kerkheren spotten met Christus en de apostelen, of de mis belachelijk maken. Dit alles kon niet wegnemen dat de pausen als hoofd van de Kerk onverbiddelijk bleven wat hun machtspositie en gezag in geloofszaken betreft; hun levensgevoel ging uit naar schoonheid. Zij bevorderden op een enkele grimmige uitzondering na Griekse studies, bouwkunst (Martinus v en Sixtus iv herbouwden half Rome), schilderkunst en legden prachtige verzamelingen aan. Sommigen waren zedeloos, corrupt, verkwistend, nepotisch, tegelijk de opdrachtgevers en beschermers van de grootste kunstenaars; Julius ii was nauwelijks nog priester, en voerde als diplomaat en militair in klassieke stijl een ordinaire oorlog om de macht en heerlijkheid van de pauselijke staat, maar had wel Michelangelo en Rafaël in dienst; Leo x Medici, de paus onder wiens regime de Hervorming begon, was een genotmens, een typische renaissancefiguur, verslingerd aan de kunst. Kardinalen deden het de heilige vaders ijverig na. Pietro Bembo, in 1478 geboren, was een werkzaam humanist, door paus Julius ii vrijgesteld van | |
[pagina 493]
| |
alle kerkelijke verplichtingen, zodat hij zich geheel aan zijn studies wijden kon. Het nam niet weg dat Bembo tegelijk een berucht schuinsmarcheerder was, die zich uitleefde in pornografische brieven en gedichten. Voor Leo x geen beletsel deze volstrekt ongelovige tot zijn secretaris en later tot kardinaal te benoemen, belast met het opstellen van pauselijke bullen en breven...Ga naar voetnoot1 Onafhankelijke opinies zijn vrijwel steeds een kenmerk van de humanisten geweest. Petrarca, de eerste renaissancemens in de briljante nieuwe stijl - dichter en musicus, diplomaat en geleerde, boekenverzamelaar en gaardenier - verdedigde zijn recht om ‘niet alleen iets anders te zeggen dan Aristoteles, maar hem ook te weerleggen’. Heidendom straalde uit van Lucretius' schitterend leerdicht ‘Over de natuur der dingen’, dat een halve eeuw voor onze jaartelling in Rome was ontstaan en waarvan nu een volledig afschrift gevonden werd; een puur materialisme volledig met atoomtheorie en epicureïsche zedenleer.Ga naar voetnoot2 De tekstkritische uitgave van het werk (1475) betekende veel meer dan een wetenschappelijke ontdekking; de hele natuurwetenschap onderging er de invloed van door zich al sterker uit de theologie te emanciperen, waarvan straks Copernicus' theorie over het heliocentrisch heelal (voor Luther en Calvijn nóg een gruwel!) de climax vormen zou.Ga naar voetnoot3 Het redigeren en herstellen van oude teksten werd uitgebreid tot de werken van de kerkvaders, al spoedig ook tot de bijbelzelf. De dialoog - door Plato verheven tot een prachtig instrument voor het uitwerken van begrippen en meningen - kwam opnieuw in zwang en is door een sleep van humanisten, in Italië en daarbuiten, tot politiek en wijsgerig wapen verheven: ze veroorloofde standpunten tegenover elkaar te stellen die nieuwe ideeën van alle zijden doorlichtten en zodoende op ongekende wijze propageerden. De ethiek van de humanisten kon moeilijk meer die van de Kerk blijven die maar één standpunt kende en toeliet. Tegenover het nu en dan schokkend gebrek aan moraal, dat zowel de pauselijke hoven als die van de Italiaanse vorsten aankleeft, staat de echte ethos van de humanisten: overwinning op de vervalste dualistische zedenleer van de katholieke Middeleeuwen, die gedreven had op de tegenstelling van God en wereld, lust en ascese. De humanisten beginnen bij de menselijke natuur, die ziel en lichaam als éénheid beschouwt, waarbij geen van de elementen mag lijden; waarbij ‘genot’ - intellectueel en zintuiglijk - als een natuurlijke zegen wordt beschouwd, ascese en kloostergeloften als middeleeuwse huichelarij verworpen. Uit die houding komt een zedenleer aan het licht met epicureïsche trekken, maar ook met aanzienlijk méér: de filosofie van de menselijke waardigheid die als een van de grootste gaven van de schepping moet worden beschouwd. Waarin bestaat de menselijke waardigheid? Uit de veelzijdige daadkracht van handen en verstand. Waarin ligt 's mensen macht? In de menselijke of veelmeer goddelijke rede. Wat is de opdracht van de mens? De schepping Gods op aarde voort te zetten door menselijke creativiteit. Menselijk en goddelijk principe doordringen elkaar. Lorenzo da Valla,Ga naar voetnoot4 een begaafd tekstcriticus die onvermoeibaar naar de exacte bewoordingen van de bijbelse grondtekst en hun betekenis zocht, en daarnaast menige vrome vervalsing kon ontrafelen, verklaart in waarlijk pre-Spinozistische toonaard dat God en de natuur ten naaste bij dienen te worden geïdentificeerd. Het was een christendom dat berustte op de ‘immanente normen van | |
[pagina 494]
| |
rede en geschiedenis’ en waarin zelfs een nieuw pantheïsme kiemde.Ga naar voetnoot1 Da Valla was al jong een in het Griekse epicurisme doorkneed filosoof, en epicurisme betekende toen nog niet wat het later zou inhouden: plompe voorliefde voor al het lekkere van het aards bestaan, maar een wijsgerige visie op de natuur en haar krachten, die het voor het onderkennen van stoffelijke samenhangen buiten de verklaring van geopenbaarde godsdiensten stellen kon. Tegelijk ontleenden de Epicuristen aan hun inzicht in die ongoddelijke aardseoorzakelijkheden een hoge menselijke ethos, gericht op de ‘eudaimonie’ of het levensgeluk dat voortkomt uit echte kennis, en de ‘ataraxie’, de gemoedsrust, die daarvan weer het gevolg is. Zo had ook Lorenzo da Valla in de geestdrift van zijn jonge jaren de versmelting van natuurbegrip, rede en levenshouding verdedigd, waarbij hij vanzelf in de aanval raakte tegen de moraal van de Kerk. Als de meeste renaissancisten vond ook hij een hogebeschermer, koning Alfonso van Napels, een niet-fanatiek christen die blij was met de komst van de geleerde humanist naar zijn hof en hem volop de gelegenheid bood zijn tekstkritiek te publiceren, waarbij Da Valla ook de ‘foutieve’ vertalingen in de Vulgaat niet ontzag. - Da Valla's beschermer bleek uiteraard sterfelijk. Op latere leeftijd zocht de taalkenner-wijsgeer (mede door heimwee naar Rome gekweld) naar verzoening met het pausdom, zij het wel ten koste van enige zelfvernedering. Nicolaas v nam hem in 1447 weer in genade aan en maakte hem zelfs tot kanunnik van St.-Jan van Lateranen en secretaris van de curie... Aldus herbergde de Kerk vroeger en later menig ‘Epicurist’ die er toch uit een christelijk oogpunt voor vol werd aangezien. Het meest doorluchtige voorbeeld blijft waarschijnlijk dat van Nikolaus van Kues, kardinaal Nicolaas Cusanus († 1464). Hij had zich op het concilie van Bazel ten aanzien van de Hussieten misschien wel het meest tolerant getoond. Hij was een van de eerste kerkvorsten die zich voor de Griekse atomisten interesseerden. Meer dan dat: door de studie van de Griekse natuurfilosofen was hij al vóór Copernicus tot de opvatting gekomen dat het heelal oneindig is en dat de aarde met andere planeten gelijk moet worden gesteld. Zijn studies op het gebied van astronomie en wiskunde maakten hem in feite tot een pantheïst: ‘God is in alle dingen en alle dingen zijn in God.’ Het wetenschappelijk experiment, niet de dode letter van lang gedulde scholastieke vooroordelen moet ons leren wat waarheid is. Door zijn wijsgerige uitspraak inzake het ‘samenvallen van de tegendelen’ is Nicolaas Cusanus tegelijk een van de eerste dialectische denkers in de renaissance, die door velen, waaronder Leonardo, zou worden gevolgd.Ga naar voetnoot2 Anderzijds was ook Cusanus een kind van zijn tijd; hij speelde graag met symbolieken en getalsmystiek, en heeft van harte geloofd in de echtheid van de ‘Areopagitische’ geschriften (zie pag. 301). Voor ons Nederlanders is er aan de uitstraling van het wetenschappelijk humanisme in Italië nog een bijzonder facet. Tot de kleine kring van Italiaans-joodse renaissancedenkers behoorde ook Leone Ebreo (eigenlijk Juda Abravanel, geboren 1460), die een meester is geweest in het schrijven van de wijsgerige samenspraak. Zijn platonische Dialoghi di amore (1535) behoorde tot het boekenbezit van onze Spinoza. Nog interessanter wordt het als wij de door de Italiaanse humanisten gehanteerde tekstkritiek aantreffen bij joodse Italianen die ze op de Talmoed toepassen. Zo was Elia Delmedigo (geb. 1460) een overtuigd scepticus; | |
[pagina 495]
| |
zijn kleinzoon Joseph Salomo Delmedigo (1591-1655), discipel van Galilei en verkondiger van een nieuwe renaissancistische natuurfilosofie, woonde enige tijd in Amsterdam en is naar alle waarschijnlijkheid een van de leermeesters geweest van de jonge Spinoza.Ga naar voetnoot1 Op vrijwel elk gebied kunnen we spreken van een paradoxale heidens-christelijke levensfilosofie bij een groep van intellectuelen, geleerden, kunstenaars, die een onuitwisbaar merkteken op de cultuur van hun land en hun tijd hebben gezet. Toch veranderde deze briljante avantgarde weinig of niets aan het primitieve katholicisme van de grote massa. De verschijning van de schone, naakte mens in de kunst, óók in de religieuze, breidde het aantal psychische expressiemogelijkheden - heilige extase, deemoed, rouw en martelaarschap - aanmerkelijk uit, maar dit leidde bij de grote lagen van het Italiaanse volk zeker niet tot de heidense levensvisie van het merendeel van de humanisten. Onder de humanisten was een kleine groep die het christendom onverminderd aanhing en de Kerk daardoor grotere diensten bewees dan al haar pausen en kardinalen. De sterren van deze christelijke elite waren Marsilio Ficino († 1499), zelf een priester, door zijn platonisme een voorstander van kerkhervormingen, en zijn tij dgenoot Pico della Mirandola, die evenzo aan het platonisme verknocht was en droomde van de geestelijke bundeling van christendom, jodendom en Griekse wijsbegeerte. Beide mannen die in de Florentijnse academie werkten, hielden vast aan de openbaring en de verering van de sacramenten.Ga naar voetnoot2 Met volksvroomheid had dit alles weinig te maken; die nam de sociale koers. Het laatste wordt bewezen door het optreden van de Florentijnse dominicaan Girolamo Savonarola. Hij is de belichaamde antithese van de renaissancemenseen ketter, of misschien eerder nog de martelaar van zijn bijna grimmige, puriteinse hervormingsijver. Geboren in 1452, was hij van jongs af aan ingekeerd en wereldvijandig, wat hem als drieëntwintigjarige in het klooster dreef. Hij behoorde zeker niet tot de geestelijken die zich onderscheidden door enthousiaste liefde voor de Ouden en een daarmee overeenstemmende lichte levenswandel. Met de kerkvader Hiëronymus was hij van mening dat de heidense wereld er een van onwetendheid en boosheid was geweest, die door Jezus' verschijning overwonnen was. De magie van de herleefde heidense schoonheid en wijsheid die hij waarnam was voor hem een satanische; een dichter als Virgiliuseen ‘fraaie vaas vol dodelijke slangen’. Visionaire ervaringen in een periode van grote politieke beroering, oorlog, apocalyptische angsten en ‘geheimzinnige brieven’ van heiligen uit de hemel, leidden hem tot een doemdenken over het naderend wereldoordeel. Hij begon in Florence en omliggende steden in die zin te prediken. De nederlagen die Italië moest ondergaan door de legers van de Franse koning Karel vii - die zelf ook al inspeelde op populaire heilsverwachtingen betreffende een ‘laatste keizer’ welke de wereld zou tuchtigen voor haar zonden, en zijn ‘opmars naar Jeruzalem’ begon door Italië te overvallen - leken Savonarola's sombere voorspellingen te bevestigen.Ga naar voetnoot3 Hij bracht door zijn boeteoraties een volksbeweging op gang die de Medici uit Florence verjoeg. Savonarola wist het nieuwe stadsbestuur te bewegen zich aan de Franse monarch te onderwerpen. Het was het begin van de Florentijnse ‘christusrepubliek’; Savonarola wilde van Florence een theocratie maken, een heilige waarschuwing aan de rest van het in zonde | |
[pagina 496]
| |
en weelde weggezonken Italië, met name aan paus Alexander vi Borgia en zijn schanderegime om zich te bekeren. Zo werd de boeteprofeet tot staatsleider. Hij verkondigde dat in Florence de geboorte had plaats gegrepen van een nieuw duizendjarig rijk, waarmee de ‘vijfde aera’ van de wereldgeschiedenis begonnen was. De Piagnoni, de ‘huilebalken’, zoals men Savonarola's aanhangers spottend noemde, werden de propagandisten van een nieuwe ascese, waarbij kunstenaars, onder wie Michelangelo, hun wereldse werken verloochenden, patricische dames haar sieraden en kosmetieken in het vuur gooiden en onchristelijke boeken werden verbrand. Tegelijk eiste de strengeleider hervormingen op sociaal gebied, zoals de invoering van progressieve belastingen en het kwijtschelden van schulden, twee maatregelen om de kleine man bij te springen. Alexander vi, geweldenaar en zondaar van de eerste orde, die door de ‘frate’ scherp was aangevallen, riep de weerspannige ter verantwoording. Savonarola weigerde op deze inquisitie-eis in te gaan, onder meer met het argument dat de paus hem niet kon richten, alleen de Angelieke Paus die hij verwachtte. Een tweede eis vanuit Rome, ontbinding van de door Savonarola ingestelde hervormingscongregatie van San Marco, werd door hem genegeerd; zo ook het predikverbod. In 1497 werd de profeet door de paus in de ban gedaan als ketter en schismatieker; op de stad Florence werd het interdict gelegd.Ga naar voetnoot1 De eschatologisch-puriteinse gegrepenheid van Savonarola's Florentijnse aanhang vervloog; men liet de profeet in de kou staan; alleen een kleine groep van Piagnoni bleef hem trouw. De hiervoor genoemde humanist Marsilio Ficino, die Savonarola's verschijnen eerst niet zonder sympathie had begroet, ja, van wie net als van Pico della Mirandola beweerd wordt dat hij dank zij de ‘frate’ weer christen geworden was, schilderde hem in een brief aan het college van kardinalen als de Antichrist af. Later zou ook de Florentijnse schilder Luca Signorelli in zijn fresco's van de Antichrist in Orvieto zich door de Florentijnse gebeurtenissen rondom Savonarola laten inspireren. Daarentegen heeft Fra Bartolommeo, trouwe aanhanger van Savonarola en schepper van strenge en kuise panelen in de door deze gewenste stijl, zijn portret van de ‘frate’ voltooid door een gouden martelaarsaureool omzijn hoofd te schilderen. Een poging van Savonarola's medestander Fra Domenico om door een vuurproef te bewijzen dat het gelijk aan de zijde van eerstgenoemde was, werd door Savonarola's groeiend vijandental verhinderd. Zo werd het gemakkelijk voor de Inquisitie om Savonarola te vatten en na een door afschuwelijke martelingen begeleid proces op de Piazza te Florence te verbranden (23 mei 1498). De relatie van de hervormer Savonarola tot de eigenlijke Hervormers blijft een tweeslachtige. In de gevangenis schreef deprofeet van Florence een commentaar op de 31e en de 51e psalm die in 1523 door Luther zijn uitgegeven. De Duitse hervormers hebben Savonarola om zijn hele optreden als een soort voorloper beschouwd, zoals ook latere protestantse schrijvers dat met onmiskenbare bewondering hebben gedaan.Ga naar voetnoot2 Toch mo et men zich afvragen of Savonarola's ketterij wel in de richting van de Duitse theologie is gegaan. Afgezien van zijn anti-pauselijke houding en zijn prediking voor een terugkeer naar het apostolisch christendom was de dominicaan een gelovig katholiek en een groot Mariavereerder. Hij noemde de moeder van Jezus Mamma Mia of ook Santa Mamma Regina, en | |
[pagina 497]
| |
Fra' Girolamo Savonarola, door Fra' Bartolommeo. Museo San Marco, Florence. Foto Alinari.
De marteldood van Savonarola in Florence. Museo San Marco, Florence. Foto Alinari.
| |
[pagina 498]
| |
probeerde het hele Florentijnse volk, maar vooral de kinderen, tot vertrouwelijke aanbidding van de Moedermaagd te inspireren. Een van de grootste veroveringen van de renaissancekunst, de glorificatie van de menselijke naaktheid, heeft hij gehaat, maar terzelfdertijd proberen te vervangen door een cultus in de beeldende kunst om Maria weer als nabije, lieflijke moedergestalte te schilderen en te beeldhouwen.Ga naar voetnoot1 De Italiaanse historicus Pasquale Villari, auteur van een nog steeds boeiende biografie van Savonarola (eerste druk 1888), wijst alle banden tussen Savonarola's godsdienstige opvattingen en die van de Reformatie van de hand, maar ziet in hem wel een vernieu wer in de geest van het christelijk humanisme, tevens een voorvechter van de verdrukten. Het laatste is voor een groot deel waar geweest: Savonarola heeft de woeker bestreden, kredietbanken voor kleine ondernemers ingesteld en geprobeerd de rijken te laten betalen. Maar wij weten ook dat al deze sociale maatregelen van de ‘frate’ grotendeels tot mislukking waren gedoemd, misschien ook omdat zijn wezenlijke ijver niet naar een sociale wedergeboorte uitging, maar naar een herboren Kerk, waarom zijn streven dan ook liever reformkatholicisme moet worden genoemd.Ga naar voetnoot2 Het proces van de Florentijnse boetprofeet toont in alle duidelijkheid aan dat de Kerk, hoe verdorven haar autoriteiten waren, als instituut minder, dan ooit geneigd was religieuze rebellen te dulden die een gevaar voor de hiërarchische structuur opleverden. Liever verdroeg Rome een volledig ongodsdienstige houding zoals die van de staatsfilosoof Niccolò Machiavelli, die de Kerk en haar dogma's eenvoudig zijdelings liet liggen, en in zijn ook door de paus toegejuichte toneelkluchten de draak stak met de priesterstand. Zodra het om de verhouding mens-God ging, kwam de kerkleer in het geding, en deze kon niet worden aangetast zonder de pauselijke macht zelf ter discussie te stellen. De Fraticelli hadden de inquisitoriale gramschap gevoeld (ziepag. 320); de Waldenzen zo uden ze nog jaren voelen. Toen de neo-Aristoteliaan Pomponazzi met zijn ontkenning van 's mensen onsterfelijkheid, van hemel en hel, het kerkelijk dogma in gevaar bracht, kon alleen de tussenkomst van kardinaal Bembo hem redden van vervolging door de Inquisitie.Ga naar voetnoot3 Het Lateraans concilie van 1514, door paus Julius ii bijeengeroepen, toonde zich verontrust door de groei van de religieuze onverschilligheid, aangezien daaruit al te snel gebrek aan eerbied voor kerkelijk ceremonieel, de sacramenten en God zelf voort bleek te kunnen komen. De samenhang tussen de zedenverwildering ook in geestelijke kringen, het meest in de kloosters, en de humanistische verlichting leek voor de hand te liggen. Erger was het rationeel benaderen van de godsdienstmysteriën en de vervanging daarvan door heidense filosofieën. Het concilie verordineerde dan ook dat geestelijken die zich in de klassieken en de humaniora wilden verdiepen op zijn minst eerst vijfjaar studie van theologie en canoniek recht achter de rug moesten hebben. Het pogen van het concilie om de machtige golf van het humanisme te keren ten gunste van de traditionele heilsleer - lees: de volstrekte autoriteit van de paus - was tot mislukken gedoemd, hoezeer er toen en later geprobeerd is om door het stichten van vrome geestelijke broederschappen het tij van heidendom en renaissancistische levensverheerlijking te keren.Ga naar voetnoot4 Dit laatste hangt ongetwijfeld samen met een ander verschijnsel, dat in het humanisme valt waar te nemen: er treedt met de algehele materiële expansie van lieverlede een nieuw mensentype | |
[pagina 499]
| |
op. Dat geldt voor de geleerde, de denker en de zakenman, nog meer voor de renaissancekunstenaar. De kunst, geroepen het leven van groten en rijken een ongekend decorum te verlenen, heeft zich verzelfstandigd; kunstenaars ontwikkelen met hun talenten vaak een bizarre, excentrieke geesteshouding, de persoonlijkheidscultus opgevoerd tot zijn ‘allerindividueelste expressie’.Ga naar voetnoot1 Het ligt voor de hand dat hier weinig middeleeuwse vroomheid of deemoed meer kon gedijen: als er bij het merendeel van de grillige en geniale Italiaanse artiesten (ook Leonardo en Michelangelo hadden hun ‘humeuren’) nog iets wordt aangetroffen dat een zweem van religiositeit bezit, dan gaat dat vaak niet verder dan tot vormen van nieuw bijgeloof. Het is een sinds de Renaissance veel voorkomend verschijnsel geworden dat mensen die hun geloof verloren hebben nog korter of langer tijd blijven hangen aan ‘het bovennatuurlijke’, dit laatste in de vorm van cijfermystiek, kabbalisme, necromantie. De renaissance is in dit opzicht vrijwel berucht, maar het verschijnsel blijft, net als de obsceniteiten en grove grollen die men bij de artiesten vindt, aan de oppervlakte. Wat wel door de hele gang van zaken bewezen wordt, is de opkomst van een nieuw mensensoort, die als de Prometheus van Aischylos ‘niet meer verschrikt door bliksems, noch door gemompel over goden of des hemels grommende wrok’ alleen nog vertrouwt op eigen scheppende autonomie. Voor het overige illustreert zowel het kort bestaan van Savonarola's Christusrepubliek alsook de opkomst van een nieuwe, individualistische elite hoezeer Italië's interne situatie door een toenemende maatschappelijke crisis werd verscheurd. De renaissance, creatie van een geniale avantgarde, is sociaal beschouwd tevens een bij uitstek tot de heersende klassen beperkt fenomeen. Zij kon groeien en bloeien door het blote feit, dat de rijken meer rijkdommenin de wacht sleepten, de armen al armer werden. De tegenstellingen tussen een talrijk en onbeschaafd plebejerdom vol superstities en de gecultiveerde bovenlaag verdiepten zich; bij de vorsten, die in feite uit het patriciaat waren voortgekomen, tekende zich een ziekelijke neiging af naar een ver terugreikende genealogie die hun afstand tot het plebsalleen maar moest vergroten. Het kan niet bevreemden, dat de stedelijke burgerijen weer naar buitenlandse heersers begonnen te kijken, die een einde zouden moeten maken aan de bestendige politieke conflicten. Toen de Franse koning Karel viii in 1494 Italië binnenviel, werd hij door de burgerij, maar in vele gevallen ook door de volksmenigte, begroet met de kreet ‘Francia! Francial’Ga naar voetnoot2 Vorsten en oligarchen bleken bij al hun hoogdravendheid in culturele zaken te zwak om Italië te verdedigen of te beschutten. Straks zouden de Italiaanse oorlogen tussen Frankrijk en Spanje de interne ontbinding bespoedigen: al bleven de machtscentra Venetië en Florence, Genua en Milaan staande, de volksopstanden zouden zich vermeerderen, de geest van oppositie tegen het bestaande economische en morele verval zou de bodem bereiden voor eennieuwe ketterij. |
|