Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 466]
| |
9 Hussietenkoning PoděbradyOp het concilie te Bazel werd door de katholieken met grote voldoening kennis genomen van de ondergang van de Taborieten. Maar als men daar verwacht had dat Přibram en zijn voorstanders van samenwerking met, zo niet onderwerping aan Rome de nieuwe toon zouden aangeven, hadden zij zich verrekend. Vrijwel alle Hussitische gelederen stelden zich verrassenderwijs achter de gematigde, maar principiële Jan Rokycana op en hielden onwrikbaar vast aan de Compactata. De hoop van Sigismund op een definitieve overeenkomst met de Boheemse hoge adel viel in het water, toen Rokycana door een nieuwe Boheemse landdag tot aartsbisschop van Praag gekozen werd, waarmee de ketterij haar militant gezicht behield. Een lange periode van besprekingen tussen Sigismund en de landdag begon.Ga naar voetnoot1 Sigismund, oud, ziek, maar nog altijd felgebrand op het veroveren van de Boheemse troon, had beloofd dat hij de keuze van Rokycana zou steunen en de Compactata eerbiedigen. De Hussieten haalden hem dan ook te langen leste als koning in en huldigden hem als wettig vorst (1436). Sigismund had zijn doel bereikt, maar dacht er niet aan zijn beloften gestand te doen. Het concilie van Bazel hielp hem door de verkiezing van Rokycana tot aartsbisschop niet te ratificeren. Het katholiek kapittel in Praag bleef de kathedraal bezet houden en weigerde Rokycana de toegang.Ga naar voetnoot2 In Bazel stelde het concilie zelfs voor om Philibert van Coutances tot aartsbisschop van Praag te verheffen. Ondanks de wrijvingen over deze kwestie nam het concilie van zijn kant de Compactata aan, verklaarde dat de Calixtijnen après tout rechtschapen kinderen van de Kerk waren en sloot vrede met Bohemen...Het misoffer met de kelk zou wel vrij, maar niet verplicht zijn. Over een de Hussieten welgevallige praktijk, de kindercommunie, werd niet gesproken. Bestraffing van doodzonde mocht alleen worden verricht door hen ‘wier taak dat was’; prediking alleen geschieden door de clerus en daartoe waardige diakenen. Kerkelijke goederen zouden overgaan in lekenhand.Ga naar voetnoot3 Het concilie van Bazel heeft het daar tot 1443 volgehouden; in zijn soort het laatste waar de bisschoppen de paus de wet durfden stellen en zelfs korte tijd een tegenpaus benoemden. De verhandelingen op grond van een deling in vier ‘deputaties’, die ieder een bepaald complex van vraagstukken behandelden, wordt door Heussi zelfs democratisch geacht. Piccolomini, die later als paus Pius ii heel andere tonen zou aanslaan, behoorde op het concilie tot de verzoeningsgezinden. Paus Eugenius iv hoopte van zijn kant een bijzondere slag te slaan om zijn gezonken aanzien te verbeteren. Hij ging vanuit Rome in op het hulpgeroep van de Griekse keizer Johannes Paleologus, die hevig door de Turken werd belaagd, door te eisen dat het concilie, zoals de Hussieten later ook gedaan hebben, met de Griekse Kerk een unie zou sluiten en tot dit doel naar Italië verhuizen. In Bazel trad scheiding op; een klein deel van de afgevaardigden volgde de roep van de paus, de meerderheid bleef in Bazel. In 1438 opende Eugenius iv het concilie te Ferrara, in 1439 verlegde hij het naar Florence. Hij dacht hier als groot persoonlijk succes het uniedecreet met de Grieken tot stand te hebben gebracht, waarbij de laatsten zich in allerlei kwesties naar de ‘Latijnen’ voegden en het pri- | |
[pagina 467]
| |
maat van de paus erkenden, zij het dat zij hun priesterhuwelijk mochten behouden...Van de hele unie kwam niets terecht. De Griekse gelovigen waren er fel tegen, en alle besprekingen braken in 1453 gewelddadig af doordat de Turken Constantinopel veroverden. Het Bazels concilie, dat zo eigenmachtig tegen de Heilige Stoel durfde optreden, verspeelde de gunst van vele wereldlijke heersers die zich strikt neutraal jegens zijn besluiten opstelden. Het concilie verkwijnde na 1443 te Lausanne in nutteloze vraagstukken van gezag. Frankrijk had, mede dank zij de bemoeienissen van kardinaal Louis d'Allemand, zich in zijn ‘eigen’ gallicanisme sterker dan ooit onafhankelijk gemaakt van Rome. Duitsland daarentegen kwam, nadat kardinaal Piccolomini een zwenking ten gunste van de curie gemaakt had, weer geheel onder de pauselijke duim.Ga naar voetnoot1 Als paus (na 1458) voltrok hij de uiteindelijke scheiding met zijn verleden, niet slechts door zijn minnepoëzie als jeugdzonde te verwerpen, maar bovenal door in de bul Execrabilis de nekslag te geven aan het conciliarisme en hen, die zich aan de pauselijke machtsspreuk zouden willen onttrekken, met het anathema te bedreigen. De trouw gebleven Taboritische leider Jan Roháč van Dubá was naar zijn stad teruggekeerd en probeerde nog tot 1435 om gewapende tegenweer te bieden tegen de liga. Hij werd verslagen. Hij moest tot zijn grote verbittering ervaren dat Tábor zich neerleg de bij Sigismunds oppergezag en haar stadswapen, de rode kelk, mocht inruilen voor de ‘onmetelijke genade’ om van dan af aan de dubbele zwarte adelaar in haar blazoen te voeren...Roháč vertrok uit Tábor, zoals Žižka en Prokop Holý voor hem waren gegaan, en voegde zich met een groep getrouwen bij de Horebieten in Hradec Králové, waar hij een andere oude makker van Žižka, de priester Ambrož (van Hradec) als leider aantrof. Maar ook op de oude Horeb waarde het verraad rond: burgers openden de poorten voor de troepen van Sigismund; Roháč ontkwam met de zijnen, Ambrož schoot er het leven bij in. Over Jan Roháč en zijn getrouw geblevenen, onder wie Jan Kolda van Žampach, werd de ban uitgesproken. Roháč wist zich te verschansen op het kasteel Zion bij Kutná Hora. De liga sloeg het beleg voor het slot en veroverde het na enkele weken. De bezetting werd grotendeels gedood, Roháč met zestig makkers gevangen genomen en naar Praag gebracht. Hier werden zij op de ‘Ring’ in de Oude Stad onder het toekijken van een geëmotioneerde menigte aan een reusachtige galg gehangen. Jan Kolda had weten te ontsnappen en vormde een laatste haard van verzet in de stad Náchod; maar ook hij en de zijnen kwamen om bij de verdediging van de banier met de rode kelk. In 1437 vertrok koning Sigismund, nu een gebroken man, naar Hongarije om onderweg te sterven. Hij had alles in het werk gesteld om zijn schoonzoon Albrecht van Oostenrijk als opvolger te laten kronen. Zijn plannen waren gedwarsboomd door zijn gemalin Barbara, die hem in overspel bedrogen had en tegen hem intrigeerde. Met Sigismunds dood stierf het huis Luxemburg in Bohemen uit. De Boheemse staten toonden zich bereid om Albrecht, een ras-Duitser die steevast had geweigerd één woord Tsjechisch te leren, als monarch te aanvaarden, een bewijs hoe ver de katholieke reactie doorwerkte. In 1438, na al door de Hongaren als koning te zijn erkend, kwam Albrecht in Bohemen. Niet de hele natie | |
[pagina 468]
| |
verwelkomde hem. Aartsbisschop Jan Rokycana, gesteund door het minst conservatieve deel van de adelspartij, wilde nog steeds een koning van Slavischen bloede; zij verenigden zich tot dit doel onder leiding van Ptáček van Pirkstejn, maar konden niet verhinderen dat Albrecht gekroond werd. In 1438 woedde de oorlog tussen Albrecht en Ptáček met zijn aanhangers, die alleen werd afgebroken doordat de Turken een nieuwe opmars begonnen in de Balkan. Albrecht trok de ongelovigen met een leger tegemoet, kreeg te velde dysenterie, wilde naar Wenen terugkeren, maar stierf op reis daarheen (oktober 1439). Hij liet een zwangere weduwe achter die in februari 1440 een zoon ter wereld bracht die de Slavische naam Ladislas kreeg. Voor- en tegenstanders van de Oostenrijkse opvolging hadden inmiddels hun vete bijgelegd, de Compactata verbindend verklaard voor elke komende monarch en Rokycana eenstemmig als aartsbisschop aanvaard. Uit de rijen van de Calixtijnen was naast de invloedrijke Ulrich van Rožmberk een nieuwe grootheid naar voren gekomen, de zogeheten pleegzoon van Žižka, George Poděbrady. Poděbrady verdrong Rožmberk allengs uit de leiding van de ‘nationale’ partij zoals Palacký ze noemt. Op de grote landdag van 1446 - ook bijgewoond door afgevaardigden uit Silezië en Lusatië (de Lausitz) - werden belangrijke nieuwe bestuursvormen voor Bohemen gecreëerd, zoals de drie curiae, raden van baronnen, landjonkers en steden, die de macht heetten te zullen delen. Met de curiae was men overigens ver van de oude democratisch-revolutionaire tradities van Tábor verwijderd geraakt.Ga naar voetnoot1 De landdag stelde de opvolging van de Oostenrijkse, ook in Oostenrijk grootgebrachte, prins Ladislas als dubieuze zaak, en eiste tevens dat Rokycana nu eindelijk door Rome als aartsbisschop zou worden erkend. De paus antwoordde op de laatste eis door kardinaal Carvajal naar Praag te sturen om ‘de situatie ter plaatse te onderzoeken’. In 1448 kwam Carvajal in Praag aan, onderzocht de ‘situatie ter plaatse’ en kwam tot de slotsom dat Rome Rokycana nooit zou kunnen erkennen, uitte verder zijn diep misnoegen over het misoffer in twee gedaanten en ontkende ooit iets geweten te hebben van het bestaan van de Compactata en de erkenning daarvan door het Bazels concilie. George Poděbrady, aan wiens hoede het nationaal zo gewichtige document was toevertrouwd, liet het hem in zijn verblijf bezorgen opdat hij er kennis van zou kunnen nemen. Toen de kardinaal Praag verliet ontstond een grote volksoploop: hij werd ervan beschuldigd het handschrift van de Compactata te hebben ontvreemd, wat werkelijk het geval bleek. Een groep ruiters die hem door Poděbrady werd nagestuurd ontdekte de Compactata, verstopt in zijn bagage. Poděbrady, die al sinds lang goede contacten met het leger onderhield, verzamelde negenduizend man om zich en kreeg daarbij nog een aantal versterkingen uit het land. Hij maakte zich meester van Praag en zette de burggraaf, een stroman van Rožmberk, gevangen. Een nieuw stadsbestuur werd gekozen. Rokycana betrok eindelijk het aartsbisschoppelijk paleis op het Hradčany. Rokycana had als eerste en enige Utraquistische aartsbisschop weinig geluk. Hoewel hij op Hussitische grondslag bleef staan en tegen roomse praktijken als beeldendienst en pelgrimstochten ijverde, voerde hij de kerkelijke hervormingen naar de zin van de linkse stroming in een ‘kreeftegang’ in en werd anderzijds door de katholieken nooit aanvaard.Ga naar voetnoot2 Rechtse adel probeerde een bondgenootschap te bewerken met | |
[pagina 469]
| |
de laatste Taborieten onder Václav Koranda om Poděbrady uit de macht te verdringen. De burgeroorlog die volgde duurde tot 1451; het krijgsgeluk was vrijwel aanhoudend met Poděbrady, zodat Frederik van Oostenrijk, aanstaand keizer, toen hij naar Rome vertrok om zich daar te laten kronen, de voogdij over de jonge Ladislas aan hem overdroeg (oktober 1451). Tegelijkertijd vertrouwde de toekomstige keizer het regentschap over zijn koninkrijk Hongarije toe aan de befaamde Matthias Corvinus (Hunyadi Mátyás), die zijn machtspositie eerlang ongekend zou opvoeren. Het was nu onvermijdelijk dat Poděbrady als Boheems regent werd aangewezen; het hele land aanvaardde hem, zij het niet overal met vreugde. De onwil van Rome om de Utraquisten ook maar op één punt tegemoet te komen, versterkte bij vele oude Hussieten de gedachte dat men niets van Rome of ook van het katholieke Duitsland hoefde te verwachten en er beter aan deed een kerkelijke unie te sluiten met de Oosterse Kerk. Jan Rokycana, hoewel niet geestdriftig, verzette zich niet. De monniken van het door koning Karel iv gestichte Oudslavische klooster bij Praag, die tijdens de Hussietenoorlogen nooit waren gemolesteerd, traden op als bemiddelaars bij de patriarch van Constantinopel. Een uitgebreide (door Palacký uitgegeven) briefwisseling tussen de patriarch en het Utraquistisch consistorie te Praag volgde: men bleek het op tal van godsdienstige punten eens te zijn. De toenadering werd ruw verbroken, toen de Turken in 1453 Constantinopel veroverden om daarvan straks hun hoofdstad te maken. Dat de Hussitische reformatie inderdaad, zoals Kaminsky vaststelde, een revolutie heeft betekend, en dat die op haar beurt het begin betekende van de (overigens vertraagde) Europese Hervorming, bleek bij voortduring in Bohemen. De overwinning van het rechtse Utraquisme doofde de voorliefde voor theologiseren aan de Praagse Karelsuniversiteit niet uit, al verflauwde de eigenlijke godsdienstijver. Opnieuw zou ketterij in de ketterij geboren worden. Peter Chelčicky, die altijd nauw contact met de Taborieten had gehad, terwijl hij op grond van de Bergrede hun militair geweld zelfs ter wille van een goede zaak scherp veroordeelde - hij had ook de joodse vrijheidsheld Judas Makkabeüs bij gelegenheid ‘de grote moordenaar’ genoemd - legde door zijn optreden de grondslag voor een nieuwe sekte die snel in betekenis toenam. Van geboorte een landjonker of hereboer die eigenlijk Peter van Záhorka heette en niet voor geestelijke opgeleid, trad hij met grote morele moed als lekepreker op. Hij verkondigde niet alleen in het Bohemen van de Hussieten revolutionaire stellingen, maar publiceerde ze ook in zijn geschriften.Ga naar voetnoot1 Hij betoonde zich een streng biblicist en consequent pacifist, die overigens vasthield aan de ‘reële aanwezigheid’ van Christus in het misoffer en ook de Kerk als lichaam wilde laten bestaan. L.N. Tolstoj noemde Chelčicky om zijn pleidooien voor het ‘niet-wederstaan van het boze’, dit is zijn geweldloosheid, zijn ‘voorganger’.Ga naar voetnoot2 Ongetwijfeld geraakt door Waldenzische en Wycliffitische denkbeelden was hij begonnen de terugkeer te preken tot het oudste christendom: een ware, gelouterde Kerk, gedragen door een kleine gemeenschap van vromen. Rokycana, met wie hij gesproken en gecorrespondeerd heeft, had veel respect voor hem en is zelfs naar men wil op bepaalde punten door hem beïnvloed, wat uit zijn preken zou blijken. Dit betrof zeker niet in | |
[pagina 470]
| |
het minst Chelcicky's opvatting dat de Tsjechische Kerk zou moeten beginnen terug te keren tot de standpunten van Hus, Hiëronymus van Praag en de oudste Hussitische leermeesters. Van een Hussietenkoning, al was hij nog zo Slavisch, wilde Chelčicky niet weten. Chelčicky is ‘een voorloper van de Unie (van Tsjechische Broeders)’ genoemd.Ga naar voetnoot1 Hij maakte door zijn preken en geschriften diepe indruk op de neef van aartsbisschop Rokycana, Řehoř (Gregor), die van de jaren vijftig af met een aantal geestverwanten de gemeenschap organiseerde, die later de Unitas Fratrum (Broedergemeente) zou heten. In deze broederschap zijn mettertijd vele door de Hussietenoorlogen gedesillusioneerde kleine luyden opgegaan om in armoede en arbeid te leven voor wat men de christelijke utopie zou moeten noemen. Chelčicky de vreedzame was in zijn kritiek op de maatschappelijke toestanden volstrekt niet mals; hij was tot de slotsom gekomen dat geen andere macht dan die van het eenvoudige en verdrukte volk een sociale orde zou kunnen scheppen volgens de idealen van het Evangelie. Hoe die macht zich zou moeten laten gelden schetste hij niet en kon hij bij zijn weerloosheid niet; hij stelde voor de vertrapten toch weer de aardse lasten als voorbereiding tot een loon in de hemel. Ambten, zaken en wereldse belangen staan de mens bij het zoeken naar heil alleen in de weg. Gregor en zijn medewerkers bouw den hun Unitas Fratrum op deze beginselen. In 1457 stichtten zij te Kunvald bij Žamberk hun gemeenschap, in 1467 ook in Lhota een kerk die niets met die van katholieken of Calixtijnen gemeen had. Zij hielden wel nauwe contacten aan met de Boheemse Waldenzen, die bij hun kerkstichting aanwezig waren en, contrarie elk denkbeeld van apostolische successie, hun eerste zelfgekozen priesters wijdden. (De Waldenzische bisschop Stefan werd overigens in hetzelfde jaar in Oostenrijk gevat en te Wenen verbrand.)Ga naar voetnoot2 Ondanks de vredelievende positie van de Tsjechische Broeders werden zij al spoedig om hun kritiek op de bestaande orde, hun weigering van de krijgsdienst en de eed, alsook om hun evangelische utopie gevaarlijk geacht voor de staat en derhalve vervolgd.Ga naar voetnoot3 Inmiddels was de harde strijd om de macht in Bohemen in een nieuw stadium gekomen. Poděbrady was vastbesloten zijn positie te versterken, en terwijl hij in godsdienstzaken optrad als gelovig Utraquist, organiseerde hij in 1452 een campagne tegen Tábor, waar hij de laatsten der Mohikanen vrij genadig aanpakte, maar wel tot de Calixtijnse mis, met gewaden, ritueel en ‘oude’ formule dwong. Václav Koranda, die met bisschop Mikuláš een linkse revival in Tábor had nagestreefd en zich onverzoenlijk toonde, werd door hem achter de tralies gesloten. Inzijn oorlogvoering tegen de recalcitrante adel bleef Poděbrady successen behalen. Zij moesten hem en zijn regentschap uit naam van de jonge Ladislas erkennen, die nu eindelijk Boheemse bodem betrad en na het aannemen van de Compactata in oktober 1453 tot koning werd gekroond. Regent en koning leken het met elkaar te kunnen vinden, ofschoon Ladislas, Duits en katholiek opgevoed, een onoverwinnelijke afkeer behield van het Tsjechische volk, wat hij niet onder stoelen of banken stak. Tijdens onderhandelingen met het Franse hof over een mogelijk huwelijk van de jonge monarch met prinses Madeleine, dochter van Karel vii, kreeg Ladislas een ziekte die de ‘Aziatische pest’ werd genoemd en waarschijnlijk decholera geweest is, door de Turken naar Europa gebracht. Door | |
[pagina 471]
| |
zijn snelle dood (november 1459) verbreidde zich met name in Duitsland het gerucht dat Poděbrady hem had vergiftigd. Palacký heeft op grond van medische documenten Poděbrady vierhonderd jaar na dato van deze blaam gezuiverd. Door de dood van Ladislas diende zich, te beginnen met zijn oom keizer Frederik, een stoet van pretendenten voor de Boheemse kroon aan, vooral toen de Boheemse landdag in 1458 het koningschap weer verkiesbaar verklaarde. Jan Rokycana pleitte opnieuw voor een inheemse koning, onder meer door tezeggen dat het beter zou zijn voor Bohemen als het naar het voorbeeld van het bijbelse Israël in een ‘republiek’ werd veranderd wanneer men geen geboren Tsjech tot koning koos. Op 20 maart 1458 wees de landdag tot voldoening van de meeste Tsjechen als eerste Bohemer op de troon George Poděbrady aan. De katholieke adel was er tegen, en met hen een groep Moravische pans en enkele steden in Silezië; maar deze tegenstand was op dat ogenblik te verwaarlozen.Ga naar voetnoot1 In dezelfde tijd waarin Poděbrady Bohemen won, had de regent van Hongarije, Matthias Corvinus (die zich ten aanzien van Hongarije een zekere faam zou verwerven als beschermer van het Hongaarse humanisme) de koningskroon gegrepen en daarmee het ‘legitieme recht’ van keizer Frederik ook in Hongarije weggevaagd. Poděbrady en Corvinus traden nu als twee saamgezworen parvenuvorsten op; de laatste zorgde dat de eerste door een onvervalst katholieke bisschop werd gekroond, zodat zijn verzoening met Rome nog maar een kwestie van tijd leek. |
|