Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd6 Ark tegen arkKort voor de derde kruistocht was vorst Korybut, de plaatsvervanger van de ‘aangewezen koning’ Witold van Litouwen, naar Bohemen getrokken met vijfduizend man, een feit dat in de omringende Slavische landen nogal wat emoties teweegbracht, vooral omdat Korybut zich Utraquist noemde en ook de Griekskatholieken in die landen de eucharistie in beide gedaanten vereerden. Sigismund deed niets om Korybut tegen te houden; zo kon hij in mei 1422 zijn intocht houden in Praag, waar hij vooral door adel en welgestelde burgers warm verwelkomd werd. De toestand in de stad was al maanden chaotisch geweest als gevolg van de voortdurende botsingen tussen Jan Želivský en Jakoubek van Stříbro - theologische controversen die de sociale tegenstellingen nauwelijks versluierden. De gezeten Praagse burgerij haakte naar rust, in casu de afrekening met de plebejische, roerige en linkse elementen. De nieuwe stadscommandant Hašek van Waldstejn, die de jonge Hvězda had vervangen, begreep wat er van hem gevraagd werd. In de botsingen van ‘heer Jan’ met de magisters van de Karels universiteit had Jakoubek zich de uitspraak laten ontvallen: ‘Wees waakzaam! Houd hem tegen!’ Twee dagen later werd Želivský met een aantal getrouwen door Waldstejn gearresteerd, nadat zij naar het raadhuis waren gelokt; zij werden op de binnenplaats door beulsknechten onthoofd.Ga naar voetnoot2 Želivský's dood is mede een gevolg van het feit dat Žižka hem veel te weinig gesteund had. De blinde generalissimo heeft nooit iets tegen het leiderschap en de politiek van Želivský ondernomen, maar hem ook niet voldoende beschermd tegen de intriges van de rechtse Hussieten. Zo was Želivský in een geïsoleerde positie geraakt, die het mogelijk maakte dat zijn tegenstanders zijn hoofd op het blok konden laten rollen. Het onvermijdelijk gevolg was een verzwakking van de strijd der Pragenaars tegen Sigismund, die Žižka nog veel hoofdbrekens kosten zou.Ga naar voetnoot3 De dood van de populaire Praagse volkstribuun verwekte een enorm tumult bij zijn volgelingen, zo hevig zelfs dat Waldstejn voor de volkswoede vluchtte. Bij de beeldenstorm en vernielingen die de begrafenis van Želivský begeleidden, had zijn partij onder aanvoering van zijn vriend, de priester Vilem, de macht heroverd. De raadsheren en magisters die door Vilem schuldig werden geacht aan de dood van Želivský werden verbannen. Ook de joden moesten het ditmaal ontgelden; bij de verwoesting van de huizen der behoudende fractie werden de hunne niet gespaard.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 446]
| |
In dit wespennest kwam vorst Korybut in 1422 terecht. Hij ging met enige behoedzaamheid te werk, maar steunde van meet af aan op de rechtse Hussieten, adel en grote burgerij. Hij deed een beroep op Žižka, die juist toen in zijn acties tegen de ‘Landfrieden’ van Plzeň verwikkeld was, om zijn ‘verwoestende veldtochten’ te staken en naar Praag te komen voor overleg. Žižka, gestoken door de term ‘verwoestende veldtochten’, liet zich toch bidden en had een onderhoud met Korybut. Het verwonderlijke was dat zij elkaar schenen te vinden; de ‘zeer schone kroniek’ spreekt ervan hoe Korybut de militaire leider ‘vader’, en deze de koninklijke plaatsvervanger ‘zoon’ noemde. Het is duidelijk dat Žižka van Korybut verwachtte dat deze eenheid zou brengen in de Hussitische beweging, vooral in de oorlogvoering. Korybut kwam Žižka tegemoet door zich voorstander van die oorlogvoering (tegen Sigismund) te verklaren, wat hem de sympathie van links bezorgde. Toen hij nu ook nog een algemene amnestie afkondigde en trouw zwoer aan de Vier Artikelen, werd hij door vrijwel alle Hussitische groeperingen als regent aanvaard, vooral waar Žižka hem bleek te steunen en een beroep op alle Bohemers en Moraviërs deed om de nationale rijen te sluiten. Toch kon Korybut de vrede met de linkse stroming niet in stand houden, inzonderheid niet omdat hij bij zijn benoemingen de behoudzuchtige Tsjechische adel bevoordeelde. De gedachte aan een grote ‘Slavische federatie’ die het opdringende Deutschtum zou kunnen stuiten zat ook Korybut hoog. Daarbij speelde hij met het denkbeeld aan een mogelijke verbreiding van het Hussitisme, uiteraard in zijn Calixtijnse vorm; high church, zoals dat later bij de Anglicanen zou heten. Het Utraquisme was in de aangrenzende Slavische gebieden bekend, maar nog door geen vorst of overheid aanvaard. Er waren echter al wel individuele Hussitische bekeerlingen. Zo wordt melding gemaakt van een groep ‘Hussieten’ in de Dauphiné, die geld inzamelden voor hun Taboritische broeders.Ga naar voetnoot1 Een ander voorbeeld was de bekering van de Waldens Friedrich Reiser, wiens tragisch levensverloop hiervoor is geschetst (zie pag. 349). Korybut kreeg telkens weer te maken met de nauwelijks verholen kritiek van de radicale broederschappen. Ettelijke steden, zoals Hradec Králové onder priester Ambrož en zijn Horebieten, keerden zich zij aan zij met het radicale volk van Praag tegen de regent. Ook in Tábor bleef de sympathie voor Korybut maar kort bestaan. De paus die zich onverdroten in de zaken van de Hussieten bleef mengen bespeelde volijverig de katholieke gevoelens van de Poolse en Litouwse vorsten; hij hitste tevens en voor de zoveelste maal de Duitse Orde tegen Bohemen op. In juli 1422 kwam hij op de rijksdag bij monde van zijn legaat met het voorstel voor een derde kruistocht tegen Bohemen. Ofschoon er weinig geld voor deze kruisvaart op tafel werd gelegd, besloot men toch de onderneming te wagen. Hohenzollern kreeg weer de leiding. In Praag antwoordde men op het besluit met volks beroeringen. Korybut wenste de belhamels te laten onthoofden, wat te elfder ure door zijn gematigde raadsheer Vilem Kostka voorkomen werd. De Boheemse eenheid was weer eens in gevaar, juist terwijl de Duitse troepen het land van verschillende kanten binnenvielen. Sigismund had de Duitse vorsten trouwens grotendeels voor de kosten laten opdraaien. Het was één troost voor de Hussieten dat de Poolse koning, die altijd overhoop lag met de Duitse Orde, hulptroepen stuurde, die echter al na korte tijd terug wilden. Korybut, | |
[pagina 447]
| |
Jan Žižka voert het Hussietenleger aan. Codex van Jena, Nationaal Museum, Praag.
| |
[pagina 448]
| |
die het liefst een wapenstilstand had gesloten, brak zich het hoofd over de vraag hoe hij zijn eed aan de Vier Artikelen trouw kon blijven en tegelijk vrede sluiten met de Heilige Stoel. Er begonnen onderhandelingen, waarbij ‘Mars in slaap sukkelde’ zoals een tijdgenoot-kroniekschrijver vaststelt. De kruisvaarders keerden een voor een naar hun land terug. De koning van Denemarken, die juist met een kruisvaardersleger op Duitse bodem was aangekomen, liet zijn troepen rechtsomkeert maken. De hele kruistocht eindigde in niets, behalve dat Žižka's razzia's tegen de royalistische pans voortduurden. De tegenstellingen tussen de Hussitische groeperingen in Tábor waren slecht gelijmd. Het soms latente, soms op klappen uitlopend conflict met Václav Koranda, die nu de Taboritische bisschop Mikuláš van Pelhřimov naar zijn hand kon zetten, werd voor Žižka één lang verdriet. In maart 1423 verliet hij Tábor na een zoveelste ruzie met de Pikarden aldaar. Hij had steeds vastgehouden aan een geloof dat het dichtst was blijven staan bij dat van Jan Hus, die hij immers zelf had horen preken, waardoor de opvattingen van Ambrož van Hradec hem op dit ogenblik het naast stonden. Terugkeer tot het oudste christendom in chiliastische zin hield hij voor een illusie. Om zich een nieuwe betrouwbare basis voor verdere oorlogvoering tegen de rooms-Duitse vijand te scheppen, sloot hij zich aan bij de Horebieten in Oostelijk Bohemen, waar hij al spoedig de erkende leider werd van het tweede, ‘kleine’ Tábor. Met Hradec Králové als middelpunt vestigde hij een nieuwe strijdbond van vrije stedelingen en kleine adel, terwijl hij er in slaagde de relaties met het eerste Tábor toch ook in stand te houden. De bekwame Horebietenleider Ambrož bleef zijn naaste medewerker.Ga naar voetnoot1 Koning Sigismund had een nieuwe truc verzonnen en onvoorzien vrede gesloten met Polen, hetgeen tot gevolg had dat Korybut zeer tegen zijn zin uit Bohemen naar huis geroepen was (december 1422). Žižka's grote zorg was op dat ogenblik het bewaren van de militaire eenheid. De Calixtijnse baronnen bleven de functies bezetten waartoe Korybut hen had geroepen; de Taborieten en ook Žižka vertrouwden hen niet en vreesden dat zij Sigismund zouden terugroepen. Žižka begon met een veldtocht tegen de strijd krachten van de pans, die hij bij Horiče versloeg (april 1423). Het leidde minder dan ooit tot eenheid. Praag opende de vijandelijkheden tegen het Pikardische Tábor, die weliswaar met een bestand eindigden, maar de bestaande controversen niet ophieven. Alleen het buitenlandse gevaar dreef behoudenden en radicalen weer tezamen tot besprekingen die echter strandden op de eis van de Calixtijnen: de Pikarden moesten verdwijnen! Adel en Calixtijnen stonden thans tegenover het Praagse volk en Žižka met zijn volgelingen. Žižka had zich, nu hij van Tábor vervreemd was, een eigen woonstede uitgekozen, het voormalige katholieke kasteel van de Panna (Onze Lieve Vrouwe), dat hij herdoopte in kasteel Chalice, het Huis van de Kelk, waarmee hij zijn persoonlijke Utraquistische houding duidelijk maakte.Ga naar voetnoot2 Hij en zijn aanvoerders verzamelden troepen om het afgevallen Moravië terug te brengen onder Hussitische zeggenschap. Maar nog voor die toebereidselen hun beslag kregen, had Žižka met zijn talrijke getrouwen op Chalice een van de beroemdste documenten uit de Hussitische revolutie opgesteld, Žižka's zogenaamde Militaire Verordening, die wel ‘een grondwet voor het tweede Tábor’ is genoemd.Ga naar voetnoot3 De Verordening was | |
[pagina 449]
| |
kennelijk bedoeld als een richtlijn tegen linkse en rechtse afwijkingen die de slagkracht van de Hussitische legers in gevaar zouden kunnen brengen. Te Chalice benoemde Žižka ook zijn plaatsvervangers. Boven aan de ranglijst stond Jan Roháč van Dubá, van huis uit lid van de hoge adel, die de Hussitische strijd tegen de Kerk en Sigismund onvoorwaardelijk trouw zou blijven. Aleš van Ryžmberk, een andere baron, bleef in zijn Hussietendom even consequent als Roháč, maar zou een grotere rol spelen op het gebied van de diplomatie.Ga naar voetnoot1 Een grote groep bekwame kapiteins en geestesverwanten, waaronder Žižka's broer Jaroslav, die in alle grote campagnes had meegevochten, steunde de blinde generalissimo. De Verordening (vaak vergeleken met Cromwells New Model Army OrdinanceGa naar voetnoot2) gaat uit van de autoriteit van ‘Gods wet’ en de Vier Artikelen, voor de prediking waarvan godsdienstvrijheid als voorwaarde wordt gesteld. In zoverre is hier de theocratie in het geding: elke leek mag, zoals iedere priester, het woord Gods verbreiden. Als in het bijbelse Israël moeten de priesters (de ‘Levieten’) zich bepalen tot hun eigen taak. Voorschriften van militaire tucht en orde werden nauwgezet uitgewerkt: de rangen en functies in het bevel, de opstelling van de wagenburg en het kampement, de marsorde, met strenge voorschriften voor de onderdelen, voor inkwartiering, voor kamp- en wachtvuren, het gebed voor de slag, straffen bij zorgeloosheid en slecht gedrag (vooral bedoeld voor officieren die verondersteld werden een voorbeeld te geven), de regels voor het verdelen van buit. Het is bekend dat Žižka in alle opzichten het tegendeel is geweest van wat toentertijd doorging voor ‘legeraanvoerder’, om van de hebzucht der wildgezaaide condottieri te zwijgen. Zijn vijanden hebben er zich over verbaasd dat hij zijn aandeel in de buit meestal versmaadde, zowel voor zichzelf als zijn broer, die beiden levenslang arm bleven.Ga naar voetnoot3 Het slotstuk van de ordinatie omschrijft nog eens samenstelling, credo en eisen van de nieuwe broederschap, doet behalve op de ‘gelovige Tsjechen’ een beroep op andere landen en regeerders tot een vroom, vlekkeloos christenleven en belooft hulp aan allen die voor het geloof willen strijden, vooral aan de Slavische volkeren.Ga naar voetnoot4 Door de opbouw van Žižka's nieuwe broederschap kwam het Hussitische kamp uit drie groeperingen te bestaan. Praag met de daaraan verplichte steden, religieus gezien de meest conservatieve, liet merken dat het niet afkerig zou zijn van een verzoening met de ‘heilige Roomse Kerk’, zoals Přibram haar al weer ging noemen, en was in het begin de sterkste van de drie. De oude broederschap van Tábor bleef het meest radicaal. Žižka beheerste de middengroep, waarbij zijn consequente strijd tegen de corrupte Kerk en de verraderlijke Sigismund hem mettertijd de sterkste posities in Bohemen verschafte. Zijn autoriteit in het nieuwe Tábor verwierf hij overigens niet zonder een interne machtsstrijd met de tot dan toe in Hradec Králové opgetreden stedelijke bevelhebbers, de ridders Bořek van Miletin en zijn broer Jetřich, die tenslotte door Žižka met kracht werden verwijderd; hij voerde daartoe aan dat zij door Korybut waren benoemd en nu geen gezag meer konden laten gelden. Bořek verbond zich na zijn afzetting met de Pragenaars en de Calixtijnse adel en zij keerden hun gezamenlijke legermacht nu tegen het tweede Tábor - de kritieke periode in de Hussitische revolutie, waarin ‘ark tegen ark’ marcheerde. De ‘ark’ was de hostie, die de priesters van de Hussieten aan een lange staf hoog | |
[pagina 450]
| |
Peter Chelčičký in gesprek met Jan Rokycana en Utraquistische geestelijken. Houtsnede uit een geschrift van Chelčičký. Nationale Bibliotheek, Praag.
Jan Rokycana tot aartsbisschop van Praag gewijd. Nationale Bibliotheek, Praag.
| |
[pagina 451]
| |
en zichtbaar voor de troepen uitdroegen.Ga naar voetnoot1 Niet ver buiten Horeb werden Bořek en de verenigde Calixtijnen door Žižka verslagen. Hier werd ook de priester gevangen genomen die met geheven monstrans voor het leger van de Pragenaars was uitgetrokken. Men bracht hem voor de blinde Žižka, die zo razend op hem werd dat hij hem onder de woorden: ‘Zo zal ik die Praagse priesters wijden!’ met zijn strijdknots doodsloeg. Ark bleef tegen ark gekeerd en de Pragenaars rukten op naar Cáslav waar Žižka zich had teruggetrokken. Žižka verloor zelfs een van de schermutselingen die het beleg vergezelden. De noodzaak van eenheid en gezamenlijk optreden tegen Sigismunds aanhoudende bedreiging bleek sterker dan de partijstrijd: de facties verzoenden zich. In de zomer van 1423 richtte Žižka de hele krijgsmacht van de Hussieten op Moravië. Aan zijn zijde vocht nu ook Jan Hvězda, die zich geheel aan het tweede Tábor verpand had. De royalisten werden in slag na slag overwonnen; een achtervolging begon die tot in Hongarije werd voortgezet. In het najaar keerde Žižka in snelle tactische marsen naar Bohemen terug: er bleek dat de Calixtijnen - altijd met de hoop voor ogen dat zij het met Sigismund op een akkoordje konden gooien - weer met de koning onderhandelden. De hoge adel met name meende een kans te zien de ‘oligarchie van de baronnen’ te herstellen. Op een landdag in Praag (Sint-Gallusdag, 16 oktober) probeerden zij met de katholieken tot het herstel van de feodale Kerk en de feodale staat te geraken. Bij de deelnemers staat nu als nummer 1 aartsbisschop Konrad von Vechta genoemd. Ulrich van Rožmberk hield de koning geregeld op de hoogte van de besprekingen. Er was een algemene angst voor Žižka die, zoals alle deelnemers wisten, woedend zou zijn over de onderhandelingen en bovenal het voortbestaan van de Vier Artikelen vreesde. Praag was daaren boven nog eens extra bang dat Žižka de stad zou belegeren en straffen. Ondanks het ingevallen wintertij was Žižka strijdklaar. Tijdens de botsingen van zijn troepen met die van Sigismund had een gevangene verklaard dat er een komplot door zijn tegenstanders was uitgebroed om sluipmoordenaars op hem af te sturen; deze zouden zich al onder zijn soldaten bevinden. Zij werden dank zij de waakzaamheid van Ambrož van Hradec gevonden en brachten de hele zaak aan het licht. Žižka ging nu over tot een strafoefening tegen de verraderlijke Calixtijnen die tot de bloedigste van zijn loopbaan behoort. Ze begon met zijn overwinning op de legermacht van de pans bij Skalice, waarbij het oude Tábor zich tot Žižka's verdriet afzijdig hield, ofschoon het hier duidelijk om de Hussitische overleving ging. Overigens was Žižka's militaire macht ook zonder het eerste Tábor nooit zo sterk en onweerstaanbaar geweest. Met Hvězda en Roháč als onderbevelhebbers rondde de blinde leider actie na actie zegevierend af. De angst van de Pragenaars bewoog hen er toe om de generalissimo met een uitermate sterke troepenmacht aan te vallen; zij slaagden er in hem met zijn wagenburg bij Kostelec benoorden Praag aan de rivier in te sluiten. Het bevel over de Praagse troepen was in handen van Ceněk van Vartemberk en Hašek van Waldstejn. Zij geloofden dat zij Žižka eindelijk in hun greep hadden. Hun verslag van Žižka's benarde positie bereikte ook Rožmberk die zich aan Sigismunds hof in Hongarije bevond. Rožmberk liet niet na de koning op de hoogte te brengen van de val waarin Žižka zat. Sigismund zou hem geantwoord hebben: ‘Hij zal ontsnappen.’ | |
[pagina 452]
| |
Rožmberk en andere Boheemse baronnen aan het hof hielden vol dat het met Žižka gedaan was, maar Sigismund (in feite gebeten op de Boheemse edelen, omdat zij er niet in geslaagd waren een kleine landjonker op zijn weg naar de top van de macht te breken) bleef antwoorden: ‘Hij zal ontsnappen.’Ga naar voetnoot1 Žižka is in de nacht van 4 juni 1423 werkelijk ontsnapt, waarschijnlijk op vlotten en schepen die zijn inmiddels gewaarschuwde strijdmakkers in het tweede Tábor bij donker hadden gestuurd. Na een beleg van een week vonden Žižka's tegenstanders hem met man en wagen gevlogen. Een strategische vlucht voorbij Kolín en Kutná Hora leidde Žižka tot de plek waar hij besloot de achtervolgers op te wachten. Hij stond nu bij het fort van Malešov, dat zich in handen van de Pragenaars bevond. Hij had zijn beste commandanten, Hvězda, Roháč, Viktorin van Kunštat (Poděbrady) en anderen bij zich; het terrein was hem en hun bekend. De slag bij Malešov, die door tijdgenoten, maar ook door moderne historici is beschreven,Ga naar voetnoot2 is een van de ‘beslissende veldslagen in de westelijke wereld’ geweest. Verwonderlijk blijft het dat J.F.C. Fuller in het geheel niet over de Hussieten oorlogen spreekt in zijn Decisive battles of the western world (herz. uitg. 1970), ofschoon zijn boek juist bedoeld is de invloed van veldslagen op de geschiedenis van Europa te schilderen. De omvang van de strijd was enorm, zowel wat troepen als verliezen aan mensenlevens betreft. Het doel van Praag en de Calixtijnse adel om Žižka voorgoed uit te schakelen leed volledig schipbreuk. Žižka redde integendeel het Hussietendom. De wagenburg die hij op een heuvel had geposteerd was ook nu weer het centrale beweeglijke fort van waaruit de oorlogsleider opereerde. Terwijl hij zijn ruiterij achter de wagens posteerde, en achter de paarden het voetvolk, liet hij een aantal wagens met stenen laden. Bij de bestorming van de burg op de heuvel werden de wagens losgelaten, die neerwaarts denderend de formatie van de aanvallers ontwrichtten, welke vervolgens met zwaar kanonvuur werden bestookt. De charge volgde vóór de vijand zijn troepen beweging had kunnen ontplooien. De Calixtijnen, hoewel ver in de meerderheid, raakten in ordeloze vlucht. De overwinning van de blinde veldheer bezorgde hem opnieuw de volledige militaire macht over oostelijk Bohemen, dat tot dan toe vrijwel door de Pragenaars was beheerst. Tegelijk sloeg ze de pogingen van de grote adel om de macht in Bohemen te heroveren voor lange jaren lam. Kutná Hora, waarheen Žižka zich terugtrok, bood nauwelijks tegenstand. Dit keer behandelde Žižka de stedelingen met harde hand: er was doodslag en plundering en tenslotte een massale brand van wat bij de vorige gelegenheid was gespaard. Het bezit van de zilver mijnen was voor Žižka op dat ogenblik de belangrijkste winst. Merkwaardig is dat hij het beheer over de mijnen aan een groep ervaren mijnwerkers overliet.Ga naar voetnoot3 Met grote dagmarsen, waarbij de ene stad na de andere, die de Praagse hegemonie erkend had, in handen van de Taborieten viel, leidde Žižka nu zijn troepen naar Praag. De oude Taborieten hadden inmiddels hun strijd krachten bij de zijne gevoegd. In Praag had, dank zij de contacten van de stad met Polen, vorst Korybut voor de tweede maal zijn intree gedaan. Een missie waartoe ook Peter Payne behoorde was door de bekwame ‘kamerling’ (de naam voor de beheerders van koninklijke steden) Vilem Kostka naar Polen afgevaardigd, gevolgd door een tweede onder een voormalige Taborietenleider. Koning Vladislav van Polen was | |
[pagina 453]
| |
woedend op Korybut omdat die gretig op de verzoeken tot terugkeer was ingegaan - Vladislav vreesde niet alleen de paus, maar ook Sigismund, die hij er maar met moeite van kon overtuigen dat hij onschuldig was aan Korybuts gestes. De Litouwer kwam (ditmaal met duizend beredenen) ongehinderd naar Praag, waar men hem als provisioneel landbestuurder ontving. Hij zelf noemde zich in een uitdagende brief aan Sigismund (voor de eerste en enige keer) ‘koning’.Ga naar voetnoot1 Korybuts tweede verblijf in Praag bleek niet populair, zeker niet nu Žižka met zijn onoverwinnelijk leger voor de poorten van de stad stond. Voor er echter van enige oorlogsdaad sprake kon zijn, stuurde Praag een onderhandelaar naar Žižka in de persoon van Jan Rokycana. Hij is een van de belangrijke figuren uit de latere Hussietentijd, een bekwaam geleerde met veel inzicht in bestuurszaken en met gezag onder de Pragenaren. Zijn gesprekken met Žižka zijn niet overgeleverd, maar Rokycana slaagde er in Žižka met de stad te verzoenen, waaruit een verdrag voortvloeide dat de burgeroorlog onmogelijk maakte, maar de ‘moeder der steden’ wel dwong tot een definitieve keuze tegen Sigismund. De staatsmacht werd nu in feite gedeeld door Praag met de Calixtijnse adel en Žižka, waarbij Korybut weer als formeel regent mocht optreden. Het algemene wachtwoord voor heel Bohemen - ‘oorlog tegen Sigismund!’ - was ten overvloede nog eens uitgegeven op een bijeenkomst van alle Hussitische groeperingen te Zdice (najaar 1423). De Moravische campagne zou volledig onder Žižka's opperbevel staan; hij zou worden gesecundeerd door Jan Hvězda en Viktorin Poděbrady. Aan het hoofd van de Praagse troepen stond Korybut met beproefde kapiteins als Bořek naast zich die weer met Žižka was verzoend. Begin oktober 1424 kwam het leger in beweging. Žižka's colonnes hielden onderweg halt voor het grote fort van Přibyslav, waar zich een koninklijk garnizoen bevond. Bij het beleg werd Žižka ziek. Men neemt afgaande op de kronieken van de tijdgenoten aan dat het de builenpest is geweest die hem geveld heeft. Hij gaf zijn laatste orders aan zijn onderbevelhebbers en bezweek in hun armen op 11 oktober 1424. - Ook bij dit sterven heeft de legende weer post gevat. Žižka's laatste woorden zouden volgens Aeneas Sylvius geweest zijn: ‘Maak van mijn huid trommelvellen voor de zaak van Bohemen,’ en werkelijk heeft men nog tot in de achttiende eeuw in Glatz een trommel met menselijke huid bespannen vertoond, die door Frederik ii van Pruisen als trofee uit de Silezische oorlog mee naar Berlijn is genomen...Ga naar voetnoot2 Žižka's dood wekte een wijd verbreide emotie in en buiten de kringen van de Hussieten. De leden van het tweede Tábor en de Horebieten noemden zich spontaan vaderloze wezen, de sirotci, hetgeen volgens de ‘zeer schone kroniek’ hun naam gebleven is.Ga naar voetnoot3 De priesters Ambrož van Hradec en Prokop de Kleine leidden de begrafenisplechtigheid in Hradec Králové. Nog later werd de grote leidsman voor de tweede maal begraven in de Pieter-en-Paulskerk te Cáslav. Net als in het geval Cromwell is Žižka's gebeente in de zeventiende eeuw, toen de Habsburgers Bohemen grondig onderwierpen en katholiseerden, nog eens opgedolven, zijn graf verwoest, zijn stoffelijke resten in de aarde gestopt onder een galg. Het magisch geloof van de Tsjechen in de onoverwinnelijkheid van de Hussitischezaak moest met die diffamering van Žižka's lijk worden weggewist. Maar zijn volgelingen - zo zegt ook de ‘zeer schone kroniek’ - ‘lieten Žižka op hun ba- | |
[pagina 454]
| |
nieren schilderen, gezeten op een wit paard, geharnast en met de strijdknots in de hand alsof hij leefde; en waar zij onder dit veldteken in de slag gingen bleven zij onoverwinnelijk.’Ga naar voetnoot1 Onoverwinnelijk zouden zij nog lange jaren na Žižka's dood blijven: de militaire lessen die de blinde zijn kapiteins had bijgebracht waren grondig door hen geleerd. |
|