Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 412]
| |
3 De schreeuw van de adelaarDe dood van Jan Hus verdiepte bij grote lagen van het Tsjechische volk het bewustzijn dat men een ‘historisch moment’ had bereikt. Niemand kan precies analyseren waarin zo'n bewustzijn bestaat, maar het kondigt zich op een dag in daden aan die wel voor analyse vatbaar zijn. Zo heeft de Tsjechische natie in 1415 de vrijheidskreet geslaakt die Shelley heeft vergeleken met de schreeuw van de adelaar uit de wolk. Zelfs de gematigde adel wenste het vonnis van Konstanz niet te erkennen; er was volgens zijn leden aan Hus' uitlatingen niets ketters geweest.Ga naar voetnoot1 Tegelijk hingen zij het Utraquisme, de eucharistie in beide gedaanten aan en sloten zich aaneen om vrije prediking van Gods woord te beschermen. De universiteit bleef gonzen van de disputen. De stedelijke handwerkers stonden ook nu weer klaar om in geval van botsing met overheden en prelaten in te grijpen. Op het platteland weigerde men tienden en afdrachten aan de Kerk die Hus een ketter noemde; tegelijk legden boeren beslag op kerkelijk grondbezit. De opstand smeulde in groeiende haarden van ontevredenheid, zoals onder de boeren van het klooster Zlatú Koruna of op de landgoederen van de grote pans, in het bijzonder op die van de familie Rožmberk (Rosenberg), alsook in de districten rondom Praag.Ga naar voetnoot2 De steden met hun overheersend Duits patriciaat die het Boheemse handelskapitaal voor het merendeel in handen hadden, gedijden niet verder: de vijftiende-eeuwse burgerij wist wel van potten, niet van investeren; handwerk en ambacht bleven op middeleeuws niveau, omdat de sociale kracht voor verdere groei, het geld, niet voor nieuwe ondernemingen werd ingezet. Tegelijk schakelden de stedelijke kooplui op vele plaatsen de lage adel in om hun handelskonvooien op de heerbanen gewapenderhand te beschermen. De kleine burgerij kwam onder de Duitse oligarchie niet uit de voeten en koos voor het Hussietendom. In het land verhevigden zich de opstootjes van de mindere man, die prompt werden neergeslagen; de klassejustitie deed haar onrechtmatig werk. De verarming van de armste klassen bij duurten en lage lonen drong grote aantallen mensen in de verkrotte voorsteden terug.Ga naar voetnoot3 Op het platteland botsten de belangen van grote en middelsoortige boeren met die van arme pachtertjes en landarbeidersvolk. In het genoemde Zlatú Koruna met zijn uitgebreide kloostergoederen werd de beschikbare grond onder weinig boeren verdeeld; het wekte de verarming van de zwaksten in de hand, terwijl de dorpsoudsten zich dank zij de beschuttende hand van de grondbezitters, heren of prelaten, konden verrijken. Heel de veertiende eeuw door was er bij de onderhorige groepen een verlangen geweest naar ommekeer, naar gelijkheid en gerechtigheid, zonder dat dit vaste vorm had aangenomen. Waar dit wel gebeurde kwamen de ontevredenen steeds weer tegenover de welgestelde boeren te staan en moesten zij het hoofd buigen onder voortgezette vroondiensten, jaargelden en belastingen in natura, waarbij al meer de erfpacht volgens Duitse rechtsvorm werd ingevoerd.Ga naar voetnoot4 De uitbuiting van het boerenvolk van wieg tot graf door de kloosters, die zelf van alle belasting aan de staat waren vrijgesteld, was al voor Hus aanleiding geweest tot donderpreken. | |
[pagina 413]
| |
De duivel verdeelt aflaten. Codex van Jena, Nationaal Museum, Praag.
| |
[pagina 414]
| |
Van wereldlijke en geestelijke zijde was dit protest voorafgegaan door vliegende blaadjes die de drang tot kerkhervorming - vooral inzake de tientallen soorten van afdrachten - bevorderd hadden. Overigens sloeg de hele benarde situatie terug op de uitbuiters die evenmin als de uitgebuiten volgens het oude patroon verder konden leven.Ga naar voetnoot1 Daarmee was dan de nationale crisis gerijpt die zich samenbalde rondom het verwikkeld probleem van godsdienst en Kerk. De laatste bleef verbonden met de hoge adel en het rijke patriciaat en had zich na het concilie van Konstanz maar één taak gesteld: de oude dogmata te beschermen, de Hussitische dwaalleer, het Utraquisme, terug te dringen en uit te roeien, de hiërarchie in Bohemen of wat er van restte te herstellen, als het moest door een kruistocht en het verbranden van Hussitische ketters.Ga naar voetnoot2 Koning Wenceslas moest na Konstanz het zijne doen. Hij verbood alle uitingen van Utraquisme en liet zijn beambten toezicht houden op de kerken. Alleen in enkele buiten Praag gelegen kloosterkerken werd de eucharistie in beide gedaanten uitgereikt. In Praag zelf hernamen derechtzinnige katholieken hun bewind en zuiverden kerken, scholen en ambten van Utraquisten. Terwijl de bezittende gematigde vleugel in de burgerij terugweek voor de katholieke triomf, verhevigden de Utraquisten hun weerstand tegen de Kerk, waarmee zij de erfenis van Hus wisten te redden.Ga naar voetnoot3 Op het platteland namen hun geestelijken de leiding die zou uitmonden in de omvangrijke pelgrimstrek naar de heuvels die typerend is geworden voor het Hussitische radicalisme. De rivaliteit tussen Wenceslas en Sigismund was tijdens het concilie van Konstanz alleen nog toegenomen. Wenceslas zat kennelijk tussen twee vuren, gezien het feit dat hij zich én goed katholiek moest betonen én tegelijk tegen de pretenties van de katholieke adel optornen, die hem sterker dan voorheen in zijn bijrol wilde terugdringen en zijn sympathieën meer en meer op Sigismund richtte. Sigismund vertegenwoordigde, nadat hij door zijn huwelijk ook nog koning van Hongarije geworden was, in toenemende mate rechtzinnigheid en macht, en de hoge heren hoopten er in te delen, zo goed als in zijn levensstijl van pronklievendheid en verspilling. Sigismund, die door Marx met een reeks vleiende karakteristieken (‘dronkelap, hoerenjager en lafaard’Ga naar voetnoot4) is onderscheiden, verstond de kunst met list en omwegen kerkelijke inkomsten in zijn eigen geldkoffer te laten verdwijnen, een procedure die de grote Boheemse adel tot navolging prikkelde. Diezelfde grote adel kreeg het nu aan de stok met de kleine. Op de landgoederen van de al vermelde baronnen van Rožmberk en op de kloostergoederen voerden gewapende groepen van onterfden en kleine landjonkers een guerrilla die hier en daar de vorm van struikroverij aannam.Ga naar voetnoot5 Ook delen van Oost-Bohemen kenden soortgelijke guerrilla's, die - achteraf - een voorbereiding waren van de latere militaire organisatie van de linkse Hussieten. Tegelijk groeide in een aantal steden de woeling tegen het Duitse patriciaat dat achter Konstanz en de prelaten stond. Een tijdlang was Plzeň (Pilsen) middelpunt van deze botsingen, waarin ook met de wapens gestreden werd. De aanvoerder van de volksbeweging was een radicale prediker, Václav Koranda, volgeling van Jan Hus en nog meer van Nikolaus van Dresden. Hij is het type van de puriteinse Hussiet, beeldenstormer, tegenstander van de reliekendienst, populair bij de armen van de stad, vooral bij de vrouwen, die als in de Italiaanse Pataria ook | |
[pagina 415]
| |
Jan Želivský. Handschrift van een preek. Nationale Bibliotheek, Praag.
Gezicht op Praag. Uit Liber chronicorum van Hartmann Schedel, (1493). Nationaal Museum, Praag.
| |
[pagina 416]
| |
hier actief aan de protesten deelnamen.Ga naar voetnoot1 Koranda overviel met zijn aanhangers de kloosters en wist de macht in Plzeň te veroveren. Zijn voorbeeld werd in ettelijke Tsjechische steden - Klatovy, Žatec en Domažlice - nagevolgd: de plebejers grepen de macht en joegen katholieke geestelijken en rijke (Duitse) burgers uit de stad. In Praag laaiden de radicale gevoelens hoog op. Nikolaus van Dresden, die wereldeinde en bestraffing van het zondige mensdom door de wereldrichter in al vuriger termen predikte, raakte in conflict met de gematigde Jakoubek van Stříbro, toen hij zich al Waldenzischer opstelde en elke vorm van doding, het afleggen van de eed, en het vasthouden aan enige kerkelijke hiërarchie afwees.Ga naar voetnoot2 Nikolaus verliet Praag na deze botsing en ging naar Duitsland, waar hij in handen van de Inquisitie viel, die hem in 1417 te Meissen op de brandstapel bracht. Jakoubek de puritein, die zich ook tegen zingen en dansen verklaarde, was er toch in sterke mate op uit de magisters van de Karels universiteit in het teken van de kelk (calix) - waarom hij en zijn richting mettertijd Calixtijnen werden genoemd - samen te houden. Een synode in Praag, bijeengeroepen tot dat doel, stelde 23 artikelen op,Ga naar voetnoot3 waarin de radicaalste Hussitische eisen zoveel mogelijk van hun spits waren ontdaan, maar die, terwijl in Konstanz het concilie in dogmatische onverzoenlijkheid volhardde, in veel opzichten de Tsjechische denkbeelden inzake de eucharistie, het gebruik van het Tsjechisch in de kerkdienst en een zeer ingeperkte beeldendienst hooghielden. Nikolaus van Dresden had inmiddels in Praag een krachtig opvolger gevonden in de figuur van Jan Želivský.Ga naar voetnoot4 Hij preekte niet langer in de Bethlehemkapel, die het verkondigingsoord voor Jakoubek was geworden. Želivský hield zijn preken in de Nieuwe Stad in de kerk van Maria ter Sneeuw. Hij dacht in nog strengere mate dan Nikolaus van Dresden eschatologisch en voorspelde dat de uiteindelijke afrekening na bij was. Er wordt vaak aangenomen dat zowel Nikolaus als andere apocalyptisch ingestelde Hussieten verbindingen hebben gehad en de invloed hebben ondergaan van groepen van Waldenzen, van leden van de Vrije Geest-sekte en ketters die teruggrepen op de profetieën van Joachim van Fiore. De Waldenzen in kwestie, die uiteraard een ondergronds bestaan leidden, zijn waarschijnlijk met Duitse ‘kolonisten’ in Bohemen gekomen. Zij woonden grotendeels in de grensstreken met de Duitse gebieden. Terwijl zij de Hussietenbeweging versterkten, kreeg hun eigen bestaan door het grotere dynamisme van de laatste een nieuwe impuls.Ga naar voetnoot5 Wat ook de wederzijdse inspiratie mag zijn geweest, de invloed van Waldenzen en andere ketters is ongetwijfeld maar één van de bouwstenen geweest van de Hussitische ideologie, die immers veel wijdere perspectieven van de strijd tegen de feodale Kerk ontsloot.Ga naar voetnoot6 De katholieke overwinning van 1419 in Praag door 's konings benoeming van een aantal nieuwe raadsheren had bij de volkspredikers en hun volgelingen tot tegenacties geleid. Zij begonnen op te roepen tot processies naar de kerken waar de mis alsnog in Utraquistische zin werd opgedragen, waarbij in het openbaar gebeden werd voor spoedigezuivering van de Kerk. Het bleef niet bij processies. Želivský's toehoorders kwamen naar zijn preken, gewapend met speren, zwaarden en knotsen. Op 30 juni 1419 deed Želivský een uitermate felle aanval op de koning en profeteerde dat God spoedig de macht in handen zou geven van het volk: ‘Mijn Praag is nu een voorbeeld geworden voor alle gelovigen in Mora- | |
[pagina 417]
| |
vië en Hongarije, Polen en Oostenrijk. Laat Gods woord van Praag uitvliegen over heel de wereld.’ De processie die zich hierop formeerde begon onder Želivsky's aanvoering met het verjagen van de pausgezinde priesters uit de St. Stefanskerk en bestormde hierna het stadhuis van de Nieuwe Stad, waar enkele Hussieten in het cachot zaten. De aanvallers doodden de bewakers, bevrijdden hun geestverwanten en gooiden vervolgens dertien stedelijke regenten uit de ramen: een defenestratieGa naar voetnoot* die de openlijke opstand van de Hussieten inluidde. Wie van de uitgeworpenen was blijven leven, werd door Želivský's volgelingen gedood. Koning Wenceslas kon de nederlaag niet verwerken en kreeg een aanval van razernij. Veertien dagen na Želivský's coup bleef hij in een beroerte.Ga naar voetnoot1 Bohemen was in beweging. De gewapende rebellen die hier en daar op het platteland waren opgetreden, naar men meent versterkt door groepen van ketters, droegen de opstand. Zij ‘sloegen de ogen op naar de bergen’, hetgeen wil zeggen dat zij in scharen optrokken naar hoog gelegen punten ‘vanwaar God zich het best laat aanschouwen’, inzonderheid als 's Heren wederkomst tegemoet gezien wordt. De roerige volkspredikers wisten de krachten van deze beweging voortreffelijk te bundelen, een van de beslissende elementen in de Hussitische revolutie die ook het zelfvertrouwen van de massa uitzonderlijk aanmoedigde.Ga naar voetnoot2 De pelgrimages naar de bergen die men Tábor of Horeb noemde waren niet de enige; de predikers hadden vastgesteld dat men ook naar vijf uitverkoren steden mocht optrekken, waar al Hussitische beroeringen hadden plaatsgevonden: alle andere zouden bij het naderend gericht worden vernietigd. Als de vijf noemt men Plzeň, waar Václav Koranda de macht had veroverd, Klatovy, Louny, Žatec en Slaný; soms ook valt een enkele andere naam. In deze steden waren aanvallen op de kloosters gedaan en was het Duitse patriciaat verdreven. Toch bleven deze pelgrimages in omvang ver ten achter bij het samenstromen van de ‘uitverkorenen’ op de berg Tábor in Zuid-Bohemen. Uitgaande van het godsgebod in Richteren 4:6 - ‘Ga heen en trek op den berg Thabor, en neem met u tienduizend man’ - verenigde de arme, tegelijk geleerde landjonker Mikuláš van Hus daar een 40 000 pelgrims uit Bohemen en Moravië. Ook de pelgrimages naar de ‘Horeb’ en andere hoogten omvatten duizenden mensen. In apocalyptische bewogenheid en solidariteit kampeerde men daar, deelde spijs en drank, en getuigde van het geloof in het godsrijk. Hier ook namen de pelgrims deel aan de eucharistieviering in twee gedaanten - brood en wijn - zoals die eens door Jakoubek van Stříbro en Nikolaus van Dresden met Hus' goedvinden via een brief uit Konstanz was ingevoerd. De kelk werd daarmee het symbool van de nieuwe volksbeweging, het teken van de religieuze eenheid die de maatschappelijke in zich sloot. Wat Gerson op het concilie van Konstanz ten aanzien van | |
[pagina 418]
| |
Bohemen had gezegd - dat vileinen en barbaren er zouden uitmaken wat theologie was - had zich bewaarheid. De eminente theoloog had begrepen dat het hier niet meer om een eenvoudige Jacquerie ging, maar om een ketterij waardoor een heel volk dreigde te worden meegesleept.Ga naar voetnoot1 Het was duidelijk dat het evangelisch liefdegebod was verdrongen door het zwaardgebod: de volksverdrukkers moesten worden gestraft. De vernieling van adelsburchten, maar vooral van kloosters en pastorieën wees er op; het was het Utraquisme in zijn strij dvaardigste gedaante. De schilderingen van Christus' komend rijk waarin kronen en tronen zouden zijn opgeheven, tienden, pachten en lasten afgeschaft, de gelijkheid van allen, broeders enzusters, hersteld, namen in de preken van de voorgangers een uitzonderlijke plaats in en vervulden gemoederen en verbeelding. Tegelijk zochten de pelgrims naar de bergen verbinding met het volk in de steden, zoals die van Plzeň, maar toch vooral met die van de ‘moeder der steden’, Praag. Daar waren de botsingen tussen gematigde en radicale vleugel in het Hussietendom niet van de lucht. De eersten wensten niet dat de plebejers de stad hun wil zouden opleggen. Aanvallen op en brandstichting van kloosters van zowel monniken als nonnen waren de burgerij rauw op het lijf gevallen. De dood van koning Wenceslas had een tijdelijke leegte in het staatsgezag geschapen, waarin ook voor de laagste klassen in de steden het duizendjarige rijk nabij leek en het woeden tegen de geestelijke orden een rechtmatige zaak. De stedelijke raad van Praag zocht een tegenwicht voor de gewelddadigheden bij de Tsjechische adelsliga, die in dit uur van spanning en crisis tegen het chiliastische volk koos: een ordelievende, behoudzuchtige positie.Ga naar voetnoot2 Met hun medewerking werd Želivský's macht in de Nieuwe Stad gebroken, het raad huis weer bezet, een aantal brandstichters berecht. Želivský riep bij die bedreiging van de zijde der groten in september 1419 een volks bij een komst samen, die door de pelgrims van Tábor, de rebellen van Plzeň en duizen den boeren uit alle delen van Bohemen werd bezocht. Een van hen die de menigte toespraken was Václav Koranda; hij riep het volk op tot gewapende eenheid; er was bij hem en andere leiders al duidelijk de aanzet tot denken in militaire termen. Ten teken dat er een coalitie gesloten was tussen allen die het rijk Gods verwachtten en de komst ervan wilden verhaasten, trokken de duizenden met fakkels en onder het luiden van kerkklokken op naar het hart van Praag. Želivský's ongebroken invloed dreef de adel en de burgerij tot het zoeken van hulp bij koningin Zofie. Zij was vroeger de beschermvrouw geweest van Jan Hus. Nu de macht van de troon bedreigd leek, was haar sympathie weer bij de conservatieve Hussieten en vooral bij de adel. Hoofd van de liga was de burggraaf van Praag, Čeněk van Vartemberk (Wartenberg), die in het begin van de Hussitische beroering een bemiddelende rol had willen spelen tussen de twee vleugels, en er tevens voor gezorgd had dat zijn eigen berooide geldmiddelen danig werden gesaneerd. Hij bezat de gaven van een diplomaat, maar gebruikte ze in hoofdzaak om de revolutionaire ijver van de Hussitische linkervleugel in toom te houden, terwijl hij tegelijk - met vele leden van de adel - het Utraquisme behoedzaam wenste in te voeren.Ga naar voetnoot3 In 1419 stond Čeněk van Vartemberk met het hof van de koningin-weduwe en de toppen van de burgerij aan de uiterste rechter zijde van wat men nog Hussiti- | |
[pagina 419]
| |
sche sympathieën noemen kon. Dit bleek in het bijzonder toen bekend werd dat de linkse Hussieten een nieuwe massabijeenkomst hadden uitgeschreven op Sinte-Ludmilla's dag (10 november). Gewapende adelstroepen probeerden de volksvergadering te verhinderen, maar de overmacht van pelgrims en stadsplebejers dreef hen terug. Er was voor de rechtse vleugel nu nog één mogelijke beschermer: Sigismund, aangewezen opvolger van Wenceslas. Maar Sigismund, geplaagd door geldzorgen, Turkse aanvallen op Hongarije en dynastieke moeilijkheden kon nauwelijks hulp bieden, hoe graag hij de revolterende Hussieten met hun apocalyptische dromen zou hebben uitgeroeid. Hij vergenoegde zich met vredesoproepen aan het Boheemse volk, maar bond tegelijk de adel aan zich door beloften van landschenkingen in een meer gepacificeerde toekomst. Door een bescheiden contingent van koninklijke troepen versterkt konden de edellieden toch hun gezag over de ‘Mala Strana’ (het stadsgebied aan de overkant van de Moldau, in het Duits ‘Kleinseite’) en de citadel van de Nieuwe Stad, het Vyšehrad, herstellen. Sigismund, die ook voor vele leden van de adel de ‘Hongaarse koning’ bleef, benoemde Zofie tot regentes bij zijn afwezigheid (hij was van plan zich zo lang mogelijk buiten het Boheemse wespennest te houden) en Čeněk van Vartemberk tot haar hoogste raadsman. Tevens verleende hij aan Čeněk de versierselen van de door hem opgerichte Orde van de Draak. Jan Želivský had de stichting van de orde meteen in zijn preken aangegrepen door te verklaren dat Sigismund zich hiermee in feite als de Grote Rode Draak uit de Openbaring onthulde, die ‘door het bloed van het Lam’ (lees: de kelk) zou worden overmeesterd, ook al moesten zijn bestrijders er hun leven voor geven (Joh. 12:10-11). Zo hield de felle prediker het Praagse volk voorbereid op toekomstig groot gebeuren. De radicale Hussieten eisten nu besprekingen over de benoeming van een nieuwe (uiteraard Utraquistische) Praagse bisschop. De universiteit, waar men er nog steeds op bedacht was de besluiten van Konstanz door gematig de politiek terug te wijzen, weigerde op zulke besprekingen in te gaan om een definitieve breuk met Rome te voorkomen. Het was voor de revolutionaire vleugel een bron van ergernis dat de Praagse kerken doorgingen met groot vertoon van pracht en praal bij de diensten. Hier en daar viel beeldenstormerij voor, en het kartuizer klooster in Smíchov bij Praag werd in de as gelegd, terwijl ook ijveraars onder het stadsvolk een paar bordelen verwoestten.Ga naar voetnoot1 Koningin Zofie en Čeněk van Vartemberk wisten een deel van de Praagse burgerij met de adelsliga in een bondgenootschap te verenigen, dat zowel Calixtijnen als orthodoxe katholieken omvatte. Tegelijk begonnen de Duitse patriciërs Praag in toenemend aantal te verlaten. Bij deze uittocht is het tekenend voor de volksbeweging, die sterk bleef in de Nieuwe Stad, dat de joodse geldhandelaars die toch eerder, ook door de Utraquisten, waren bedreigd, ongemoeid gelaten werden. Het rebellerende volk had er inmiddels al bij de verwoesting van het klooster in Smíchov naast de beproefde leider Mikulášs van Hus een nieuwe, militair getrainde, talentvolle aanvoerder bij gekregen in de persoon van Jan Žižka, een kleine landjonker van wie men aanneemt dat hij rond 1370 geboren is. Hij had zich geheel op het standpunt van de aanhangers van ‘Gods wet’ gesteld en voerde het volk aan bij de bestorming van het Vyšehrad, dat hij ook wist in te nemen. Er volgden vijf dagen van strijd waarin geen van beide partijen een voetbreed verder kwam. Men begon | |
[pagina 420]
| |
De blinde Žižka aan het hoofd van zijn troepen. Uit de ‘Boheemse kroniek’ van Aeneas Sylvius, 1510.
Tábor. Uit Topographia Bohemiae, Moraviae et Silesiae van Mariano (1650). Nationale Bibliotheek, Praag.
| |
[pagina 421]
| |
te onderhandelen; de partijen sloten een wapenstilstand op 13 november 1419 die een half jaar van kracht zou zijn. De citadel van de Nieuwe Stad werd teruggegeven aan de royalisten; de radicalen verkregen geloofsvrijheid en bescherming van hun godshuizen. De overeenkomst was een sein voor de overtuigde anti-Hussieten onder de adel om Vartemberk te desavoueren en een eigen verbond te stichten. Dit kreeg meteen steun van een aantal steden, waar de Duitsers in de meerderheid waren gebleven, zo van het machtige centrum van de zilvermijnen, Kutná Hora (Kuttenberg). Er begon nu een waar schrikbewind van deze reactionaire groep tegen iedereen die van de Hussitische ketterij verdacht werd. Duizenden mannen, vrouwen en kinderen werden in de mijnschachten gesmeten waarvan de diepste honend Tábor genoemd werd, en kwamen daar om het leven. Een tweede poging van deze aanhangers van Sigismund om het radicale Hussietendom uit te roeien liep echter stuk op de organisatie van de radicalen rond een nieuw steunpunt dat ook Tábor heten zou.Ga naar voetnoot1 |
|