Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd2 Jan HusJan Hus (‘Gans’), die zichzelf soms schertsend ‘Gods gansje’ noemde (ansellus Dei), is omstreeks 1370 geboren in Husineč in zuidelijk Bohemen. Zijn ouders waren arme boeren en zijn jeugd hard. Hij zou zich levenslang herinneren hoe hij en andere scholieren werden misbruikt om 's nachts vigiliën te zingen in de kerk, terwijl de geestelijken de collecten binnenhaalden.Ga naar voetnoot2 Terwijl in de meeste biografieën wordt gesproken over Hus' open en tegemoetkomend karakter, heeft de Duitse geschiedschrijving (op een enkele uitzondering na) hem graag voorge- | |
[pagina 398]
| |
Jan Hus. Fantasieportret door Joh. Theodor de Bry. Nationaal Museum, Praag.
| |
[pagina 399]
| |
steld als eerzuchtig en spitsvondig. Om een behaaglijke levensstatus te verkrijgen zou hij voor de studie van de theologie hebben gekozen, en voor die theologie vrijwel niets aan eigen geest ontleend, maar de geschriften van Wycliffe geplunderd hebben.Ga naar voetnoot1 Wij hebben er al op gewezen dat Hus door vele denkbeelden van Wycliffe is geraakt. Omstreeks 1390 had hij mede zijn kostje verdiend door het kopiëren van Wycliffe's werken, en daarbij waren uiteraard nieuwe gedachten in zijn hoofd blijven hangen. Rond 1400 waren de kernstukken van Wycliffe's leer volledig bekend geworden, onder meer door toedoen van Hus' vriend en medewerker Hiëronymus van Praag, die Hus later bij zijn ketterproces met al zijn kennis en trouw heeft verdedigd, waardoor hij een jaar na Hus zelf op de brandstapel omkwam. Hiëronymus, die half Europa op zijn reizen had gezien, had in Engeland Wycliffe's school grondig leren kennen, en na zijn terugkeer in Bohemen nog niet bekende werken van de Engelse hervormer in het Tsjechisch laten verschijnen.Ga naar voetnoot2 Hus is inmiddels lang niet zo ver gegaan als Wycliffe in zijn opvattingen, zeker niet wat betreft voorbeschikking en eucharistie, vagevuur en sacramenten; zo bleef hij bijvoorbeeld ook een groot vereerder van de Moeder Gods. Maar hij preekte mettertijd even vurig het denkbeeld van de Kerk als de onzichtbare gemeente van uitverkorenen, en dat had zijn consequenties. Hus' invloed als leider van de Tsjechisch sprekende en schrijvende partij aan de Karelsuniversiteit nam na 1400 zienderogen toe, en nadat hij in 1401 dekaan van de wijsgerige faculteit en in 1402 zelfs rector van de universiteit geworden was, kon aan zijn positie nauwelijks getornd worden. Nationale en beginselkwesties liepen onder zijn rectorschap door elkaar. Hus wenste, naast een grondige zuivering van de Kerk, tegen de Duits-katholieke opvattingen in, dat het avondmaal als brood én wijn, derhalve in beide gestalten - sub utraque specie - ook aan leken zou worden gegeven. Het drinken van de wijn, het voorrecht van de ‘kelk’ derhalve, was naar Hus' mening sinds eeuwen in strijd met Christus' opdracht (Joh. 6:53) aan de gelovigen onthouden, terwijl de Griekse Kerk, waarmee de katholieke in bitter schisma lag, dit tweeledig misoffer wel in ere hield. Deze strijd om de ‘kelk’, die bij Hus en vooral zijn volgelingen al scherpere vormen aannam, werd mettertijd in het Hussietendom een principe met nationale inzet. De beginselstrijd aan de Karelsuniversiteit liep aldoor hoger op, vooral toen Hus in 1403 benoemd werd in een centrale functie: hij werd prediker in de Bethlehem kapel, die een tiental jaren daarvoor door gefortuneerde Tsjechische kooplui was gesticht en die duizenden hoorders kon bevatten. Die kwamen dan ook: de kapel waar Hus naar berekening in een dozijn jaren zo'n drieduizend preken hield (soms twee op een dag), werd een middelpunt van de volksbeweging voor kerkhernieuwing. Op de wanden bevonden zich schilderingen die de weelde van de pausen en hun levensstijl afbeeldden in schril contrast tot de armoede van Christus.Ga naar voetnoot3 Hus' ijveren voor reformen en voor een ‘Tsjechisch’ christendom (hij verklaarde de naam Bohemen als Gods land; ‘Boh’ is Tsjechisch voor God) lokte de weerstand uit van de Duitse magisters aan de universiteit. De aanvallen op Hus en zijn geestesverwanten begonnen al in 1403, tot in 1408 aartsbisschop Zbynĕk van Praag de zijde van de Duitsers tegen de ‘Wycliffieten’ koos, door met hen de Romeinse paus Gregorius xii te steunen en de stellingname van Hus en | |
[pagina 400]
| |
Het concilie van Konstanz. Keizer Sigismund leidt het paard van een der pausen aan de toom. Uit de ‘Kroniek van het Konstanzer Concilie’ van Ulrich von Richental, 1492.
| |
[pagina 401]
| |
de zijnen te veroordelen. Door het ingrijpen van koning Wenceslas ten gunste van de Tsjechen verloren de Duitsers in 1409 hun meerderheid aan de universiteit en verwierven de Tsjechen er de sterkste posities. De meeste Duitse academici verlieten Praag en meldden zich bij de pas gestichte Duitse universiteit van Leipzig. Hus' prediking was populairder dan ooit bij studenten en volksmenigte. Hij bezat niet alleen het vermogen om zijn gehoor op heldere en eenvoudige wijze ingewikkelde dogmatische kwesties aan het verstand te brengen. Zijn aanvallen op de verdorven geestelijkheid (uiteraard ook in het Tsjechisch) brachten zijn hoorders nu en dan in een stemming van ‘muiterij’, hoewel Hus niet in politieke termen dacht, maar in reformatorische.Ga naar voetnoot1 Hus zelf, streng van zeden, geneigd tot boetpreken die aan de puriteinse Lollarden niets toegaven, vond enige tijd steun aan het hof, vooral bij koningin Zofie, maar de hoge clerus begon hem te haten. Aartsbisschop Zbynĕk, die zich inmiddels aan paus Alexander v had onderworpen, eiste nu dat Hus voor zijn afwijkende meningen ter verantwoording zou worden geroepen. Dat gebeurde in 1410; Zbynĕk woedde tegen Hus met verbranding van Hus' geschriften, preekverbod en daarna met de ban. Hus boog niet, de koning bleef Hus steunen; Zbynĕk werd afgezet en stierf in de verbanning. De gisting die de stad in deze jaren kenmerkte verhevigde in 1412, toen een nieuwe paus, Johannes xxiii, uit Rome naar Praag kwam om er persoonlijk aflaten te verkopen, uit de opbrengst waarvan hij zijn kruistocht tegen de koning van Napels wilde bekostigen die zijn tegenpaus steunde. Hus striemde de aflaathandel vanaf de kansel en eiste het vertrek van de aflaatverkopers. Enkele eenvoudige mensen protesteerden in de kerken tegen 's pausen venters; zij werden door de schout gevat en terechtgesteld. Het volk wapende zich voor zover het kon en stroomde naar het stadhuis; het kon maar met moeite door de stadswacht worden bedwongen. Hus werd door de nieuwe aartsbisschop geëxcommuniceerd en uit Praag verdreven, terwijl de paus gelastte dat de Bethlehemkapel zou worden gesloten en het interdict op de stad legde.Ga naar voetnoot2 Hus week uit naar zijn geboortestreek en vestigde zich in Kozí Hrádek waar hij studeerde, schreef, maar ook zijn preken voortzette. Alhoewel niemand hem mocht aanhoren, voeden of onderdak verlenen, stroomden de hoorders toe. In Zuid-Bohemen bevond zich ook een groep uitgeweken Waldenzen waarmee Hus verbindingen opnam. Het was niet de eerste keer dat Hus deze ketters op zijn weg ontmoette: nog in 1409 was hij tussenbeide gekomen toen een Praagse Waldens, Abraham genaamd, in de gevangenis werd geworpen om zijn verklaring dat hij preekte met verlof van Christus, niet van de aartsbisschop. Het biblicisme van de Waldenzen kon Hus alleen maar steunen in zijn Wycliffitische standpunten. Binnen korte tijd nam Hus, beschermd door Tsjechische landjonkers, in de dorpen en de velden het woord in wat later te onzent ‘hagepreken’ zou worden genoemd. Ook hier vergeleek hij de overmatige weelde van de kerkheren met Christus' armoede, maar ook met het moeizaam bestaan van hen die door harde arbeid de tienden opbrachten waaruit de priesterluxe werd betaald.Ga naar voetnoot3 Het preken tegen tienden en aflaten en alle vormen van uitplundering die de Kerk bedreef en de eis van Hus dat het kerkbezit ten gunste van de staat diende te worden onteigend, kondigde al de stemmingen aan die in de dagen van Luther | |
[pagina 402]
| |
de Reformatie hielpen voortstuwen: geef ons een gereinigde, waarachtige en goedkope Kerk. Het betekende dat Hus, in tegenstelling tot Wycliffe, de weg van de democratie volgde. Voor de aanvankelijk onpolitieke Hus moest het na de verwerping van zijn reformgedachten inzake het kerkbestel duidelijk worden dat Reformatie en revolutie in Bohemen nauwelijks nog gescheiden konden blijven. Het blijkt uit zijn boek Over de Kerk (1413), waarin de treffende uitspraak voorkomt: ‘Verzet bieden tegen een dwalende paus staat gelijk met gehoorzaamheid aan Christus.’Ga naar voetnoot1 Terwijl de controverse tussen de Tsjechisch gezinde Wenceslas en diens broer Sigismund, die in 1410 was aangewezen tot opvolger van de Duitse keizer, naar een uitbarsting groeide, ging de weerklank van Hus' prediking door het hele land en het aanverwante Moravië. Praag bleef het eigenlijke hart van de beroering.Ga naar voetnoot2 Daar werkten als medestanders van Hus enkele theologen en polemisten die nog radicalere tonen aansloegen dan hij. En daarbij ging het nog niet zozeer als bij Wycliffe om een aanval op het sacramenteel karakter van de Kerk; in dit opzicht neemt de Tsjechische Kerk een heel bijzonder standpunt in. Hus' aanhangers stuurden tegelijk af op nationale verzelfstandiging van de Kerk in Bohemen en Moravië. Wij verwijzen met deze aanhangers speciaal naar Jakoubek van Stříbro, de voorman op de Karelsuniversiteit en de Duitser Nikolaus van Dresden, die niet met zijn landgenoten was uitgeweken maar met zijn broer Peter een school had opgericht voor de kinderen van de Duitstalige bevolking in Praag. Een van hun belangwekkendste polemische publikaties bestond in de Tabulae, de ‘Tafels in de oude en de nieuwe kleur’ (1412), waarin zij de kracht en dezuiverheid van de oude christelijke gemeente door pittige uitspraken stellen tegenover de nieuwe, pauselijke kerkopvattingen, opvattingen die door de Antichrist zijn ingeblazen. Zo plaatsen zij in deze ‘Tafels’ bijvoorbeeld tegenover de beruchte donatie van Constantijn, waardoor de kerkvorsten nu op schitterend gedostepaarden rijden en met hun maîtressen de inkomsten van uitgebreide landgoederen genieten, de armoede van de Mensenzoon die verklaarde dat de vossen holen hebben en de vogels nesten, maar dat hij geen steen bezit om er zijn hoofd op neer te leggen...Ga naar voetnoot3 Jakoubek, en in nog fellere trant Nikolaus van Dresden vuurden de geest van de revolte in Praag met onverdroten ijver aan; de officiële Kerk werd voor hen een al verwerpelijker instituut. De pauselijke, katholiekepartij bestookte hen met een vloed van tegenargumenten. De strijd radicaliseerde zich terwijl hij gevoerd werd. Inmiddels was het gerucht van Hus' ketterijen en de uitwerking daarvan op de nieuwe Praagse volkspredikers ook in de rest van de christelijke wereld doorgedrongen. De Parijse theoloog Jean Charlier, genaamd Gerson, die het scholastieke verval in de theologie wilde overwinnen door een terugkeer tot de mystiek en een devoot leven, was verontwaardigd over de Tsjechische tuimelgeesten: ‘Wereldlijke en geestelijke machten zouden de handen ineen moeten slaan om deze dwaling uit te roeien, en nog liever te vuur en te zwaard dan door overreding,’ aldus zijn christelijk commentaar. Zo vielen dan beschuldigingen op Hus' hoofd waarvoor hij zich vroeger of later zou moeten verantwoorden. Dat gebeurde op het concilie van Konstanz.Ga naar voetnoot4 Het Grote Schisma in de Kerk begon velen dwars te zitten, en vooral de Italianen hunkerden naar terugkeer van één paus in Rome, die de eenheid van het | |
[pagina 403]
| |
Achttiende-eeuwse gravures met de portretten van keizer Sigismund en van Johannes Gerson. Uit J. Lenfant, Histoire du Concile de Constance, 1713. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 404]
| |
land weer kon bewerkstelligen. Tot hen die de Italiaanse stemmingen op bewogen wijze onder woorden brachten, behoorde de dichter Petrarca. De Babylonische gevangenschap van de Kerk in Avignon, aldus de dichter, liet Rome verkommeren als een in de steek gelaten vrouw. Het verblijf van de pausen in Avignon (dat Petrarca van nabij had gezien) kon volgens hem alleen leiden tot de ergste decadentie, en de feiten toonden het aan. Aan het pauselijk hof in Avignon (en niet in Rome!) werden de tienden verteerd die de hele christenwereld in de geldkist van de curie stortte.Ga naar voetnoot1 Ook in de toppen van het kerkbestel kwam rond 1400 een beweging op gang die wordt aangeduid als conciliarisme.Ga naar voetnoot2 Kardinalen en bisschoppen begonnen te geloven dat alleen een algemeen concilie orde en vernieuwing kon brengen in de Kerk, vooral een einde maken aan het schandaal dat er twee opvolgers van Petrus bestonden, een in Avignon en een in Rome, die elkaar verketterden. Een grote groep prelaten had om die beschamende toestand op te heffen in 1409 een concilie belegd in Pisa. Het onvoorzien en droef gevolg ervan was dat zij een derde paus aanwezen, een Griek die zich Alexander v noemde en zijn Heilige Stoel besteeg zonder dat de twee anderen de hunne ontruimden. Zo had de christenheid dan op één moment drie pausen. Aan Alexander v hielden zich Engeland en Frankrijk; aan Benedictus xiii Spanje en Schotland; de Duitse landen met Rome en Napels bleven trouw aan Gregorius xii. Koning Wenceslas van Bohemen probeerde bij dit alles zoveel mogelijk neutraal te blijven. Gevolg van een en ander was dat de neiging om meer invloed en gezag te geven aan landelijke kerken aan omvang won; een neiging die het ontstaan van de grote nationaliteiten heeft begeleid en die in Frankrijk nooit meer zou ophouden zich te laten gelden. Het oude hiërarchische begrip van de Kerk onder één almachtige herder stuitte overal op tegenstand; men kan zelfs zeggen dat Marsilius van Padua (zie pag. 314) met zijn juridisch-theologische aanvallen op de volstrekte alleenheerschappij van de Heilige Stoel een postume zege beleefde. Het denkbeeld dat elke staat een synode zou kunnen en moeten bijeenroepen die de hoogste clericale autoriteit uitoefende - zo'n synode stelde immers ‘het totaal van de gelovigen’ voor - vrat aan het middeleeuws concept van 's pausen primaat. Het Grote Schisma had, als men het nog niet wist, met nadruk de dwaasheid van dat primaat onthuld. De verwerkelijking van het conciliaire denken ging uiteraard schoorvoetend en langzaam; er stonden te veel gevestig de belangen op het spel. Maar andere - nationale - belangen drongen tegelijk met groter kracht; de klasse van de nieuw opgekomen geldmannen liet daarbij haar invloed spreken. Na de mislukking van Pisa duurde het nog enige jaren voor men in kerkelijke kringen - gesteund door wereldlijke, vooral door de Duitse keizer en zijn vorsten - weer tot het bijeenroepen van een concilie besloot. Het werd het officieel geheten xvie Oecumenische Concilie en het vond plaats in Konstanz, Duitse ‘kreits’ stad aan het gelijknamige meer (dat overigens ook Bodenmeer heet). Hier vonden de vergaderde kerkvorsten de moed zich tot hoogste kerkelijke instantie te proclameren, en slaagden zij er werkelijk in door de benoeming van een algemene paus, Martinus v, de drie bestaande pausen naar huis te sturen en het Grote Schisma te breken. De overwinning van het conciliarisme te Konstanz, dit is in feite van de ‘oligar- | |
[pagina 405]
| |
chie’ in de Kerk, was geen blijvende. De renaissancepausen, feller op macht, gezag en aanzien dan ooit, intrigeerden zo lang tot zij het absolute monopolie inzake dogma en Kerk heroverden. Inzonderheid op het concilie van Trente (1545-1563) werd hun door de steun van de jezuïeten de triomf over de bisschoppen bezorgd. Het concilie van Konstanz was niet alleen bedoeld om de eenheid in de Kerk naar buiten toe te herstellen, maar ook de inwendige. Zo ontving Jan Hus een uitnodiging om op het concilie te verschijnen en zich te verantwoorden voor zijn meningen. De opzet was om in het raam van ‘de opheffing van de gebreken in de Kerk’ de rekening met de Tsjechische ketter te vereffenen. Hus is in die valstrik gelopen. Onder aegide van de keizerkandidaat Sigismund werd het concilie een van de drukst bezochte die de christenheid had gekend: kerkelijke en wereldlijke deelnemers verdrongen elkaar in de straten; men betaalde goud voor een logies. En passant zij vermeld datzo'n zevenhonderd prostituées de afgevaardig den volgden naar Konstanz. De roemruchte Parijse theologen Gerson en Pierre d'Ailli, die naam hadden gemaakt als voorstanders van zuivering in de kerkgelederen, waren de kopstukken van de eindeloze zittingen en zorgden er vooral voor dat de Italiaanse kardinalen niet de boventoon kregen. Uiteindelijk heeft het concilie geen enkele hervorming tot stand gebracht, maar het slaagde er na vier jaar vergaderen wel in de kerkeenheid te herstellen. Zo nu en dan had het iets van een farce: zo dacht de opvolger van Alexander v, paus Johannes xxiii, een man met voor een kerkvorst zeer onnatuurlijke lusten en een onwaardig verleden (hij was een voormalig piraat), aan de procedure van het eenheidsstreven te kunnen ontkomen en zijn pausschap te redden door uit te knijpen. Men vatte hem en zette hem vervolgens in vol concilie af. (Zijn optreden en reputatie waren in onze tijd aanleiding voor Angelo Roncalli om zich bij zijn pauselijke benoeming in 1958 nogmaals Johannes xxiii te noemen en die naam weer populair te maken.) Gregorius xii dankte uit eigen beweging af. Benedictus xiii verloor zijn aanhang op het concilie, al bleef hij zich tot zijn dood paus noemen in het ene Spaanse stadje waar hij na Konstanz nog iets te zeggen had...Ga naar voetnoot1 Dit wat de grote lijnen van het concilie betreft. Voor Jan Hus werd het zijn einde. De aanstaande keizer Sigismund, rivaal van zijn broer Wenceslas iv in Bohemen, daar bij een ijdeltuit en een intrigant, was de Tsjechen niet goed gezind; zijn instelling was Duits en behoudend katholiek. Sigismund bood Hus een vrijgeleide naar Konstanz en heeft dat waarschijnlijk ook in oprechtheid bedoeld. Hus was door zijn vrienden tegen de monarch en tegen de organisatoren van het concilie gewaarschuwd, maar hij geloofde in het woord van een zo hoog geplaatst wereldlijk heerser. Hij was nog maar net in Konstanz of hij werd op beschuldiging dat hij wenste te vluchten gearresteerd en in de cel gesloten. Heel de winter lag hij aan handen en voeten gebonden in de ijzige toren van kasteel Gottlieben dat aan de dominicaanse inquisiteurs behoorde en waar later ook Johannes xxiii gevangen werd gezet. Sigismund betoonde zich eerst ontdaan over deze gang van zaken, maar stak hierna uit angst om het concilieverloop in gevaar te brengen geen hand meer voor Hus uit. Hij had bovendien gemerkt dat de reformant de steun genoot van grote delen van de Tsjechische adel en vreesde scheuring in zijn rijk; hij haatte het nationale streven van de Bohemers. | |
[pagina 406]
| |
Jeroen van Praag in de gevangenis en op de brandstapel in Konstanz. Uit Historiën der vromer martelaren van J. Gysius, 1658. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
Jan Hus naar de brandstapel geleid. Nationale Bibliotheek, Praag.
| |
[pagina 407]
| |
Tot degenen die Hus naar Konstanz vergezelden behoorde ridder Jan van Chlum. Hij was het die ervoor zorgde dat Hus brieven uit de kerker naar zijn vrienden in Bohemen kon schrijven en bracht ook de antwoorden terug.Ga naar voetnoot1 De brieven getuigen van een ongebroken geest, van vertrouwen in de mensen, van de band met het geboorteland. Bij tussenpozen werd Hus uit zijn cel voor het college van kardinalen gebracht, die hem in subtiele en slopende disputen en kruisverhoren verwikkelden, die zijn ‘schuld’ aan het licht moesten brengen en aanleiding werden tot de steeds herhaalde eis om te herroepen. Daarbij speelde zijn oude, een maal Wycliffitisch gezinde medestander Stefan Paleč, die in 1412 zijn tegenstander geworden was, een judasrol, zoals hij dat in de loop van het concilie nog eens zou doen tegen Hus' verdediger Hiëronymus van Praag. Het ergst waren de ‘getuigen’ die bij de verhoren optraden en vele van Hus' meningen theologisch wisten te verdraaien.Ga naar voetnoot2 Hus'volstrekte weigering om het hoofd te buigen kostte hem zijn leven. In april 1415 was Wycliffe's leer, zoals hiervoor vermeld, postuum veroordeeld. Op 6 juli volgde in de kathedrale kerk van Konstanz het vonnis tegen Jan Hus als volgeling van de Engelse ketter. Tot zijn veroordeelde thesen behoorde de opinie dat Petrus nooit hoofd van de Kerk was geweest, dat de paus nooit de Kerk kan leiden als zijn levensgedrag verwerpelijk is, en dat een vroom en onverdacht priester kan prediken, ook al is hij geëxcommuniceerd. Hetzelfde wat voor de gehoorzaamheid aan de Kerk geldt, geldt ook voor de wereldlijke heersers: zij moeten zedelijk rein zijn.Ga naar voetnoot3 Hus werd na het conciliaire vonnis door de straten van Konstanz geleid in de vernederende uitmonstering die men ketters meegaf en vervolgens op een weiland buiten de poorten verbrand. Toen de brandstapel al rookte werd namens het concilie van hem geëist dat hij zou herroepen. Hus getuigde opnieuw van wat onwrikbare waarheid voor hem was: zijn protest tegen de zonde van de falende Kerk. ‘het werd 'het plechtigste brandoffer van de geschiedenis’.Ga naar voetnoot4 Hus' laatste woorden zouden geslaakt zijn toen een vroom oud vrouwtje kwam aanstrompelen om een paar extra rijsjes op zijn brandstapel te gooien, wat hem stervend liet verzuchten: ‘Sancta simplicitas!’, ‘O heilige eenvoud!’ Voor ons Nederlanders heeft het concilie van Konstanz nog een bijzondere betekenis, omdat hier naast Hus en beschuldigd van Hussitische ketterijen twee theologen uit de Lage Landen werden berecht, Nicolaas Serrurier uit Doornik en Johannes van Alkmaar, afkomstig uit de stad waarnaar hij zich noemde. Serrurier had als augustijner monnik verzocht om de opdracht ketters - Waldenzen en Begarden - in de Zuidnederlandse bisdommen te mogen opsporen. Die taak had hij verwaarloosd door zijn aanvallen te richten tegen de verwording van de geestelijkheid. Na gevangenneming en celstraf in Doornik moest hij zich in 1416 voor het concilie van Konstanz verantwoorden voor de dwaalleren waarmee zijn optreden leek te zijn besmet, en die hij volgens zijn aanklagers had gebruikt om het volk tegen de clerus op te zetten. Er liep een Donatistische draad door Serruriers tuchtredes tegen onzedelijke priesters, maar hij had eveneens de zo populaire Antoniusverering aangetast: de varkens die op kosten van de overheid werden onderhouden - het varken was de geliefkoosde metgezel van de Egyptische heilige geweest - hadden Serruriers toornig protest opgewekt, zo goed als het feit dat een groep geestelijken profijt wist te slaan uit het vertonen | |
[pagina 408]
| |
Jan Hus op de brandstapel. Codex van Jena, Natioanaal Museum, Praag.
| |
[pagina 409]
| |
van Antoniusrelieken. Dat Serrurier werkelijk iets heeft geweten van de Hussitische ketterij en waarvan men hem betichtte blijkt uit het feit dat hij zijn stadsgenoten de beroemde Vier Artikelen trachtte uit te leggen (zie pag. 433). Op het vervolg concilie van Konstanz in Florence kwam Serrurier, bedreigd met levenslange verbanning uit de Zuidelijke Nederlanden, tot herroeping en boetedoening, wat hem een vrij lichte straf bezorgde. Hij was echter allerminst berouwvol, want hij wist aan zijn cipiers te ontsnappen, maar werd toch in 1423 in het bisdom Lausanne weer gegrepen. De bisschop aldaar veinsde nooit van de ketter te hebben gehoord en hield een nieuw proces tegen Serrurier slepende. Na 1424 is er van de ‘Hussiet’ Serrurier geen bericht meer. Johannes van Alkmaar, die zijn academische graden in Parijs had gehaald, werd voor het tribunaal van Konstanz gedaagd wegens het schrijven van een ketterse verhandeling waarin hij gepleit had om ter redding van de corrupte Kerk en de geestelijke gelederen elk gezag en elke eigendom van de clerus af te nemen. Hij herriep en onderschreef de veroordeling van Wycliffe en Hus (1418). Of hij en Serrurier werkelijk geestesverwanten van Hus zijn geweest, met andere woorden of er in de Nederlanden enige spreiding van Hussitische denkbeelden heeft plaatsgevonden blijft vaag. De bisschop van het ketternest Doornik zond wel in 1420 een hem in handen gevallen traktaat aan de theologische magisters in Parijs voor nader onderzoek. Er werd daarin onder andere gepleit voor de eucharistiein beide gedaanten ‘volgens de lieden van het koninkrijk Bohemen en inzonderheid van Praag’, die echter elders ook ‘aanhangers van de afschuwelijke en verworpen sekte der Pragenaars’ worden genoemd. In maart 1423 bereikten een viertal Hussitische manifesten ook de stad Doornik. De poorter Gilles Mersault, blijkbaar al voorheen in oppositie tegen de Kerk, werd door de inhoud gegrepen en probeerde op de Grote Markt de oproep van de Bohemers aan zijn stadsgenoten te verklaren. Hij vertelde hun hoe de Taborieten de Duitse kruisvaarders, die het ketterse Bohemen wilden temmen, wisten te tuchtigen, hoe zij de ‘wet Gods’ onderhielden, hoe zij een einde wilden maken aan onrechtmatig kerk bezit en de aanstotelijke levenswandel van de clerus. De Inquisitie lag op de loer en rekende Mersault in. Onder druk van het lakenweversgilde werd hij eerst weer vrijgelaten, maar in juli 1423 opnieuw gevat. Er begon een touwtrekken om zijn persoon tussen bisschop en stadsbestuur, waarachter ongetwijfeld politieke grieven verscholen gingen. De bisschop won. Mersaults proces eindigde na veel beroering met een vonnis van tien jaar kerker, terwijl de lakenwever die hem steeds had verdedigd en ook nu had willen bevrijden, het leven liet op de brandstapel. Het bleef in en om Doornik gisten van ‘Hussitisme’, want de geruchten van de machtige oorlog die de Taborieten voerden tegen de corrupte Kerk en haar vertegenwoordigers bleven overkomen en wekten zelfs bij sommigen de hoop dat de Hussietenlegers zouden doorstoten tot in de Nederlanden. Ook in het verloop van de vijftiende eeuw waarschuwt Filips de Goede een aantal stadsbesturen tegen de ‘perverse’ invloeden van de Praagse sekte. Nog in 1485 worden ‘Hussieten’ genoemd bij een proces van Fransgezinde Bruggenaren die in een komplot tegen Maximiliaan van Oostenrijk beland zijn. Bij een van hen blijkt bij het onderzoek bekendheid met Hus' leer. Maar deze man behoorde toch wel | |
[pagina 410]
| |
tot een afzienbaar klein groepje in de Nederlanden. De ketterijen te onzent hebben dan ook voor het merendeel een heel ander karakter gedragen.Ga naar voetnoot1 Hus' erfenis in zijn eigen vaderland was veelzijdig en diepgaand en liet zich straks gelden in de na zijn dood opgevlamde Hussitische volksbeweging. In de algemene geschiedschrijving is deze min of meer als een nationale Tsjechische aangelegenheid behandeld, terwijl het hier zoals ik eerder betoogde om een zaak van Europese dimensies ging. H. Kaminsky heeft er op gewezen dat het in de historiografie van het Hussietendom een bijna ingeroeste gewoonte is geworden om Hus en de na hem komende dragers van de revolutieoorlog via Duitse en katholieke og en te bezien als ‘cultuurverwoesters’.Ga naar voetnoot2 Zo kon het bijvoorbeeld ook niet uitblijven dat de jezuïeten, die vooral na 1600 de opdracht kregen het door de ketterij uitgeholde Bohemen terug te voeren in de schoot van de Moederkerk, Hus als Tsjechische volksheld en symbool hebben willen vervangen door een echte Roomse heilige, Jan Nepomuk, Hus' tijdgenoot en ook al een martelaar - een onbetwiste strijder voor rechtzinnigheid en de onderwerping aan katholieke en Duitse machthebbers. De Tsjechische geschiedschrijving van de vorige eeuw, begin van de nationale revival, aangevoerd door eminente geesten als Frantisěk Palacky en later Vacláv Tomek, herstelde ook het nationaal respect voor Hus en de Hussitische revolutie. Alois Jirásek, tijdgenoot van T.G. Masaryk, schreef zijn indrukwekkende romancyclus over de Hussitische oorlogen en hun rampzalige epiloog. Voor de rest van Europa blijft de hele Tsjechische renaissance opgesloten binnen een deelstaat van de Oostenrijks-Hongaarse monarchie, waarvan het obscurantisch karakter te weinig onderkend is. Taalbarrières vergrootten het geïsoleerd karakter van die opleving en laten het veld vrij aan Duitse interpretaties. De Engelsman R.R. Betts stond daartegenover als nuttige en correctieve uitzondering, tegenwoordig gesecondeerd door de Duitser Richard Friedenthal in zijn biografie van Hus. De erfenis van Hus werkte op de nakomelingen als onuitputtelijke inspiratie. Zij was in de eerste plaats een aansporing de strijd tegen de autoritaire Kerk feller te voeren, en geen hervormingen van pauselijk of monarchaal gezag, maar alleen van de volksbeweging te verwachten. Die koers hebben de Hussieten in hun linkse gelederen van meet af ingeslagen en in haar consequenties voltrokken. Het nieuws van Hus' marteldood lokte al meteen volksbetogingen uit, die in hevigheidzouden toenemen. In 1416 vormde de Tsjechische adel, die tegen Hus' executie had geprotesteerd, een liga ter verdediging van de vrije prediking op Boheemse grond. De dood op de brandstapel, die Hiëronymus van Praag in 1416 te Konstanz moest ondergaan, liet de protesten enkel aanzwellen. In de schildering van het drama waarin Hus onvermijdelijk de centrale gestalte zou worden, is de persoonlijkheid van Hiëronymus van Praag al te vaak in de schaduw komen te staan, ofschoon hij volgens R.R. Betts, die een uitvoerige studie aan hem wijdde, een authentieker geleerde zou zijn geweest dan Hus. Ook noemt Betts Hiëronymus' loopbaan en levenseinde meeslepender dan dat van Wycliffe. Hiëronymus heeft te Konstanz na een merkwaardige weifeling en inzinking een schitterend voorbeeld gegeven van intellectuele en fysieke moed bij de verdediging van zijn en Hus' beginselen, waardoor hij een model van standvastigheid is geworden voor de Tsjechische partizanen in de na hem komende eeuwen.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 411]
| |
Aeneas Sylvius (Piccolomini) wordt onder de naam Pius ii tot paus verheven. Wandschildering van Pinturicchio. Dom van Siena.
|
|