Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 389]
| |
Boek Vijf
| |
[pagina 390]
| |
Hussitische Wagenburg. Uit Jan Žitžka Tábor van Josef Schneider, 1974.
| |
[pagina 391]
| |
1 Bohemen en het DeutschtumIn zijn vergelijkende studie over Franse ‘seigneurie’ en Engelse ‘manor’ heeft Mare Bloch gewezen op het onvermijdelijk geworden karakter van de boerenopstanden in Europa, die aankondigden dat de tirannie van de feodale heren tot een opgekropte maatschappelijke gramschap leidt die zich voorlopig nog ‘endemisch’, afhankelijk van tijdstip en omstandigheden, baanbreekt. In de Franse Jacquerie, de Engelse Grote Opstand, in zovele boerenrevoltes in Catalonië en Scandinavië, straks op het einde van de eeuw in de Nederlanden (het ‘kaas- en broodvolk’) wordt de ene etappe na de andere afgelegd op de weg van de maatschappelijke ontbinding, die de weg bereidt naar een diepgaander, meer omvattende ommekeer.Ga naar voetnoot1 Het Bohemen - Tsjechenland - van de veertiende en vijftiende eeuw heeft zich als wieg van de grootste en machtigste ketterbeweging voor die ommekeer een internationale betekenis verworven, die het zonder Jan Hus en de Hussietenoorlogen moeilijk zou hebben verkregen. Leken schijnbaar alles beheersende monarchieën als die van Frankrijk en Engeland (nog steeds in verbitterde oorlog met elkaar verwikkeld), het keizerland Duitsland, om maar te zwijgen van Italië met zijn briljante stadsrepublieken en vroege renaissancecultuur niet veel meer geroepen de lotgevallen van het werelddeel een beslissende wending te geven? Toch is niets minder waar. Wat zich in Bohemen afspeelde heeft die lotgevallen in drie decennia direct, en lange tijd daarna indirect nog bepaald. De ‘Hussietenoorlogen’ hebben de hele kerkelijke en feodale orde in Europa zo grondig geschokt, dat haar herstel niet meer, en alleen haar gedaanteverwisseling door nieuwe revolutionaire schokken nog mogelijk was. Wat de middeleeuwse ketterij en begonnen waren, wat verspreide opstanden voor regionale en tijdelijke metamorfosen teweegbrachten en wat ik elders heb vergeleken met het effect van ‘breekijzers in de feodaliteit’, hebben de Hussieten voltooid door een verbazingwekkende combinatie van godsdienstige en sociale krachten vanuit de eigen nationaliteit, tot aan indrukwekkende militaire veldtochten in het hart van Europa toe. Europa's middeleeuwse structuren zijn daarmee ingestort, beter nog: rijp gemaakt voor het complex van omwentelingen dat wij de Hervorming noemen.Ga naar voetnoot2 Bohemen, in devroege Middeleeuwen gegrepen door de feodalisering die zich door heel Europa uitbreidde, was tot de twaalfde en dertiende eeuw in handen van de inheemse pans (hoge adel), die met de slachta (kleine adel) de lijfeigen boerenbevolking beheersten en uitbuitten volgens het gevestigde maatschappelijke patroon. Ook de klasse van vrije boeren die zich lang staande gehouden had, werd door de pans in toenemende mate onteigend. Inmiddels werd het Tsjechische, feodale patroon in toenemende mate drukkender doordat de Boheemse koningen vazallen waren van de Duitse keizer, waardoor al meer Duitse elementen het land binnendrongen om het te koloniseren, zoals zij dat met andere Slavische gebieden hadden gedaan. De kale Duitse baronnen kregen Tsjechisch land, en op de baronnen volgde de kerkelijk-kloosterlijke kolonisatie door Duitse orden, johannieters en tempelieren, franciscanen en dominicanen, die in het veroveren van bodembezit niet voor hun wereldlijke kompanen onderdeden. Zij deden | |
[pagina 392]
| |
het echter niet te vuur en te zwaard, maar ‘vreedzaam’, zij schoven als het ware een klasse van Duitse stadsbewoners voor zich uit, die zich in de steden nestelden en kwartiermakers werden voor de Duitse adel en de Duitse geestelijkheid. De horigheid op het platteland groeide door de Duitse economische druk; in de steden woonden duidelijk twee nationaliteiten naast elkaar, waarbij de sterke Duitse de zwakke Tsjechische al meer wist te exploiteren. Alleen al in de omgeving van Praag en Kutná Hora bezaten Duitse patriciërs 115 lijfeigen dorpen. De Boheemse koningen gebruikten hun vazaliteit ten overstaan van de Duitse keizers voornamelijk om hun eigen positie te versterken. Zij werden op de duur Duitse keurvorsten en betrokken hun land zodoende meer en meer in de Westeuropese politiek. Tsjechische adel nam Duitse zeden, Duitse kledij en vervolgens de Duitse taal aan; sommige pans verduitsten zelfs hun familienaam. In de mate waarin de inheemse Boheemse koningen aan macht wonnen, raakten zij ook in conflict met de Duitse suzerein, tegen wie zij bij voorkomende gelegenheden de wapens richtten, vooral wanneer het hun in het hoofd opkwam zelf naar de Duitse keizerskroon te dingen. Deze inheemse dynastie stierf in 1306 uit; de Boheemse politiek geraakte in de chaos, tot de pans in 1309 een Duitse vorst, Jan van Luxemburg, tot koning kozen. Hij was zelden in Bohemen, voelde zich door zijn vorstelijke belangen met Frankrijk verbonden en sneuvelde aan Franse zijde bij Crécy tegen de Engelsen. Jans zoon Karel, als Boheems koning Karel i, werd in 1356 Duits keizer en is zo als Karel iv het meest bekend geworden. In Duitsland had hij weinig te vertellen; des te energieker greep hij de kansen aan om zijn Boheems rijk te ver groten. Hij bezat mettertijd behalve de kernlanden Bohemen-Moravië en zijn stamland Luxemburg de Slavische Lausitz (Lusitza) tussen de Elbe en de Oder, en verwierf vervolgens Silezië met het rijke handelscentrum Wroclaw (Breslau). De impact van Bohemen op de rest van Europa werd onmiskenbaar; lofredenaars hebben zelfs gesproken van Karels gouden eeuw. Listig en brutaal van karakter, doorkneed in diplomatieke finesses, heeft hij ongetwijfeld voor Bohemen een aantal belangrijke dingen tot stand gebracht. De stad Praag kreeg zijn ‘nove mĕsto’, de Nieuwe Stad, een centrum voor ambachtslui, alsook een keur van monumentale bouwsels, waaronder de nog bestaande magnifieke Karelsbrug. De economische bloei van het land, ten profijte van de nijvere en bezittende klassen, was een feit; de koning zelf heette de Europese vorst die de hoogste inkomsten uit zijn landen trok. Bohemen verkreeg goudwasserijen, zilvermijnen en een uitgebreide weverij. Naast de elementaire landbouw ontwikkelden zich ooft- en wijnbouw, hennep en lijnzaad werden veelgevraagde produkten, aan de rivieren ontstond een omvangrijke visserij. Het was bitter voor de Tsjechen dat de rijkste economische ondernemingen en goederenhandel zich in Duitse handen bevonden. Want ook de Tsjechische kooplui, handwerkers, ja, de kleine grondbezitters op het platteland begonnen zich te roeren in de veranderende economie, alhoewel juist zij het nijpendst zaten opgesloten in de gevolgen van gildepolitiek en agrarische horigheid.Ga naar voetnoot1 Het is waarschijnlijk Karels grootste verdienste - althans een daad van verstrekkende gevolgen - dat hij in 1348 de Karelsuniversiteit stichtte, die nu nog zijn naam draagt. Zij volgde wat belang betreft in Europa met haar zwerm van Tsjechische, Duitse en Poolse studenten als derde op die van Oxford en Parijs | |
[pagina 393]
| |
en bleek mettertijd het bolwerk van nieuwe ideeën. De heerser uit het huis van Luxemburg was het uiteraard alleen te doen om zijn monarchie ook intellectueel aanzien te geven, terwijl hij met de universiteit mogelijk heeft gedacht een bijdrage te leveren tot de inwendige vernieuwing van de Kerk. Hierbij valt op te merken dat hij die gewenste reformen niet zag als het voet geven aan theologische ketterijen. Zo liet hij Begijnen en Begarden in zijn rijk meedogenloos vervolgen, waarbij hij in zijn ketterbestrijding de des betreffende decreten van de Hohenstaufer Frederik ii als voorbeeld nam.Ga naar voetnoot1 De invloed van Karels fortuinlijk bewind werkte nog enige tijd door in dat van zijn zoon Wenceslas (Vacláv) iv, de vorst tijdens wiens regering het Hussietendom geboren werd.Ga naar voetnoot* Zo wordt het Bohemen van de vijftiende eeuw een rijk van pracht, maar ook van plebejische armoede, van Europees aanzien, ook door de sterk bevorderde handel, en interne sociale tegenstellingen waarvoor geen vreedzame verzoening bestaan kon. De geldhuishouding, die naar het woord van Friedrich Engels ‘de ridder burchten al ondermijnde voor het buskruit er bressen in schoot’, is hier de grote omwentelaar. En geld wordt ook in Bohemen gemaakt waar handwerk en handel de toppen van de maatschappij met meer macht gaan beheersen. Het onwrikbaar beeld van de drie ‘standen’ - de heersers, de bidders, de werkers - blijkt te verwrikken. De ‘liefde’ die de Kerk als bindmiddel voor deze drie zo lang had aangeprezen, raakte meer en meer zoek, zo zij er ooit geweest was.Ga naar voetnoot2 In de stedelijke ontwikkelingen zelf wordt de klassenstrijd begeleidingsverschijnsel en tegelijk beweger van veranderingen, hoe vaak de laatste ook in bloed werden gesmoord. In Bohemen werden in de veertiende eeuw de handwerksgilden haarden van onrust; deleden weerden zich naar buiten en vochten de tegenstellingen met de gildemeesters uit. Het middeleeuws beeld is volledig als de sociale wrok zich tegen de Kerk richt - het uitdagende, zichtbare symbool van glans en autoriteit. In handen van deze Kerk ligt een derde, volgens sommigen de helft van alle landeigendom in Bohemen; die wordt niet door feodale zonen en dochters versplinterd, maar blijft in één hand. De Kerk ontvangt in de eerste plaats de fiscale jaargelden uit 's konings kas, want de Luxemburgers streven goede relaties met de curie na. De Kerk doet zaken en zelfs in zo'n omvang dat de adel - zoals elders - van nijd op zoveel grondbezit en rijkdom gelooft dat een nieuwe verdeling van de bodem aan de orde moet komen (zij kan slechts in termen van feodale rijkdom denken). In de steden treedt de Kerk op als bankier en grondspeculant; geestelijken exploiteren op z'n tijd wijnhuizen en bordelen. Op het platteland eist zij tienden en herendiensten. Adel, stedeling en lijfeigene kunnen haar sacramentele bijstand kopen, en wie het meeste betaalt is het zekerst van hemelgunst. De Kerk is het grote internationale instituut dat ambten verkoopt en prebenden verleent zonder aanzien van grenzen en geografische scheidslijnen. Stromen gelds vloeien naar Avignon of naar Rome, en geen mens schijnt nog aan de rechtmatigheid van die situatie te twijfelen, al zegt een toenmalig Boheems volkslied: | |
[pagina 394]
| |
Wil jij de paus graag zien,
Dat is een duivels kunst,
Geen arme laat hij in,
Wie geld heeft krijgt de gunst.
Want zijne heiligheid
- Prent dat maar in je kop -
Leeft van ons aller vlijt
En vreet jouw brood nog op.Ga naar voetnoot1
De grote verduitste adel in Bohemen eiste het recht op mee te eten, anders gezegd: de macht in de staat met de koning te delen. In de gewelddadige botsingen van de kroon en de hoge adel viel Wenceslas vaker dan eens in handen van de magnaten die hem opsloten en weergaloos chanteerden. Wenceslas probeerde de lage adel aan zijn zijde te krijgen en zich aldus te beschermen. De kleine edellieden bleken echter machteloos tegen het geweld van de groten die zich al meer van het grondbezit van hun zwakkere soortgenoten meester maakten en de koning alleen nog als marionet in zijn formele positie handhaafden. Daarbij beschikten zij - met de andere ‘standen’ - nog over een bijzonder machtsmiddel. De Luxemburgers hadden bij hun inkomste in het land een snĕm of landdag moeten instellen, die vrijwel een adelsparlement werd. De steden heetten er wel in vertegenwoordigd te zijn, maar werden nauwelijks ontboden. Ook hier probeerde de koning als tegenwicht tegen de paus een eigen diplomatie, namelijk onderhandelen met de standen afzonderlijk. De ontketening van feodaal geweld dreef mettertijd de bedreigden tot elkaar, maar begon ook middenlagen, koopmans- en handwerkerskringen aan te trekken. Daarbij treedt het specifieke kenmerk van de Tsjechische klassenstrijd al duidelijker aan het licht, de concentratie van macht en rijkdom in Duitse handen. Het gevoel dat men een Duits wingewest dreigt te worden breekt zich onder de Tsjechen al meer baan. Het Deutschtum vormt de provocerende afgrenzing tegen de Tsjechische, maatschappelijk inferieure volkslagen en tegelijk een prikkel die al meer ontrechten en gekrenkten tot verzet dreef. De sympathie van de kleine adel helde mettertijd naar de geringen en rebelsgezinden over. Daarmee werd tevens het Tsjechisch nationaal bewustzijn bij deze klasse, in feite de klasse van militairen, versterkt. Het samensmeden van de uiteenlopende sociale elementen werd bewerkstelligd door de lagere geestelijkheid, die in de kerkelijke hiërarchie ook al een versmeten groep voorstelde. Wat deze arme clerus predikte was de wenselijkheid en zuiverheid van het oudste, apostolische christendom. Het waren denkbeelden die in hun religieuze aantrekkingskracht een ideologie vormden van eenvoud, vroomheid en ontzegging, waar de Duitse prelaten als wereldheren leefden en optraden, ook van pauselijke zijde onderscheiden met de meeste en vetste prebenden. Dezelfde prelaten waren leden van 's konings raad, bekleedden hoge staatsfuncties, vormden mede de top van de snĕm. Ook zij schaarden zich rond de koning om hem beter te kunnen beheersen, terwijl zij hem in de ogen van het volk verhieven als het idool bij de genade Gods. | |
[pagina 395]
| |
De pauselijke kerk als Satansinstituut. Codex van Jena, Nationaal Museum, Praag.
| |
[pagina 396]
| |
Zo kreeg de controverse tussen volksmassa en feodale bisschoppen in Bohemen langs natuurlijke weg het gezicht van een kerk- en geloofsstrijd. Onder sterk godsdienstige leuzen roept de geestelijke oppositie krachten op in het sociale leven, en dat gebeurde vanaf de kansel. Kerk en kapel werden toneel van volksvergaderingen waar de kritische prekers zich verbroederden met de klasse van verdrukten, terwijl zij hun de maatschappelijke toedracht verklaarden als de waarheid van de religie. Er zijn in de voorgeschiedenis van het Hussietendom behalve vele eenvoudige priesters enkele predikers en reformatorische geesten van monumentale orde in Bohemen opgetreden.Ga naar voetnoot1 Deideoloog van de beweging was wel Matĕj van Janov, die te Parijs had gestudeerd en kanunnik werd van de Praagse kathedraal, later een prebende kreeg in een parochie buiten Praag. Het nam niet weg dat hij net als Wycliffe de terugkeer predikte naar de Kerk waarin de ‘wet der apostelen’ richtsnoer was; de bestaande Kerk was voor hem een schouwspel van huichelarij, het speelveld van de Antichrist. Zijn geschrift met twaalf levensregels, ontleend aan de beide testamenten, wilde een handboek zijn voor de waarachtig vromen om niet in de strikken van deze Antichrist te vallen en verwachtend uit te zien naar Christus' reinigende wederkomst. Aanhoudend slag met de hoge geestelijkheid werd geleverd door Jan Milič, die al voor Matĕj van Janov optrad, daartoe weer geïnspireerd door de preken van Konrad Waldhauser (zie hierna). Rond 1364 deed hij afstand van zijn prebenden en trad als arme prediker op. Hij voer niet alleen uit tegen de woeker, de weelde en ongebondenheid van de hoge clerus, maar noemde koning Karel zonder omwegen een verpersoonlijking van de Antichrist. Zijn prediking van tucht en ascese - in het Tsjechisch, wat hem mateloos populair maakte - had nog een praktisch bijverschijnsel : hij stichtte tehuizen voor straathoeren en gevallen vrouwen in Praag die hij ‘Jeruzalem’ noemde, en tevens een commune van predikers die in de ogen van sommigen verdachte, Begardische trekken kreeg. Voor deze beschuldiging van Begardisme moest Jan Milič zich verantwoorden in Avignon (1373), waar de Inquisitie hem kerkerde, maar de paus hem in vrijheid liet stellen. Hij stierf kort daarop; zijn ‘Jeruzalem’-stichtingen werden door zijn tegenstanders ongedaan gemaakt. De reeds genoemde Konrad Waldhauser was door Karel iv naar Praag gehaald; hij was een augustijner kanunnik die zich beroemd maakte als preker in de ‘oude stad’ van Praag en de koning tegelijkertijd als biechtvader diende. Hij preekte in de Duitse taal, wat bijna vanzelfsprekend meebracht dat hij zich tegen hoge geestelijkheid en rijk patriciaat keerde; vooral de laatsten genoten ervan om door hem voor hun weelden en zonden gekastijd te worden, zoals een hedendaags historicus sarcastisch vaststelt.Ga naar voetnoot2 Ook hij vertoonde neiging tot apocalyptische uitspraken en voer met macht uit tegen pseudoprofeten die het volk misleidden. Hij werd eveneens naar Avignon ontboden om zich te verantwoorden voor hem aangewreven dogmatische dwalingen. Hij stierf aan het pauselijk hof in 1369. Jan Milič is een van de grote kring van aanhangers die hij om zich verzameld had en die zijn werk voortzetten. In het middelpunt van deze nieuwe groep, die de bestaande controversen en protesten tot aan de crisis zou opvoeren, staat rond 1400 de hervormer Jan Hus. Hervormer zonder dat hij zelf de uiterste consequenties wilde trekken, op het | |
[pagina 397]
| |
concilie van Konstanz (1414-'18) dat hem tot de brandstapel veroordeelde er nog van overtuigd dat hij met zijn hartstochtelijk pleiten voor de waarheid - ‘zoek de waarheid, luister naar de waarheid, onderwijs de waarheid, heb de waarheid lief volhard bij de waarheid, verdedig de waarheid tot aan de dood’ - niet tot ketterse verdoling vervallen was. Tegelijk maakte hij zich tot de verwekker van een beweging die hem in kracht en diepte ver voorbij zou schieten. Dat Bohemen juist het stamland zou worden van een religieuze revolutieoorlog is evenmin verwonderlijk als dat Engeland Wycliffe en de Lollarden voortbracht. Als politieke structuren waren beidelanden met sterk centraal gezag als geroepen om de alom aanwezige hervormingsgeest en opgelaaide kritiek vorm te geven. Jan Hus werd, wat hij daarvan zelf mag hebben gevonden, een ketter omdat hij de ideeën van Wycliffe naar Tsjechische bodem verplantte. Er bestaat een algemeen gevoelen dat Hus' volgelingen zijn uitlatingen en persoon radicaler hebben willen maken dan hij het bedoeld had, maar een feit blijft om te beginnen al dat Hus, overigens een bekwaam en zelfstandig theoloog, hele fragmenten van Wycliffe's werken in de zijne heeft overgenomen (een toentertijd gebruikelijke wijze van ‘citeren’), wat voor zijn leer en prediking grote gevolgen heeft gehad. Strikt genomen was de overname van Wycliffitische denkbeelden in Bohemen al voor Hus op gang gekomen. Er bestond een relatie van de Boheemse studerende adelsjeugd met de universiteit van Oxford, vooral toen de universiteit van Parijs hun door het in 1378 uitgebroken Grote Schisma te partijdig, te ‘gallicanistisch’, geworden was. Het bezoeken van de Oxfordse universiteit door jonge Tsjechen met een studiebeurs nam nog toe toen de zuster van koning Wenceslas, Anna, met Richard ii trouwde. De Tsjechische studenten namen al rond 1390 Wycliffe's geschriften mee naar Praag, waar ze op allerlei punten wonderwel bleken aan te sluiten bij de reformbeweging van Matĕj van Janov, Jan Milič en hun kritische geestverwanten. Het nationale Tsjechische element scherpte hierbij de neiging tot Wycliffisme, omdat de Duitse theologen aan de Karelsuniversiteit in hoofdzaak de richting aanhingen die Wycliffe in zijn jeugd verworpen had (het ‘nominalisme’), reden te meer voor de echte Tsjechen om Wycliffe's leer als het laatste woord inzake de visie op de Kerk binnen te halen. De Engelse hervormer gaf pasklare antwoorden op vragen die hen zelf al zo lang bezig hielden; een bevestiging in veel gevallen ook van wat zij zelf hadden doordacht.Ga naar voetnoot1 |
|