Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd13 Het Evangelie langs de wegenDe volgelingen van Wycliffe, de ‘jonge heethoofden’, hebben zich onvermijdelijk tot rebellen binnen de Engelse monarchie ontwikkeld, waarbij de machtigen in de staat in het begin alleen maar zijde dachten te spinnen bij hun zeer anti-clericale beweging. Ook deze machthebbers werd het duidelijk dat Wycliffe's propageren van kerkelijke ongehoorzaamheid de staat zelf in de grondvesten raakte; daarvoor waren in de feodale samenleving Kerk en wereldgezag te zeer tot één systeem samengegroeid. De Kerk heeft om te beginnen alles gedaan om Wycliffe's discipelen (in hoofdzaak academici uit Oxford) van hun dwalingen terug te doen komen, wat bij sommigen inderdaad gelukt is, terwijl anderen in de mist der tijden zijn verdwenen. Een extreem voorbeeld van herroeping is dat van Nicholas van Hereford, die eerst vurig tegen de aartsbisschop van Canterbury preekte en later berouwvol tot het katholicisme terugkeerde om zelfs een vervolger van de Lollarden te worden.Ga naar voetnoot2 In het begin van de vijftiende eeuw waren de Lollarden praktisch tot staatsvijanden verklaard, tegen wie landheren, bisschop en sheriff gezamenlijk optraden en die daarbij niet weinig te lijden hadden van valse aantijgingen, voornamelijk van de ‘ware devoten’. Bij iedere opstand van in het nauw gedreven boeren, die tot gewelddadige inbreuk op bos-, jacht- en weiderechten leidt, ziet de overheid de hand van de Lollarden, ‘rebellen en verraders’. Hun naam, oorspronkelijk alleen als scheldwoord gebruikt, kreeg daarmee een criminele bijklank, wat overigens niet kon wegnemen dat de beweging in hoge kringen aanhangers en beschermers vond. Wij bedoelen hiermee allereerst de ‘Lollard knights’, Lollardisch gezinde leden van de adel, die wij onder andere kennen uit de ‘Historie van Engeland’ door de geestelijke Walsingham (rond 1400); Walsingham noemt hen de ‘ridders met de kap’ omdat zij tijdens de mis hun hoofddeksel weigerden af te nemen. Zij boden op allerlei wijzen hulp aan de beweging van de Lollarden, ook aan hun vervolgden, bezaten vaak ookzelf ketterboeken en onderhielden tegelijk goede betrekkingen met het Engelse hof - een feit dat meestal in de Engelse kronieken wordt weggelaten. Of zij allen uit ware geloofsovertuiging aan de kant van de Lollarden stonden wordt soms betwijfeld; er zouden een aantal avonturiers bij zijn geweest die loerden op kerkelijk bezit.Ga naar voetnoot3 Ofschoon de Lollarden zich allemaal op Wycliffe beriepen hadden zij vooral in de tweede fase, als de tijd der Oxfordianen voorbij is en de gewone man de ketterij verder draagt, nauwelijks een geheel van geloofsopvattingen; er waren pacifisten bij die de strijd van christen tegen christen verfoeiden, maar zich ook verklaarden tegen de ‘moord’ door de rechter op de veroordeelde begaan. Dit pacifisme kwam rechtstreeks van Wycliffe. Ondanks zijn royalisme had Wycliffe de oorlog (tegen Frankrijk in dit geval) meer dan eens zonder omwegen veroor- | |
[pagina 376]
| |
deeld, zowel naar de methode als naar de strekking, dat wil zeggen om de ontteugeling van de menselijke agressie. Een deel van de Lollarden, waaronder de bekende William Swinderby (zie hierna), bleef dit pacifisme verkondigen: oorlog was voor hen onchristelijk, een bron van ‘hoogmoed en begeerte’. Net als hun grote voorganger preekten zij tegen het veronderstelde recht van de koning om de levens van zijn onder danen te riskeren onder het mom dat hij Gods wil uitvoerde.Ga naar voetnoot1 Meer en meer Lollarden kwamen tegelijk met de harde eis om de kerkelijke goederen ten gunste van de armen te onteigenen. Hieraan was dan doorgaans de tweede eis verbonden dat de Kerk zelf terug moest naar de armoede van de aanvang, om opnieuw vergeestelijkt te worden. De dominicaan Roger Dymoke zette in 1395 in een anti-Lollardengeschrift uiteen wat de onteigening van kerkelijke eigendom voor revolutionaire en verwoestende consequenties zou hebben; hoe wereldse heren er door zouden worden opgezet tegen de prelaten, en hoe het volk zou worden opgehitst om tegen beiden in opstand te komen, dat wil zeggen de burgeroorlog te ontketenen.Ga naar voetnoot2 Het geven van tienden was al voor het optreden van de Lollarden een bron van sociale ontevredenheid geweest; John Ball had er tegen geijverd, en Wycliffe had er tegen gepreekt met de theologische motivering dat het parochievolk gerechtigd was de betaling van tienden te weigeren aan pastoors die in zonde leefden. Die opvatting, door de Lollarden met grote instemming verder verkondigd, werd door hen ook gericht tegen de landheren die zich in weelden en zonden te buiten gingen. Zo kon weigering van tienden op geloofsgronden uitmonden in weigering van de pacht. Daarbij moest in de visie van de Lollarden een tweede nieuwe praktijk ingang vinden: de schriftuitleg behoorde een zaak te worden van iedere vrome leek; het brengen van Christus' boodschap mocht niet meer een voorrecht blijven van de priesterstand. Ook hier dreigden weer consequenties: immers wie paus en clerus afwijzen kunnen ook de monarch verwerpen. Genoemde dominicaan Dymoke had dat zeer wel begrepen: als men het mirakel van de eucharistie veracht, veracht men straks ook de wet die Kerk en staat in stand houdt. Als een botte parochieleek of overspannen dweper mag uitmaken of zijn pastoor al dan niet evangelisch leeft, wordt de twijfel aan elk hiërarchisch gezag geboren. Bijbelse fundering voor de beoordeling van clerus en wereldse autoriteiten was voor de Lollarden als meestal doorwrochte schriftkenners zonder moeite te vinden: in 1409 kondigde de aartsbisschop van Canterbury dan ook een streng toezicht af op bijbelstudie en bijbelvertaling.Ga naar voetnoot3 Dit laatste was de Lollarden tegen de schenen geschopt. Wat zij bovenal als les van Wycliffe geleerd hadden was de plicht tot evangelisatie, die vele malen belangrijker was dan ritueel en sacramenten. Zo werd de ‘kerk van de arme prekers’ vooral die van een vurige zendingsbeweging, waarbij van de geloofsverkondigers een hoge en strenge moraal werd geëist.Ga naar voetnoot4 De predikers werden bijna steeds meer uit de kringen van leken betrokken, dit tot ontsteltenis van de hoge clerus, welke zich al meer tegenover een echte ketterbeweging geplaatst zag, die behalve het evangeliseren van de massa's ook de verbreiding van haar traktaten najoeg. Thomas Arundel, opvolger van Courtenay als aartsbisschop van Canterbury, liet in 1410 de geschriften van Wycliffe en al wat hij daar onder verstond, | |
[pagina 377]
| |
zoals het beroemde pamflet The Wicket dat niet van zijn hand was, in het openbaar verbranden en had dat ook graag de leven de propagandisten ervan gedaan. Arundel en de Engelse geestelijkheid meenden inderdaad een organisatie, een sekte te zien, al is hiervan nooit sprake geweest. De Lollardische predikers vertoonden ten dele dezelfde kenmerken als de Waldenzische: zij trokken door het land, meestal barrevoets, in allersoberste boerse kledij, de pelgrimsstaf ter hand en een bijbel onder hun arm. Zeer bekend maakte zich William Swinderby, een monnik van St. Martin-in-the-Fields, die al vóór de eigenlijke Lollardij predikend over het platteland was getrokken, welk bestaan hij afwisselde met perioden van kluizenaarschap in de bossen. Hij was met verloop van tijd toegetreden tot een kring van revivalisten rond het kapelletje van Johannes de Doper even buiten Lincoln. Het verschijnen van de Lollarden, waardoor hij Wycliffe's denkbeelden leerde kennen, maakte hem zijn eigenlijke roeping duidelijk; hij werd befaamd om zijn felle aanklachten. Hij plantte de ketterij voort in Leicester en omringende markstadjes, hierna in Coventry en tenslotte in Herefordshire, waar hij door de ‘Lollard knights’ van dat graafschap beschermd werd. Men neemt aan dat hij aldaar de jonge John Oldcastle (zie hierna) bekeerd heeft. Als ketter gevat en voor de bisschop van Lincoln gebracht, herriep hij zijn dwalingen. Of hij het ook heeft gemeend is een andere vraag; in 1392 verdween hij met een van zijn getrouwen in Wales.Ga naar voetnoot1 Andere beroemde Lollardische prekers waren Richard Wyche en William Thorpe; de eerste heeft ook contacten gehad met sir John Oldcastle en kwam in 1440 te Londen op de brandstapel om. Thorpe trok in een oude blauwe pij twintig jaar aaneen door Engeland en predikte de Lollardij, voor ook hij in een tegen hem aangespannen proces de doodstraf moest ondergaan. Genoemde drie schijnen allen uit de academische kring van Wycliffieten afkomstig te zijn. Andere gestudeerde volgelingen van Wycliffe, die geroepen werden mee te werken aan woordenboeken en anthologieen, smokkelden allerlei denkbeelden en preekfragmenten van hun leermeester in hun compilaties.Ga naar voetnoot2 De Lollarden kenden in sommige gevallen een soort priesterwijding, die door handoplegging en soms door het scheren van de tonsuur voltrokken werd. Zo wordt er melding gemaakt van een aldus geordineerde Lollardische priester, William Ramsbury, die jaren aaneen(voor hij ontdekt werd) grote delen van Wiltshire en Dorset had doorgetrokken, meer dan twintig steden en dorpen bezocht en daar het Lollardisch evangelisme had verkondigd, in de kerken, op de kerkhoven, en in privé ‘confabulations’ (praatvergaderingen), zelfs in kroegen. Daarnaast droeg hij de mis op volgens de vrije Lollardische opvatting, ‘vol hiaten en ongesproken momenten’.Ga naar voetnoot3 De minderbroeders, sinds 1224 in Engeland gevestigd, voelden het optreden van de Lollarden als een aanslag op hun rechten en methoden; zij leken in allerlei opzichten te veel op elkaar. Er begon een confrontatie tussen hen en de nieuwe armoedebelijders, waarbij beide partijen zich in beschuldigingen uitputten. Voor de Lollarden werden de franciscanen de huichelaars die de bescherming zochten van de wet en de mensen met ‘fabels, grappen en vreemde verzinsels’ van het ware Evangelie afhielden en maar voor één ding bang waren: dat zij in al hun tekortkomingen te pronk zouden worden gezet.Ga naar voetnoot4 De friars van hun kant vochten | |
[pagina 378]
| |
voor de instandhouding van de hiërarchie in Kerk en maatschappij als hun ware basis. Zij kregenpas nu van de monarchie de volle vrijheid om overal in Engeland te preken waar het hun goeddacht. De Lollarden, teruggrijpend op Wycliffe's begrip van de Kerk als ‘een gemeenschap van voorbeschikten’, sloten in goed ketterse geest bij die voorbeschikking ook het uitsluitend recht tot evangelieprediking in. Nietzelden wakkerden zij beroeringen aan, die in sommige gevallen uitliepen op gevechten, beeldenstormerij en vernieling van crucifixen en hosties. Het gaf de haters van de Lollardij alle argumenten in de hand hen nadrukkelijker dan ooit te betichten van schisma en oproergeest. Het succes van de Lollarden, die voor hun prediking geheel waren teruggevallen op arme priesters en leken, was onweerlegbaar, zowel bij het volk langs de wegen als onder handwerkers en kooplui in de steden. Coventry, Northampton, Leicester en Bristol werden ‘forten’ van de ketterij, waar zelfs de burgemeesters vaak Lollardisch gezind waren. Vooral onder de ambachtslui was de ketterij sterk; zo schoot ze ook wortel bij de werkers in de wolindustrie, waardoor Kautsky ertoe verleid werd om de Lollarden gelijk te stellen met de continentale Begarden en hun beweging vooral tezien als een van ‘proletarische’ textielarbeiders.Ga naar voetnoot1 Maar niet alleen de traditionele ‘wevers’ waren Lollarden; men vond ze in alle beroepen. Feit blijft dat een prekende Lollard steeds kon rekenen op een groot gehoor uit de onderste sociale lagen.Ga naar voetnoot2 Evangelisme derhalve kenmerkte de Lollardij, daarbij ook hun eis om de clericale eigendom aan te vatten. Niet alleen leken werden op die manier bewust van de bezitsverhoudingen waaronder zij leefden; de Lollarden hadden ook hun aanhang in het parlement. In 1395 stelden Lollardische zegsmannen twaalf thesen op (het waren deze die de voormelde reactie van Roger Dymoke uitlokten), die bijna de strekking kregen van een manifest.Ga naar voetnoot3 De Lollarden toonden aan dat de kerkelijke jaargelden voldoende zouden zijn om er vijftien graven, vijftienhonderd ridders, meer dan zesduizend landjonkers en honderd armhuizen van te onderhouden, daarbij zou men er nog eens vijftien universiteiten en vijftienduizend priesters van kunnen betalen, terwijl er ten overvloede voor de koning nog een flink jaargeld zou resten. De voornaamste punten waren door de Lollarden aangeslagen aan de poorten van Westminster Hall en de St. Paul. Richard ii, die op dat ogenblik een strafexpeditie in Ierland uitvoerde, kwam bij het vernemen van de Lollardische ‘bedreiging’ terug. De clerus was ontdaan omdat zijn financiële bevoorrechting door de Lollarden in schril licht was onthuld; en de curie, geleid door Bonifacius ix, zag onmiddellijk hoe hier de aanval op de Kerk doem en destructie inhield voor de wereldlijke machthebbers en waarschuwde Richard dienovereenkomstig.Ga naar voetnoot4 De monarchie, na de dood van de kinderloze Richard ii (1399) vertegenwoordigd door de zoon van John of Gaunt, Hendrik iv van Lancaster, had nu alle aanleiding om tegen de Lollarden op te treden. Het merendeel van de adel bleef als van ouds loyaal en werkte weer nauw samen met de hiërarchie. De actieve vervolging van de Lollarden begon. Hun leidsman John Claydon, die zijn zoon (of naar sommigen willen zijn dochter) tot priester had gewijd om in zijn huis de mis op te dragen voor zijn zieke vrouw, werd na langdurige gevangenschap in een ketterproces verwikkeld en in 1415 met een medestander verbrand. Hij | |
[pagina 379]
| |
was toen al lang niet meer de enige martelaar. Arrestaties namen toe; daaronder die van een aantal docenten van Merton College. De koning gelastte de verdrijving van alle Lollarden uit Oxford, die nog waren overgebleven na de visitatie van aartsbisschop Courtenay in 1382, of misschien juist daarna weer in aantal toegenomen. Lollardij was tot een niet te verwaarlozen macht gegroeid. De gedachte dat de dienaren van de Kerk arm behoorden te zijn had bij een deel van de landadel de neiging doen ontstaan om op bepaalde concilies de bisschoppen zonder hun paard en zonder een cent naar huis te jagen.Ga naar voetnoot1 Soortgelijke denkbeelden werden ook in parlementaire kringen geuit. Het antwoord van de aartsbisschop bestond in het dreigen met excommunicatie. Het weerhield een van Oxfords vooraanstaande theologen niet om bij de volgende parlementszitting vanaf de kansel van de St. Paul te verkondigen dat geestelijken geen eigendom zouden moeten bezitten en dat wereldlijke heren gerechtigd waren hun die af te nemen; zelfs zou deze prediker het volk hebben aangespoord om het kerkbezit te grijpen. De reactie kwam van de prins van Wales (de toekomstige Hendrik v) en de lords: zij veroordeelden heftig de Lollarden die met zulke onteigeningen het koningschap zelf leken te ondergraven.Ga naar voetnoot2 In zekere zin kwam voor de Lollarden ‘de dag des oordeels’ toen een niet onaanzienlijk edelman, sir John Oldcastle, door huwelijk baron van Cobham, die tot de ‘Lollard knights’ behoorde, vurig voor de Lollardische eisen ijverde in het parlement. Hij was bij de Engelse oorlogsexpeditie tegen Frankrijk in 1411 tot faam gekomen en stond in hoge gunst bij koning Hendrik iv en zijn zoon ‘prins Hal’. Shakespeare, zo wil men, maakte van hem een boosaardig portret in zijn Falstaff. In Engeland teruggekomen beleed Oldcastle zijn Lollardische overtuiging al openlijker. Hij gaf onderdak aan vervolgde ketters, benoemde in zijn district Lollardische priesters en stond zelfs, naar men meende, in verbinding met de Tsjechische Hussieten. Koning Hendrik iv ontbood hem bij zich en vermaande hem aanvankelijk in gemoedelijkheid. Het verdroot de monarchie uiteraard een beproefd soldaat en aanhanger aan de ketterij te moeten verliezen. Oldcastle van zijn kant wond er wat zijn sympathieën betreft geen doekjes om en verklaarde voor een koninklijk gerecht dat elk afgehouwen franciscaans hoofd een nobel (een Engelse goudmunt, ingevoerd door koning Edward iii, destijds ongeveer 6 tot 10 shilling waard) aan 's konings schatkist zou toevoegen. Hij verdween naar zijn landgoed in Cooling, maar werd korte tijd nadien voor een kerkelijk tribunaal onder voorzitterschap van Thomas Arundel van Canterbury gedaagd. Arundel ontstelde van de invectieven die Oldcastle tegen paus, minderbroeders en de hele hiërarchie spuide, en liet hem overleveren aan de sterke arm (1413). Terwijl Oldcastle in de Tower gevangen zat tijdens de (‘betere’ ketters toegestane) bedenktijd van veertig dagen, werd hij door medestanders bevrijd. Hij dook onder bij een van hen en verzamelde een leger van getrouwen, Lollarden uiteraard als hij, rondom zich. Volgens de latere beschuldigingen zou hij van plan zijn geweest de koninklijke familie, de top van de adel en de hoge clerus te doden, Londen te bezetten en de Kerk van al haar bezittingen te beroven. Waarschijnlijk wilde hij, vriend van de prins van Wales, monarchie en parlement alleen maar dwingen om een reeks van Lollardische hervormingen in te voeren. | |
[pagina 380]
| |
Het komplot, dat door hedendaagse historici ‘dilettantenwerk’ is genoemd, was toch vrij efficiënt op touw gezet met een netwerk van Lollardische agenten, die geld uitdeelden en traktaten verspreidden. Koning Hendrik v, die zijn vader in 1413 was opgevolgd, nam snelle maatregelen; hij liet de poorten van Londen sluiten en greep de rebellen met militaire macht aan voor zij hun eerste slag hadden geslagen. Oldcastles aanhang was tegenover de staatsmacht te klein; de doortastende koning had weinig moeite hen te verslaan, waarvoor hij door zijn loyale onderdanen verheerlijkt werd als Elia die de valse profeten verpletterde.Ga naar voetnoot1 Er volgden grote processen: achtendertig van Oldcastles medestanders werden terechtgesteld. De Lollardische ridder zelf wist opnieuw onder te duiken; zijn naam bleef boven aan de lijst van gezochte hoogverraders staan. Drie jaar lang was men elk spoor van de opstandeling bijster, tot naburige edellieden hem in 1417 op zijn eigen landgoed ontdekten en overweldigden in een gevecht, waarbij Oldcastle gewond raakte. Het parlement verhoorde hem op 14 december van hetzelfde jaar. Naar men wil antwoordde hij, door zijn wederwaardigheden geschokt, op de beschuldigingen dat hij na zijn berechting uit de doden zou opstaan; volgens sommigen zweeg hij geheel. Nog dezelfde dag werd sir John Oldcastle naar de Tower gebracht, op een tenen horde gebonden en door de stad gesleept, vervolgens gehangen en aan de galg verbrand.Ga naar voetnoot2 Dat de Lollarden hun martelaren zouden krijgen stond sinds lang vast. Dat zij geoordeeld werden naar hun sociale status ligt evenzo voor de hand. Handwerksvolk en boeren, die niet op machtige patroons konden terugvallen, gingen achter de tralies en even vaak op de brandstapel. Adelsvolk, dat de Lollarden steunde of de Engelse bijbel las, werd ontzien. Een doorluchtig voorbeeld van het laatste is de gemalin van Richard ii, Anna van Bohemen, zuster van de befaamde koning Wenceslas, die meer dan één exemplaar van Wycliffe's bijbel bezat.Ga naar voetnoot3 De eerste slachtoffers van de vervolging dateren uit 1401 toen Hendrik iv de wet ‘Over de noodzaak van ketterverbranding’ afkondigde. Na het concilie van Konstanz, dat Wycliffe uitvoerig verketterde, nam hun aantal enkel toe. Tussen 1424 en 1430 werden alleen in de diocees Norwich al meer dan honderd ketterprocessen gevoerd, maar ook elders was men er niet zuinig mee.Ga naar voetnoot4 In 1431 volgde een nieuwe opstand van Lollarden, dit keer onder leiding van de wever Jack Sharpe, die de zijnen aanvoerde onder de leuze ‘drie priesterkoppen voor een duit’. De beweging ontbeerde goede organisatie en leverde slechts nieuwe martelaren op. Het doelwit was hetzelfde gebleven als onder Oldcastle: de onteigening van kerkelijke goederen en de ‘vernietiging’ van de persoon van de koning en zijn familie. Na het neerslaan van het komplot volgden meedogenloze berechtingen.Ga naar voetnoot5 De nederlagen van de feitelijk al ondergronds gedreven Lollardij zweepten eerst de ijver van vele Lollarden op. Terwijl de steun uit adellijke kringen wegviel en het ‘proletarisch’ element groeide, radicaliseerde zich het denken. Die denkbeelden waren soms hoogst onvoorzien en wijzen er vooral op dat de Lollarden nooit een echte gesloten sekte hebben gevormd met omschreven godsdienstige beginselen. Er waren er onder hen die de spoedige komst van het duizendjarig rijk verwachtten; anderen die zich in hun onmacht moreel probeerden te bemoedigen door terug te vallen op magische praktijken en getallenmystiek. Anderen weer trokken juist met kracht te velde tegen allerlei | |
[pagina 381]
| |
vormen van wondergeloof, tegen pelgrimages en tegen het afleggen van de eed. Een deel hield vast aan de mis, die door anderen totaal overbodig werd geacht voor 's mensen heil, en noemden elk mens een priester van God. Opvallend was in het algemeen bij de Lollarden de neiging tot wat later in Engeland ‘puritanisme’ zou worden genoemd: zondagsheiliging, strijd tegen gezang en muziek in de kerk, strijd tegen kerkversiering, vooral beelden, strengheid in zeden en kledij.Ga naar voetnoot1 Er mocht dan in Engeland geen Inquisitie zijn, de methoden waarmee de overheid de Lollarden heeft vervolgd waren dezelfde.Ga naar voetnoot2 Ze dreven de beweging, vooral tijdens de dynastieke binnenlandse twisten die bekend staan als de Rozenoorlogen (de langdurige strijd (1455-1485) tussen twee Engelse dynastieke huizen, Lancaster (dat als symbool een rode roos voerde) en York (witte roos), kostte in goed feodale stijl acht prinsen van den bloede, vele leden van de adel en 'n honderdduizend soldaten het leven; Hendrik vii Tudor, die uit het huis Lancaster stamde, trouwde een erfdochter uit het huis York, en werd aldus het levend compromis tussen beide partijen) al meer in ‘duisternis en stilzwijgen’, al bleef de geest bewaard. Dat laatste bleek bij de Hervorming in de zestiende eeuw. De zevenendertig artikelen die de Lollarden na de twaalf van 1395 hadden gepubliceerd, en waarin ten aanzien van de laatste een zekere matiging werd betracht,Ga naar voetnoot3 konden dan ook later, vooral om hun anti-pauselijke strekking, dienen als ‘reformatieplan’ voor de gezuiverde anglicaanse Kerk en daarmee de bodem helpen voorbereiden voor de breuk van koning Hendrik viii met Rome. |
|