Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd12 Wycliffe en ‘het huis van Herodes’Met onze beschouwing over Shakespeare en de volksopstand zijn wij ver vooruitgelopen op de chronologie van de ketter beweging. Wij deden dat eerder ter wille van historische samenhangen waarvan wij het beeld wensten af te ronden. Voor wij ons lopend hoofdstuk besluiten met een schets van de laatste episoden in de honderdjarige oorlog, een voor Engeland en Frankrijk zo vitaal gebeuren, schrijven wij hieraan voorafgaande de geschiedenis van de eerste Engelse ketterij. Engeland had tot aan het einde van de veertien de eeuw geen ketterijen gekend, afgezien van enkele gevallen van ‘sceptici, zonderlingen en misschien geestelijk ontspoorden, niet verbonden met enige organisatie’.Ga naar voetnoot1 De Engelse Kerk was tot die tijd een hecht getimmerte, verknocht aan het pausdom. De investituurstrijd had er slechts kort gewoed en was geëindigd met een overwinning van de kroon. Bij de benoemingen van de clerus was steeds een vrij hoge maatstaf aangelegd. De Engelse monniksorden misdroegen zich in gunstige tegenstelling tot die van het vasteland nauwelijks. Bij de minderbroeders vonden geen rebelse uitspattingen plaats zoals elders die van de fraticelli. Aan de havens keek men nauw toe op de personen die men het land binnenliet. Ketters werden meestal snel herkend - en berecht. | |
[pagina 368]
| |
John Wycliffe. Eerste en invloedrijkste Engelse ketter uit de veertiende eeuw, wiens boeken op het concilie van Konstanz zijn verbrand. Uit J. Lenfant, Histoire du Concile de Constance, 1713. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 369]
| |
Deze toestand van benijdenswaardige onschuld hield geen stand. De clerus verloor zijn kwaliteiten van geest en gemoed, wat gepaard ging met de opkomst van ontevreden, geletterde en hervormingsgezinde leken. De preken van de lage geestelijkheid onthullen dat enige reformatorische ijver de Kerk in Engeland niet zou misstaan, maar dat mensen en mentaliteit voor een waarlijke schoonmaak in de clericale gelederen ontbreken. De honderdjarige oorlog (die eigenlijk een reeks van oorlogen was) brengt ook in de Kerk woeling teweeg, waarvoor de monarchie net zo min een remedie heeft als voor de sociale. De grote opstand van 1381 was niet in het minst uitgebarsten omdat de koning de Kerk naar het volksoordeel - en zelfs naar dat van het altijd geldarme parlement - niet aanpakte, in de eerste plaats wat betreft de beneficiën van de geestelijkheid. De clerus zelf was niet van zins bij te dragen in de hoge oorlogslasten van de monarchie. Zo stroomden - onbedoeld - ketterij en volksbeweging rond 1381 in één bedding, een voor Engeland geheel nieuwe situatie. John Ball had de machtige ontevredenheid van de volksmassa vertolkt; anderzijds was er bij die massa een (allengs weer tanende) sympathie geweest voor de franciscanen, de friars die oorspronkelijk ijverden tegen de boze invloed van bezit en schenkingen in en door de Kerk. Er ontstond een wijd verbreid anti-clericalisme, verhevigd door de hiervoor vermelde conflicten tussen monarchie en paus; hetzelfde anti-clericalisme dat het optreden van Wycliffe beschermend omringde. Het betekende ook dat de Kerk in Engeland niet goed raad wist met de nieuwe ketterij, de Inquisitie ertegen onvoldoende op gang bracht, of niet wilde brengen, en te maken kreeg met een beweging die zich onder haar ogen onuitroeibaar ontvouwde. John Wycliffe (ook Wyclif, Wiclif of Wicliffe)Ga naar voetnoot1 behoort formeel gesproken tot de intellectuele ketters, want hij was jarenlang een ‘don’ of collegehoofd van Oxford, en daarbij een hooggeëerde. Hij is vergeleken met Marsilius van Padua en Occam (zie pag. 314), die het pausdom zulke zware slagen toebrachten: zij bouwden een theorie rond de positie van een tegen de paus agerende keizer. In Wycliffe's levensspoor ontstaat een echte volksbeweging, een volksgeloof, uiteraard zonder dat de gangmaker kon voorzien hoe diep dit verschijnsel het Engelse volk zou raken, hoeveel vervolgingen het zou uitlokken en hoeveel martelaren er zouden worden gemaakt, en hoe grondig het biblicisme in Engeland - in dit opzicht een parallel uitlokkend met de Waldenzen - zou worden verankerd.Ga naar voetnoot2 Dit was nieuw, al hadden universiteiten, vooral die van Parijs, al eerder ketters opgeleverd waarvan de invloeden zich in populaire ketterbewegingen hadden laten gelden. Wycliffe is, hoe ook formeel met de scholastiek verbonden, een origineel denker. Hij treedt op als de oorlog met Frankrijk een heel eigen kerksituatie heeft geschapen. In Oxford, waar hij doceerde (eerst wijsbegeerte, sinds 1363 bovenal theologie) was de roep om kerkhervorming bijzonder luid geworden: de nationale politieke6 toestand, oorlog en revolte, werkten hier afgrenzing en opstand tegen de curie in de hand. Wycliffe is omstreeks 1328 geboren, zoon uit een kleine adellijke familie waarvan de ons bekende John of Gaunt, hertog van Lancaster, de eigenlijke ‘leenheer’ was. Wycliffe bleek begaafd; hij was achtereenvolgens master van verschillende befaamde colleges, waaronder dat van Balliol. Naar de gewoonte van de tijd werden zijn inkomsten aangevuld met een hem door de paus toegekende preben- | |
[pagina 370]
| |
de, een jaarrente uit kerkelijke goederen voor een kanunnik die in de meeste gevallen afwezig was. Wycliffe was dat ook en werd daarvoor (met anderen) nu en dan berispt zonder dat hij zijn leven beterde. Hij bleef in de eerste plaats verknocht aan zijn universiteit en had geen behoefte aan de beoefening van praktische zielszorg. In 1371 kreeg hij (bij wijze van promotie) nog eens een prebende; Gregorius xi benoemde hem tot kanunnik van de kathedraal te Lincoln. Toen de prebendarius een derde aanzienlijke promotie miste, die naar de jeugdige bastaard van een pauselijk beambte ging, was Wycliffe ernstig gekrenkt. Men meent zelfs dat het feit zijn anti-clericale ontwikkeling heeft versneld.Ga naar voetnoot1 Wycliffe's jeugd wordt gekenmerkt door sympathie voor Occams filosofie die de oude scholastiek al had ontbonden door geloven en weten te scheiden, de verworvenheden van de rede onmachtig te verklaren ten aanzien van het bovennatuurlijke, zodat alleen kerkgezag nog kon uit maken wat de geloofsinhoud was - hetgeen betekende dat dit geloof in de praktijk aan de willekeur was overgeleverd. Er waren in Engeland al ettelijke reacties op Occams standpunt geweest bij de ‘moralisten’ in de Kerk en ook bij enkele mystici: zij hadden alle intellectualisme verworpen om zich blind in het oude geloof te verliezen. Wycliffe's intellectuele gaven wezen hem een andere koers, waarbij hij wel op voorgangers steunde, augustijnen als hijzelf, die hem geholpen hadden het wantrouwen in de rede te overwinnen en een nieuw, en onder zijn handen geradicaliseerd, kerkbegrip te ontwikkelen. Dat kwam er voor hem op neer dat hij uiteindelijk maar één wet Gods erkende: de Schrift.Ga naar voetnoot2 Wycliffe stond als eminent Oxfordiaan in de gunst van de wereldse heren. Door zijn theologisch-juridische traktaten over de verhouding van Kerk en staat had hij zich de gunst verzekerd van de regerende dynastie, in wie hij niet zoals sommige kritische tijdgenoten ‘het huis van Herodes’ zag,Ga naar voetnoot3 maar een instrument dat de natie kon beschermen tegen schromelijke machtsuitoefening van het verre pausdom. In 1374 kreeg hij de kroonprebende Lutterworth en werd hij benoemd in een commissie die in Brugge met afgezanten van de curie moest gaan praten over haar controversen met de Engelse kroon.Ga naar voetnoot4 Misschien als gevolg van zijn ervaringen bij die gelegenheid legde hij zijn mening over de verhouding van Kerk en staat, zoals hij die als nationalist en Engelsman zag, in een reeks geschriften vast. Hij toonde praktisch aan dat de koning de kerkelijke bezittingen mag naasten als het staatsbelang dat eist, en dat bijvoorbeeld het exporteren van ongemunt zilver (lees: de kerkaccijns) naar vreemde landen (lees: Avignon) op theologische gronden moest worden verworpen.Ga naar voetnoot5 Zijn uiteraard tot in details uitgewerkte stellingname verklaart de steun die hij ontving van de anti-clericale John of Gaunt, die de seniel geworden Edward iii - eens de trotse Zwarte Prins-met behulp van 's konings maîtresse Alice Perrers gemakkelijk naar zijn hand kon zetten. John of Gaunt ontbood Wycliffe naar Londen en liet hem, machtig redenaar, daar in kerk na kerk tegen de aanspraken van de curie preken. William Courtenay, bisschop van Londen, nam dit niet: samen met Simon Sudbury van Canterbury daagde hij Wycliffe in 1377 voor zijn rechterstoel. Bij de zittingen ontstonden heftige relletjes tussenprelaten en aanwezigelords, tijdens welke Wycliffe van het toneel verdween. Zijn tegenstanders - ook in de onderliggende pausgezinde hofpartij - beschul- | |
[pagina 371]
| |
digden hem nu rechtstreeks bij de Heilige Stoel op grond van niet minder dan vijftig ketterse uitlatingen. Paus Gregorius xi nam er in een bul achttien van over en verklaarde Wycliffe tot een gevaarlijk samenzweerder tegen de status van de Kerk en elke wettelijke orde; de nadruk lag kennelijk nog op Wycliffe's politieke afwijkingen. Er volgden zowel van de pausgezinde als van de Wycliffse factie remonstranties in proza en rijm, waarbij Wycliffe door zijn tegenstanders meer en meer werd afgeschilderd als ‘de boze worm’ die de ‘zaden vanhet schisma’ om zich zaaide.Ga naar voetnoot1 Sudbury en Courtenay kregen de opdracht uit Avignon om Wycliffe te doen arresteren en voor de pauselijke rechterstoel te brengen. De universiteit van Oxford ontving een andere pauselijke bul, waarin zij van grove nalatigheid in de leer werd beschuldigd en bevolen de ketter Wycliffe op straffe van intrekking van al haar voorrechten aan de bisschoppen uit te leveren - een bevel waaraan men in Oxford voorlopig geen gehoor gaf. Het was een duidelijke poging om in Engeland een pauselijke Inquisitie in te stellen, wat bij het veldwinnend nationaal sentiment van de Engelsen in slechte aarde viel. De dood van Edward iii en de onmondigheid van Richard ii schiepen een situatie waarbij de anti-pauselijke politiek van de monarchie en het zogenaamde ‘goede parlement’ sterk toenam - zo sterk dat Wycliffe, voor het college van St. Paul in Londen gedaagd, niet alleen werd gesteund door de koningin-moeder, maar ook door de Londense bevolking: stadsvolk drong de kapel binnen waar Wycliffe's ondervraging plaatsgreep en belette de veroordeling. Wycliffe zette zijn standpunten weer in ettelijke geschriften uiteen, die hij zowel in het Latijn als in het Engels publiceerde en ook aan de curie zond. Bij nieuwe anti-pauselijke beroeringen, waarbij de aartsbisschop van Canterbury heftig botste met John of Gaunt, die de macht namens Richard ii waarnam, verdedigde Wycliffe de zaak van de monarchie: een proces waarvan de neerslag is terug te vinden in zijn befaamde boek De Ecclesia (‘Over de Kerk’) van 1378. Het jaar 1378, in menig opzicht een keerpunt in Wycliffe's loopbaan, was ook dat van het groot schisma. Twee pausen, Urbanus vi en Clemens vii staan dan tegenover elkaar. Wycliffe koos dezijde van de eerste als van een waarlijk evangelisch staatshoofd tot deze de aflaathandel toestond en bleef Clemens nooit anders noemen dan ‘Robert van Genève’. Hij had Gregorius xi altijd afgeschilderd als de baarlijke duivel, maar het schisma radicaliseerde zijn standpunt tegenover het pausdom dat hij nu als instelling volledig verwierp, hoezeer hij er zelf in was opgegroeid.Ga naar voetnoot2 Behalve kritiek op het pausdom ging Wycliffe allengs in sterke bewoordingen over tot kritiek op de dogmatiek. Mis en eucharistie moesten het bij hem ontgelden. Het kostte hem de sympathie van de Engelse minderbroeders, die hem tot dan toe in aanzienlijke mate hadden geholpen bij zijn anti-clericale strijd en zijn aanbeveling om zondige priesters hun prebenden af te nemen. In Oxford zelf vormden zich twee religieuze partijen, ‘Lollarden’ en ‘Katholieken’. Berton, de katholieke kanselier van de universiteit, gelastte in 1380 of 1381 een onderzoek naar Wycliffe's opvattingen inzake de eucharistie, wat deze de veroordeling van twee van zijn stellingen kostte: de opvatting dat de substantie van brood en wijn na de consecratie ongewijzigd en dus ‘reëel’ bleef; alsook dat lichaam en bloed van Christus niet in het sacrament aanwezig zijn maar zinnebeeldig moeten wor- | |
[pagina 372]
| |
den verstaan. Wie Wycliffe's visie aanhing werd door Berton met excommunicatie bedreigd.Ga naar voetnoot1 Wycliffe deed nu een beroep op de monarchie, aan wie hij immers contra de oude canonieke wet het hoogste gezag in Engeland, ook over de Kerk, had toegekend. John of Gaunt kwam in persoon naar Oxford om Wycliffe te waarschuwen dat hij over de eucharistie beter kon zwijgen. Wycliffe liet zich ook door 's konings oom niet gezeggen, maar publiceerde in 1381 zijn Confessio, waarin hij zijn opvattingen nog eens verdedigde. Hierna trok hij zich terug in zijn dorpspastoraat te Lutterworth, waar hij in 1384 aan een beroerte stierf. De grote opstand van 1381, hiervoor geschilderd, bracht de gewelddadige dood van Sudbury mee, maar ook de verheffing van de energieke Courtenay tot aartsbisschop van Canterbury. Hij bevond dat de universiteit van Oxford praktisch door Wycliffe's medestanders werd beheerst, terwijl zich nog een tweede onrustbarend verschijnsel voordeed. Hoewel Wycliffe zelf volledig buiten de volksbeweging bleef, ja, zich daar als aanhanger van de koning tegen verklaarde,Ga naar voetnoot2 waren een aantal van zijn volgelingen, zij het misschien met zijn goedvinden, de boer opgegaan omzijn opvattingen door prediking onder het volk te populariseren, wat hen prompt in conflict bracht met de bisschoppen. Wycliffe's traktaten en Engelse preken werden uitgebreid door zijn radicale volgelingen, door de ‘arme predikers’ of Lollarden gebruikt - veel radicaler dan hij zelf zich dit had kunnen voorstellen. Het heeft hem waarschijnlij k de gunst van de intrigante John of Gaunt gekost, wiens paleis in Londen immers door de opstandige boeren verwoest was, en die Wycliffe als mogelijke inspirator van de volksverachting jegens ‘het huis van Herodes’ kan hebben beschouwd.Ga naar voetnoot3 Terwijl John Ball door sommigen zelfs ‘de Johannes de Doper’ van het Wycliffisme is genoemd, ging de theoloog Wycliffe door met de verkondiging van zijn leerstellingen, onder voortdurend beroep op koning en parlement. Courtenay van zijn kant bleef Wycliffe vervolgen. Curieus is het feit dat het kerkelijk tribunaal in Blackfriars, waar Wycliffe zou worden veroordeeld, werd afgebroken door een aardbeving, die de ketter uitlegde als een waarschuwing van de hemel aan de aartsbisschop, deze als een teken Gods voor Wycliffe om te herroepen. Courtenay deed zowel aan het hof als in Oxford al wat in zijn macht was om een veroordeling van Wycliffe afte dwingen, wat zich onder heftige theologische beroeringen voltrok. De ketter Wycliffe werd het preken verboden. Bovendien verbood het nieuwe parlement in 1382 dat predikers die beroeringen veroorzaakten op aanwijzing van de bisschop door plaatselijke sheriffs kon worden gevat.Ga naar voetnoot4 Stap voor stap slaagde Courtenay er in het verzet van de Oxfordse Lollarden te breken. Hij werd hierbij begunstigd door het feit dat John of Gaunt, hoe goed hij de politieke standpunten van Wycliffe ook gebruiken kon, terugdeinsde voor Wycliffe's theologische visie op de eucharistie. De adel liet de ketter in de steek, maar ook in Oxford wendden zich nu velen van hem af, en zijn verdedigers aan de universiteit verloren vrij smadelijk het pleit.Ga naar voetnoot5 Wycliffe sleet de twee laatste jaren van zijn leven in Lutterworth en lanceerde van hieruit een reeks aanvallen, waaronder op de minderbroeders, zonder dat hij persoonlijk gekrenkt werd. Hij schreef ook een pamflet tegen de aartsbisschop van Norwich, die zoals wij zagen in 1382 en '83 als scherprechter van de opstandi- | |
[pagina 373]
| |
ge boeren in zijn diocees was opgetreden: Wycliffe denuncieerde hem als een voorbeeld van de verdorven prelaten die de Kerk hadden verpest - de enige keer waarin hij rechtstreeks bij gevolgen van de opstand betrokken werd.Ga naar voetnoot1 Wat de Engelse monarchie had weten te verhinderen vond plaats op het concilie van Konstanz (ziepag. 404) in 1415: de relatie tussen de leerstellingen van John Wycliffe en de iets jongere Tsjechische ketter Jan Hus waren zo evident geworden, dat op aandringen van paus Martinus v alsnog werd opgetreden tegen de lang overleden Engelse ketter. In 1428 werd zijn gebeente opgegraven, verbrand en te water geworpen.Ga naar voetnoot2 Dat Wycliffe behalve in het officiële Latijn in de Engelse taal preekte en schreef is een nieuw en in menig opzicht revolutionair element in zijn optreden. Het feit bewijst dat hij toch een groter publiek wilde bereiken dan hij als don van Oxford bestrijken kon. Het gaat hier vooral om preken, waarbij het de vraag is of sommige zeer radicale die op zijn naam staan niet door volgelingen zijn geschreven. Toch waren Wycliffe's doctrines op het einde van zijn leven radicaal genoeg. Wat de kerkconcilies, bullen en pauselijke decreten in de loop der tijden hadden verkondigd, achtte hij waardeloos voor zover hun geest en bewoording niet in de bijbel waren terug te vinden. Hij veroordeelde het kloosterwezen en prees het huwelijk voor geestelijken aan. De ware Kerk is - en hier knoopt de augustijn Wycliffe bij de predestinatieleer van zijn ‘aartsvader’ Augustinus aan - een ‘gemeenschap van voorbeschikten’, haar ware opperhoofd is niet de paus, maar Christus. Petrus heeft nooit enig primaat ontvangen; de pausen die de Petruslegende steeds hebben misbruikt zijn verwerpelijk, de hele hiërarchie is in strijd met Christus' wet, zo zelfs, dat men erkennen moet dat de ware Kerk is overweldigd door bedriegers enzendboden van de Antichrist, die er de oorspronkelijke zuiverheid van hebben vernietigd. - De oude Kerk kent alleen diakenen en presbyters, en eist van haar clerus de armoede. Sacramenten als die van de stervenden, de priesterwijding en andere staan nergens in de evangeliën vermeld. De eucharistieviering - centraal dogma - is een clericaal Romeins verzinsel: de transsubstantiatie is in werkelijkheid de ketterij. De consequentie van dit zuiveringsdenken bij Wycliffe is zijn uiteindelijke verwerping vanal wat de uiterlijkheid van de Kerk versterkt en haar innerlijkheid, het evangelisme, neerhaalt: heiligenverering, reliekaanbidding, biecht en aflaten zijn Satansopenbaringen.Ga naar voetnoot3 Intussen heeft de ‘Engels’ denkende Wycliffe als doctor evangelicus een prestatie volbracht die meer dan welke dogmatische stoutmoedigheid ook zijn belang als ketterfiguur onderstreept: zijn bijbelvertaling. Het was weliswaar niet de eerste; er waren Oudengelse overzettingen van enkele evangeliën en de psalmen geweest, maar hij en de zijnen gaven wel de eerste volledige.Ga naar voetnoot4 Er staan zelfs twee Engelse vertalingen op Wycliffe's naam naar de tekst van de Vulgata (zie pag. 107); de eerste is letterlijk vertaald en daardoor soms gewrongen-obscuur, de tweede - pas na zijn dood voltooid - vrijer en veel begrijpelijker voor leken. Inmiddels heeft Wycliffe zelf nauwelijks iets van beide uitgaven vertaald, maar vooral anderen zoals zijn leerlingen Nicholas van Hereford en John Purvey er toe geïnspireerd. Het werk moest in het geheim en vaak met gebrekkige middelen (of gebrek aan middelen, zoals goede woordenboeken) geschieden. Er waren intussen steeds geestdriftige en toegewijde kopiisten te vinden die elk vertaald | |
[pagina 374]
| |
blad overschreven ‘zodra de inkt was opgedroogd’ en ze onder hun matras of in de lambrizering van hun kamer verborgen.Ga naar voetnoot1 De Engelse geestelijkheid was uiteraard tegen iedere popularisering van Gods Woord in de landstaal, waardoor de sacrale zin van de tekst zou worden geschonden; zo heeft de grote Thomas More zich nog in termen van afschuw over Wycliffe als bijbel vertaler uitgelaten.Ga naar voetnoot2 Engels klonk bovendien, zoals een geleerde Engelse dominicaan verklaarde, als ‘het grommen van varkens of het brullen van leeuwen’. De clerus in Engeland, zoals elders, vond het voldoende dat de kleine luyden van de Schrift niet meer wisten dan datgene wat hun door de zondagspreek, de bonte voorstellingen op de kerkwanden, de beelden en de gebrandschilderde ramen nopens de heilige historie werd meegedeeld. Wycliffe achtte het ogenblik gekomen om niet langer door dit soort prentenboektaal tot de vromen te spreken, maar ook de minste christen bekend te maken met ‘de volle waarheid’.Ga naar voetnoot3 Met zijn onderneming deed hij intussen veel meer. Zij bewijst dat ook in de Engelse geschiedenis onder de druk van maatschappelijke veranderingen een van de stroomversnellingen was opgetreden die voor elke natie noodzakelijk zijn. De nieuwe Romaanse invloeden waren versmolten en verzoend met de oude Angelsaksische, waarbij een aantal onaangename Germaanse eigenschappen leken te zijn verzacht. Chaucer en Langland hadden de Engelse taal weten te hanteren als cultureel voertuig. Met hen heeft Wycliffe door zijn Engelse bijbel het nationaal bewustzijn ongemeen geprikkeld. Dit hele bewustzijnsproces, verhevigd door de oorlogen met Frankrijk, verdrong zelfs bij de hogere standen het Frans (Richard ii gaf nog goed geld uit voor een Franse bijbel!).Ga naar voetnoot4 Maar in eerste instantie werd Wycliffe's Engelse bijbel een wapen in handen van zijn aanhangers en alle anti-pauselijk gezinden voor de reformatie binnen de Kerk. Zijn leerlingen werden dan ook in 1382 al bij de grote zuivering van de universiteit van Oxford verdreven en keerden - wel met de reeds voltooide stukken van hun bijbelvertaling - naar huis terug waar zij er uit predikten. Voor Wycliffe en hen was de bijbel eenvoudig de wet die God al vóór de schepping had ontworpen. De daaruit voortvloeiende imitatio Christi in soberheid en werkelijk geloof moest naar hun inzicht levensregel worden.Ga naar voetnoot5 In die geest heeft John Purvey de tweede, vrijere, meer Engelse bewerking van de Schrift in zijn ‘kettercel’ te Bristol voltooid. Het werk bleef niet verborgen. De vervolgers gunden de Wycliffieten geen rust, en jaren na Wycliffe's dood werden zowel Hereford, Purvey als anderen geprest tot terugkeer in de Moederkerk.Ga naar voetnoot6 Ondanks hun afval kon de monarchistisch gezinde Wycliffe de aartsvader worden van een diepgewortelde Engelse volksketterij, die in de eerste plaats als erfenis door de Lollarden is verbreid; een door de clerus vermaledijde beweging, een in het Engelse staats- en kerkleven machtig doorwerkend nonconformisme, dat alle dissenters in de anglicaanse Kerk heeft bezield en daarmee van Wycliffe ‘de morgenster van de Engelse reformatie’ gemaakt.Ga naar voetnoot7 Dat is, gezien zijn aanvallen op de in feite middeleeuws gebleven Kerk, het wezenlijke in zijn ketterij, waarvoor Luther hem heeft geprezen en Milton hem nog in de zeventiende eeuw heeft bezongen. De wantoestanden die hij in zijn tijd aanviel waren reëel. Door hem ‘slaat de ketterij naar binnen’; de verhouding van de enkeling tot God, geholpen | |
[pagina 375]
| |
door de kennis van de Schrift, komt in het spirituele centrum van de gedachtengang te staan. Daardoor behoort Wycliffe voorgoed tot de ketters die elke uitwendige theologische autoriteit hebben verbrijzeld.Ga naar voetnoot1 |
|