Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd9 Waldenzisch heldenliedVele Italiaanse Waldenzen hadden zich na de troebelen en revoltes in Noord-Italië op het einde van de dertiende eeuw in Napels gevestigd; andere groepjes weken nog verder zuidwaarts en stichtten nederzettingen in Calabrië waar zij voorlopig met vrede werden gelaten. Een Italiaanse ‘Waldenzenpaus’ zetelde in Apulië, waardoor nog geruime tijd de Waldenzen in de Alpen naar die landstreek keken als naar hun eigenlijk middelpunt. De Italiaanse Waldenzen, die ook relaties onderhielden met de Fraticelli en de Humiliaten, begonnen in Zuid-Italië met het bouwen van versterkte kastelen; naar hen, de Ultramontanen, genoemd verrees hun Borgo d'Oltramontani, een en ander na het sluiten van een akkoord met koning Ferdinand van Aragon en Napels. Met deze kasteelbouw zijn ze doorgegaan; of ook hebben ze als ze in kleine steden een meerderheid vormden deze duchtig versterkt. Dit feit bood vele vervolgde geloofsgenoten uit de Provence een mogelijkheid tot uitwijken. Het proces zette zich voort tot na 1500. Het betekende dat er, behalve in Noord-Italië, waar in en om Venetië een zesduizend Waldenzen woonden, in het zuiden meer dan tienduizend waren te vinden. Zij onderhielden naarstig de betrekkingen met Lombardije; voor hun verbindingsmannen een reis van vijfentwintig dagen, met de gebruikelijke rust- en contactpunten onderweg. De Waldenzen zijn mettertijd ten dele overgestoken naar Sicilië, waar zij na Luthers optreden de zijde van het protestantisme kozen. Het heeft hun volledige uitroeiing op het eiland in de zestiende eeuw ten gevolge gehad. De Alpen bleven het klassieke centrum en schouwtoneel van bewogen Waldenzische wederwaardigheden. De vestiging had zich in vrij korte tijd en massaal voltrokken. De uittocht is vooral gevolgd omdat de eerste vanuit Lyon opererende predikers, waaronder Waldo zelf, de Lombardische dalen en hun uitwijkmo- | |
[pagina 351]
| |
Kruistocht tegen de Waldenzen onder paus Innocentius viii. Uit B. Glasius, Tafereelen uit het leven van christen-martelaars, 1841. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 352]
| |
gelijkheden grondig hadden leren kennen. Door de Alpen liepen de handelswegen, en wij hebben gezien dat de Waldenzen graag optraden waar markten en ‘messen’ gehouden werden. In de Zuidfranse Alpen, rond Lubéron, de streek rond Briançon en in de Languedoc was een aanzienlijk aantal Waldenzen blijven hangen, die door de Inquisitie van schuiloord naar schuiloord werden gejaagd en vaak weer op hun uitgangspunt terugkeerden. Een deel van hen trok in twee golven, in 1344 en in 1349, naar het dal van Luserne aan de Italiaanse zijde. In deze periode verscheen een van hun belangrijkste barbes, Martin Pastre, die met onvermoeibaar pelgrimeren langs de nederzettingen van zijn geloofsgenoten en zijn aanwezigheid onder de vervolgden het moreel hooggehouden heeft, met name tegen de ingrepen van de inquisiteur Castellazzo. Overal waar het mogelijk was riep hij de vromen in vergadering bijeen om hen te bemoedigen. Zijn arrestatie wekte zoveel beroering in de dalen dat de Inquisitie hem - een zeldzaam gebeuren - weer vrij moest laten.Ga naar voetnoot1 De Waldenzen in Lombardije ontwikkelden zich in de gekozen woonplaatsen tot kwekers van granen en vruchten; ze fokten vee en verhandelden zuivel, olie en wijn. Hun linnenweverijen leverden een beroemde sterke lakensoort. Deze geregelde en produktieve arbeid betekende voor hen een bijzondere dimensie van zelfstandigheid. In het hart van de Alpen ontplooide zich La Vallouise, waar de Waldenzen, die oorspronkelijk tegen alle geleerdheid hadden geijverd, in Briançon met verloop van tijd een eigen universiteit stichtten, genaamd de ‘Grote Gemeenschap’, welke door de overheid zou worden erkend. De Piedmontezische Waldenzen bezaten een eigen embleem: een kandelaar omringd door sterren. Dat zij zich in deze gebieden vooral in de beginperiode goed konden handhaven dankten zij aan verscheidene factoren, nog afgezien van hun beveiligde geografische positie. De bevolking stond deels sympathiek tegenover hun evangelische prediking. Maar het gebied dat zij hadden uitgekozen was een schaakbord van elkaar kruisen de politieke machinaties: dekoning van Frankrijk en de hertog van Savoye botsten er, op kleinere schaal botsten de belangen van het huis van Luserne met de machtswil van grote abdijen zoals die van Pinerolo; de aartsbisschoppen van Embrun lagen vaak overhoop met die van Turijn, en nog vaker met de zeer autoritaire inquisiteurs. Keizer en paus betwistten elkaar hier de hoogste soevereiniteit. Het uit en ter na ontstaande machtsvacuüm verschafte de ketters nu en dan een tijdperk van rust en ongestoorde arbeid. In de tweede plaats vormden de Waldenzen in dit ruwe berggebied een reserve van nijvere en bekwame arbeidskrachten; zij hielpen het gebied te ontginnen, bossen terooien, bouw grond te bestellen. Het feit bracht veelal tolerantie voor de ketters mee.Ga naar voetnoot2 Terwijl de wereld rondom hen in de greep lag van feodale oorlogen, grote en kleine, leefden de Waldenzen in merkwaardige democratische eenheid. Zij hadden een aantal ‘aangepaste’ feodale zeden, maar die waren in de noordelijke bergdistricten al gauw verdwenen; er bleef een maatschappelijke egalitaire organisatie, berustend op een hoge mate van onderlinge solidariteit. Ongetwijfeld heeft de Franse afkomst van de Waldenzen aan hun levensstijl en nederzettingen het pragmatisch en rationeel karakter verleend waardoor hun ontwikkeling zo modern afsteekt tegen die van andere ketterijen. Zij bezaten | |
[pagina 353]
| |
de diplomatieke behendigheid om zich in 1343, gebruik makend van de geldnood van hertog Umberto ii, een charta van vrijheden te verschaffen: de Grote Gemeenschap kreeg het recht haar eigen bestuurders te kiezen; de Waldenzen zelf mochten belastinggaarders aanstellen om hun nederzettingen te kunnen onderhouden; zij mochten tenslotte ten dienste van hun landbouwbedrijven bevloeiingskanalen aanleggen. De charta bevestigde daarmee juridisch wat al jaren als ingeburger de zede en ‘goede gewoonte’ in zwang was. Dat waren dan de Waldenzen, door kroniekschrijvers en ketterjagers afgeschilderd als ‘dierlijk en barbaars, vol ondeugden, vooral bezeten door tovenarij’.Ga naar voetnoot1 De katholieke Kerk keek met een scheef oog toe, maar liet de goed verschanste ketters aanvankelijk met rust. Zo kon La Vallouise een toevluchtsoord worden van alle soorten ketterse tijdgenoten op wie jacht werd gemaakt. Hiertoe behoorden niet in het minst Katharen uit de Languedoc, wie het bestaan door de Inquisitie onmogelijk was gemaakt. Zij werden door de Waldenzen met open armen ontvangen en versterkten de nijvere ketterse nederzettingen op niet onaanzienlijke wijze. De kleine Lombardische landvorsten keken met welgevallen toe hoe op hun grondgebied de Waldenzische uitwijkelingen, wier aantal op het einde van de veertiende eeuw op een vijftig duizend geschat wordt, een nieuwe welvaart schiepen. De idylle kon geen stand houden. Toen onder de ketters overbevolking dreigde en een deel van de Waldenzen naar de Povlakte en zelfs naar Calabrië verhuisde, vond de Inquisitie het ogenblik gekomen om in te grijpen. Sinds 1292 bestond er in de (latere) Dauphiné een tribunaal, dat grote delen van de Franse Alpen onder zijn zeggenschap hield. De daar gevestigde inquisiteur had al nu en dan Waldenzen weten te grijpen en te berechten. De grootste ergernis wekte het feit dat het de Waldenzen niet alleen stoffelijk voor de wind ging, maar ook dat zij in het openbaar ketterbijeenkomsten hielden, vaak van wel honderd mensen. De inquisiteur van Turijn, Giovanni Alberto, meende hen, nu zij in aantal verzwakt waren, met een goed uitgeruste krijgsbende te kunnen oprollen. Hij stiet op hevig gewapend verzet; de inquisiteur zelf moest vluchten. Het feit wekte de woede van paus Johannes xxii. Hij gaf zijn legaat-inquisiteur in Marseille, Jean de Badis, opdracht tot harde maatregelen jegens de ketters. Niemand, van de Franse monarch tot de kleinste landedelman, kwam echter in beweging om die maatregelen uit te voeren. Pas onder paus Benedictus xii, die de anti-ketterse oproep van zijn voorganger herhaalde, besloot de Franse dauphin in te grijpen. Alle plaatselijke machthebbers en beambten werden in het geweer gebracht om troepen te organiseren, arrestaties te verrichten en vonnissen uit te voeren. De organisatie vergde enkele jaren; toen werd er een begin gemaakt met verbeurdverklaringen en boeten. Ook werden de gebeenten van gestorven Waldenzen opgegraven en in het openbaar verbrand om ‘de volksverbeelding te prikkelen’.Ga naar voetnoot2 Toen ook de hertog, Umberto ii, zich na een maanwoord uit Avignon tegen zijn Waldenzen keerde, werd er een aantal gevangen en verbrand. Politieke troebelen en veranderingen maakten tijdelijk een einde aan de begonnen vervolging. De permanente geldnood van hertog Umberto ii bewerkte dat hij, kinderloos gebleven, zijn gebied aan de Franse dauphin vermaakte, een en ander buiten zijn hoogste leenheer de keizer om. De eerste Franse dauphin die | |
[pagina 354]
| |
zich met het gebied bemoeide was de Franse Karel v. Hij zetelde een tijdje in Grenoble, maar liet zich al spoedig vervangen door een gouverneur. Al die tijd waren de Waldenzen hun vreedzame gang gegaan, maar bij het toenemend nijpen van de honderdjarige oorlog kwam ook de Inquisitie, als om de gesels van de tijd te vermeerderen, weer in beweging. Ze richtte een verplaatsbaar tribunaal in, dat al naar behoefte in een stad, een kerk of op een kasteel kon zetelen. Vanuit Avignon werd onverminderd gehamerd op de noodzaak van ketterprocessen. Zij volgden ook, zo goed als van ketterse zijde het doodslaan van gehate inquisiteurs. In Avignon achtte men de resultaten van de jacht te mager; paus Urbanus ii wist vorst Amadeo van Savoye in 1363 te bewegen om in samenwerking met de sénéchal (hoogste militaire beambte van de Provence) een kruistocht te openen tegen de Waldenzen. Terwijl deze werd voorbereid, barstte er in 1365 in Savoye een Jacquerie uit - in het algemeen de naam van Franse boerenopstanden. De adel zoog de boeren uit die smadelijk werden uitgescholden voot Jacques Bonhomme (kinkels, sukkels, zie pag. 357) - waarbij de Waldenzen aan de kant van de opstandige boeren vochten. Evenals bij de grote Franse Jacquerie van 1358 riep de vorst van Savoye de hulp in van Karel de Slechte, koning van Navarre en bezitter van landerijen in Normandië, die eerder zijn sporen in de strijd tegen boerenrevoltes verdiend had. Het nu aanwezige dubbele motief voor de vervolging van de Waldenzen riep de inquisiteur François Borelly tot een ‘definitieve’ poging om de Waldenzen in de Alpen uit te roeien. Hij stuurde met hulp van de genoemde vorsten het ene legertje na het andere op de ketters af. Er werden in Grenoble kettergebeenten verbrand, maar ook een honderdtal levende ketters; er volgden verbeurd verklaringen.Ga naar voetnoot1 Het was niet het einde. Een fel gewapend verzet van de verenigde Waldenzen was het antwoord; er werden kloosters en stadjes veroverd, inquisitiebeambten gedood. Borelly reageerde van zijn kant met de uitmoording van de Waldenzer gemeente in Pragelato (1375); de ontsnapten kwamen in de bergen van koude om. Hertog Amadeo echter verleende de Inquisitie niet de hulp die men verlangd had en verbood, nadat de ketters van de Val Pérouse hem een cijns van honderd florijnen hadden laten brengen, de inquisiteur Antonio Saco om het dal te betreden. De paus had intussen de franciscaner orde gemachtigd om in Briançon een klooster te bouwen dat als middelpunt van anti-ketterse propaganda zou dienen. De vervolging van de Waldenzen verscherpte zich; er werden nederzettingen in brand gestoken; er volgde het onvermijdelijke gewapende verzet; rustperioden en represailles wisselden elkaar af. Zo kwam de inquisiteur Antonio Paviono, die zich had onderscheiden door uitzonderlijke wreedheid, in 1374 door de hand van de Waldenzen in Brigueras om. Het kon Borelly er niet van weerhouden Paviono te willen overtreffen. In de winter van 1386 stak hij met een leger van helpers de Mont Genèvre over en stortte zich met brand en vernieling op het volk in de dalen. De overdonderde Waldenzen vluchtten diep in het zwaarbesneeuwde dal van St. Martin. De vrieskou in de bergen was dodelijk. Mannen, vrouwen en kinderen stierven in de kerstnacht. Wie nog kon ontsnappen vond in zijn dal alle eigendommen reddeloos verwoest.Ga naar voetnoot2 Wat de Kerk in de Waldenzen uitermate haatte, waren hun maatschappelijke | |
[pagina 355]
| |
regels en opvattingen. Hun solidariteit óók in bezitsverdeling druiste in tegen elke stands- en eigendomshiërarchie. Maar die eigendom was er wel degelijk; en het was Kerk en Inquisitie vooral om de ‘onwettig verkregen’ bezittingen van de nijveren te doen. Bij de inquisiteurs bevonden zich dan ook veelal betaalde ambtenaren van de koning. Geconfisqueerde ketterwoningen werden verhuurd of verkocht aan rechtgelovigen, al behoorden ze in theorie verwoest te worden. Plaatselijke adel maakte zich voor een appel en een ei meester van ketters bezit, om het in menig geval met grove winst aan de Waldenzen terug te verkopen.Ga naar voetnoot1 Een stelsel van zware boeten werd door Borelly ingevoerd; hij ‘inde’ deze onder meer door ketters in de gevangenissen op te laten sluiten die hij in toenemend aantal liet bouwen. Hier konden ze zich uit een regime van water, brood en vervuiling loskopen, als ze niet in hun cel omkwamen. De losgekochten werden verplicht in het openbaar een ‘ketterkruis’ te dragen en gedwongen tot pelgrimages en andere vormen van boetedoening. Wie terugviel in de ketterij had zijn leven verbeurd. Veelvuldig werd het doodvonnis voltrokken in een strohut, waarin de ketter werd opgesloten, waarna de hut in brand werd gestoken. De beul en zijn knechten genoten van het schouwspel tijdens een door de Inquisitie betaalde maaltijd. De straf werd zowel op mannen als vrouwen toegepast. De beul is op meer dan een plaats door de weldenkenden (en jaloersen) onder de burgerij geholpen bij het uitmoorden van Waldenzische nederzettingen.Ga naar voetnoot2 Curieus is de rustpauze die er voor de Waldenzen intreedt als Lodewijk xi koning van Frankrijk wordt (1461). De listige en voor weinig streken terugdeinzende monarch, die de strijd om de oude Bourgondische erflanden met het huis Habsburg geopend had en al meteen moeilijkheden kreeg met zijn adel, heeft alles gedaan om de macht van zijn feodale heren, wereldse en kerkelijke, te breken, waartoe hij die van de stedelijke burgerijen wel vergroten moest. Zijn twist met de aartsbisschop van Embrun, die hij niet op zijn doorluchtige post wenste te dulden, maakte dat hij het door deze kerkvorst geëiste optreden tegen de Waldenzen deels of helemaal veronachtzaamde. Hij heeft de vlijtige Waldenzen zelfs tegen het ophitsen van paus Sixtus iv verdedigd. Die verdediging ging ver: Lodewijk beloofde de ketters dat geen inquisiteur hun zonder zijn machtiging een haar mocht krenken; deze belofte werd in 1479 zelfs gevolgd door een koninkrijk patent, bedoeld om deprotesten van het parlement te Grenoble tegen deze ketterbegunstiging weg te vagen...Bij de dood van Lodewijk xi in 1483 verloren de Waldenzen dan ook hun machtigste beschermer.Ga naar voetnoot3 De druk die op de Waldenzen in Savoye werd uitgeoefend dreef hen nu tot een massale revolte tegen hun nieuwe hertog Karel. De hertog organiseerde in 1484 een leger van aanzienlijke omvang dat weer gesteund werd door de gebruikelijke, op plundering belusten uit de bevolking. De Waldenzen wijken diep in hun dalen terug. Hier leven weer nieuwe heldensagen op. Bij een van de gevechten, die de belaagden slechts met hooivorken, hakken en slingertuig kunnen voeren, meent een van de militaire tegenstanders, een grote ruwe klant die de Zwartkop van Mondovi wordt genoemd, dat de slag gewonnen is: op een rotspunt geklommen licht hij het vizier van zijn helm. Tegelijk slingert een jonge Waldenzer boer, Peyret Revel geheten, een steen naar de Zwartkop, die dodelijk getroffen neerstort. De militairen wijken. De volgende dag gaan ze tot een nieuwe | |
[pagina 356]
| |
aanval over. Dichte mist breidt zich uit over het dal. De Waldenzen, overal in hinderlagen geposteerd, laten een hele bergstorting van gesteente op hun vervolgers los. De soldaten van de hertog wijken ook hier. Een derde poging loopt evenzo op de weerstand van de ketters vast. De hertog trekt zijn troepen terug en kan nog maar één ding doen: de Waldenzen als loyale onderdanen aanvaarden en hen met rust laten... De opvolgers van hertog Karel hebben zich niet aan die vrede gehouden, maar al spoedig de pogingen van de inquisiteur Alberto de Catania gesteund om de hand op de ketters te leggen.Ga naar voetnoot1 Genoemde kettermeester ontketende een nieuwe kruistocht tegen de Waldenzen, die boosaardig-epische hoedanigheid heeft verkregen: buit en aflaat voor degenen die de Inquisitie gewapend willen helpen, organisatie daartegen door de gewapende afweer van de Waldenzen. Op het patent van Lodewijk xi wordt uit en ter na door de Waldenzen een beroep gedaan, maar het document is door de tegenstanders steeds geloochend of veronachtzaamd. Een juridisch proces moet het geloofsproces vervangen; de rechter in Briançon sommeert de ketters zich te onderwerpen. Zij antwoorden door op de deuren van gerechtshof en kerken hun geloofsstellingen aan te plakken: ‘Ons geloof is het zuiverste in heel de Kerk en wij sterven liever dan het te verloochenen.’ Gestorven is er door hen dan ook; een leger van 8000 man, op hen losgelaten, verslaat hen in maart 1489 en doodt grote aantallen van hen. Een ander deel is de bergen ingevlucht, zelfs tot in het gletsjergebied van de Mont Pelvoux, waar nog vandaag een grot de naam Balme des Vaudois heet. In die grot worden zij door de oprukkende, met witte kruisen getooide ‘kruisvaarders’ opgesloten, de grot met rotsblokken gebarricadeerd. Velen stikken; wie probeert te ontkomen wordt afgeslacht. Onder de drieduizend vermoorden is een groep van vierhonderd kinderen.Ga naar voetnoot2 De geslagen Waldenzen worden gedwongen hun nederige onderwerping aan de nieuwe soeverein aan te bieden; een afvaardiging van Waldenzen moet als teken daarvan deelnemen aan de kroning van Lodewijk xii in Parijs. De nieuwe koning blijkt echter oor te hebben voor de verzoeken van rechtsherstel die de Waldenzen hem doen: hij heft de vervolgingen op en belooft de Waldenzen zelfs dat de hun ontroofde goederen zullen worden teruggegeven. Bij de revisie van de processen in 1501 zou echter blijken dat de dossiers in de kanselarij van de aartsbisschop verdwenen waren; van teruggave van bezit is dan ook geen sprake meer geweest. Als motief liet de aartsbisschop mede gelden dat de ketters nooit enige pauselijke absolutie hadden ontvangen...Ga naar voetnoot3 De Waldenzen mochten weer een korte poos van schijnbare vrede genieten. Zij benutten die door hun vestigingen in de Franse Alpen uit te breiden. Ook gingen zij ongehinderd om met hun geloofsgenoten aan Italiaanse zijde. Al in 1501 kwam de reactie: de overheid in Briançon beval wederom verbeurdverklaringen en ging een jaar later tot nieuwe kettervonnissen over. Bij de terechtgestelden bevonden zich een aantal vrouwen, aangeklaagd wegens hekserij. In de oostelijke dalen ontstonden kort hierna weer gewapende botsingen tussen vervolgers en vervolgden. Ditmaal was het een vrouw die als inspiratrice van de ketterjacht optrad: de markiezin-weduwe van Saluces, die met felle ijver en alle middelen de inquisiteur Ricciadino bijstond in zijn heilige taak. Zij voerde | |
[pagina 357]
| |
al de oude ketterstatuten opnieuw in en zorgde ervoor dat de vervolging in golven bleef komen.Ga naar voetnoot1 Die vervolging is tenslotte samengevallen met de algemene godsdienstoorlog tegen het protestantisme in de zestiende eeuw, nadat de Waldenzen banden hadden aangeknoopt met de Duitse Lutheranen, maar vooral met de Geneefse Calvinisten. Hier verschijnt een nieuw aspect van het Waldisme, dat wij nog zullen tegenkomen. |