Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd8 De Nobele LesVan alle hier ten tonele gevoerde sekten hebben de Waldenzen zich het sterkst en eervolst gehandhaafd. Hun uitbreiding is ook buiten de dalen van de Alpen in veel opzichten fenomenaal te noemen. Zij hebben als enige kettersekte uit de diepe Middeleeuwen de nieuwe geschiedenis gehaald, zich bij de Reformatie aangesloten en daarmee hun existentie tot in de tegenwoordige tijd weten te bestendigen. De jacht op de Waldenzen door kerken en gouvernementen was ongeëvenaard. Soms sloegen zij terug, zoals in Nantua, waar zij samen met het stadsvolk de monniken verjoegen, die een kloosterdictatuur in de stad gevestigd hadden en het arme volkje uitzogen, zodat velen bereid waren de ‘wraakacties’ van de Waldenzen te steunen. In 1266 verscheen er in Passau een anoniem ketter ‘handboek’, dat de ervaringen van Oostenrijkse inquisiteurs in hun operaties tegen de Waldenzen samenvatte. Hierbij bleek dat er in Oostenrijk zeker een veertig dorpen door de ketterij waren aangetast. De bekeringsijver van de Waldenzen, door de anonieme auteur ‘leonisten’ (= Lyonezen) genoemd, die zich door niets laat weerhouden, wordt in dit werk met nadruk vermeld.Ga naar voetnoot2 Zowel in Frankrijk als in de Duitse landen trokken vrouwen gelijkgerechtigd met de mannen op prediken bekeringswerk uit, waarom zij vanwege de katholieke clerus werden uitgemaakt voor ‘miserabele lichtekooien’. De vrouwen kenden ook grote delen van het Evangelie uit het hoofd en waren vaak als eersten tot het Waldisme bekeerd, waarna veelal haar echtgenoten volgden. Ook de vrouwen konden de stand van ‘volmaakten’ bereiken.Ga naar voetnoot3 Bij al hun spreekwoordelijke vredes wil hebben de Waldenzen zich niet passief laten teisteren. In Lyon, de wieg van hun ketterij, sloegen zij in 1321 twee inquisiteurs dood die zich in de Provence bijzonder gehaat hadden gemaakt. De drie Waldenzen die de doodslag voltrokken werden op last van de graaf van Valenti- | |
[pagina 345]
| |
nois, de lokale machthebber die bang was voor troebelen, terechtgesteld. Dat Waldenzen zouden hebben deelgenomen aan de opstand van de Vlaamse steden tegen de graaf van Vlaanderen en de hem beschuttende koning van Frankrijk is hier vermeld. De Franse koningen hebben de Waldenzen dan ook in hun machtsgebied fel vervolgd, getuige het ketterspoor dat Robert le Bougre er na 1233 getrokken heeft.Ga naar voetnoot1 De Waldenzen zijn - afgezien van het feit dat ze vaak met Katharen, Begijnen en Begarden en soms met sekteleden van de Vrije Geest werden verward - onder allerlei namen bekend geworden. Een daarvan was de ensabotés (klompendragers), omdat de steeds paarsgewijze rondtrekkende predikers net als de allerarmsten op een soort klompschoenen liepen. De volksmond verbasterde het woord hier en daar tot ensabbatés, dit is belijders van de (heksen)sabbat, nadat de inquisiteurs de Luciferistische hoedanigheden van de sekte verkondigd hadden. Het veronderstelde satanisme van de Waldenzen leidde er vanzelf toe dat zij op het einde van de Middeleeuwen in de ogen van de rechtschapenen tovenaars en duivelskunstenaars waren geworden, zo dat ‘vauderie’ gelijkgesteld werd met ‘sorcerie’.Ga naar voetnoot2 Een radicale vleugel, die in haar leerstellingen doet denken aan de oudchristelijke Ebionieten, kreeg de naam van passagieri, zowel in de pauselijke tegen hen gerichte bul als in de ketteredicten van de Duitse keizers.Ga naar voetnoot3 Onder elkaar gebruikten ze veelal de aanduiding amici, vrienden. Er is veel geschreven over de sociale samenstelling van de Waldenzen, maar men is het er nu wel over eens dat de sekte, al trok zij ook welgestelden aan (vooral in het begin kwamen de leiders bijna allemaal uit rijke of geletterde milieus) in hoofdzaak uit de eenvoudigen van geest en bezit bestond. Machtige beschermers vonden zij maar bij uitzondering, en met verloop van tijd raakten zij ook de ondersteuning van rijke sympathisanten kwijt, misschien mede omdat de beweging zich sterk naar het platteland verlegde.Ga naar voetnoot4 Over de geloofsinhoud van de Waldenzische ketterij is hiervoor gesproken. Hun beroemde geschrift, La Nobla Leyczon (‘De nobele les’), openbaart het best de evangelische trekken van hun geloof en moraal.Ga naar voetnoot5 Het was een voor de tijdgenoten, het meest voor de tegenstanders, verwarrend document; het maakte een loffelijk getuigenis bijna onvermijdelijk, en vormde daarmee een waar dilemma voor de vervolgers. Riniero Sacchoni, de bekeerde Kathaar, later inquisiteur in Oostenrijk, moest erkennen dat de Waldenzen moreel gesproken veel beter waren dan degenen tussen wie ze woonden en juist daaraan gemakkelijk te herkennen.Ga naar voetnoot6 Een andere getuige die niet onder het zuiver imago van de Waldenzen uit kon, was de anti-ketterse missionaris Peter van Pilchendorf (plm. 1300); die de Oostenrijkse Waldenzen beschreef en hen een rechtschapen mensenslag noemde.Ga naar voetnoot7 Sacchoni meende overigens dat de grote weerklank die de Waldenzen met hun prediking vonden een teken was dat de wereld ten einde liep. Hun bekeringssysteem ergerde hem bovenmate: als de Waldenzen een bekeerling hebben gemaakt, zo schrijft hij, dan gaat die er al na een tiental dagen op uit om zelf nieuwe proselieten te maken. Zegt iemand: ik kan niet leren, dan zeggen ze: leer één woord per dag; aan het eind van het jaar ken je er dan al meer dan driehonderd; en zo ga je verder. Een voorbeeld voor de lakse katholieke priesters! meent Sacchoni, die het even bewonderenswaardig als gevaarlijk vindt dat de Walden- | |
[pagina 346]
| |
zen hele bijbelboeken uit hun hoofd kennen en daarbij uitleg geven - zij het dan dat die uitleg heel vaak niet klopt, omdat de ketters, tegenstanders van academische kennis, louter op hun simpel en niet steeds gezond verstand afgaan...Hun scholen moeten dan ook niet worden gezien als haarden van wetenschap, maar als kweekplaatsen van kettergeloof. Pilchendorfis het meest getroffen door het sterk zedelijk karakter van de sekte, die - helaas - met hun veroordeling van de zonden en ondeugden der katholieke priesters gelijk heeft. De Waldenzen beschouwen de armoede als ‘heilige staat’, net als de franciscanen; ‘de arme is een godsgezant, een levende herinnering aan Christus’.Ga naar voetnoot1 Zij eten en drinken karig en matig, dansen en brassen niet en eren hun voorgangers, die zij barbes (baarddragers) of oncles (ooms) noemen, in Duitsland Meister. Geen wonder dat hun leer aanslaat: dat men zelfs kan vaststellen dat niets in staat schijnt te zijn om hun internationale banden te breken.Ga naar voetnoot2 Het leven van de Waldenzische gemeenschappen had uiteraard in elk land weer andere trekken. In Lombardije behielden zij veel van delevenswijze van de Humiliaten met hun handwerkscentra die tegelijk ‘scholen’ waren. Elders moesten zij zich volstrekt schuil houden en voltrok zich hun sekteleven achter gesloten deuren. Waar zij konden - en dat was in de Alpen bij perioden van betrekkelijke vrede nogal eens het geval - hielden zij hun godsdienstoefeningen in de open lucht, waarbij de man of vrouw die dat wilde het woord kon nemen. De Waldenzen hebben door hun leer en hun algemeen ingetogen optreden veelal de indruk gewekt van protestanten avant la lettre; een indruk die men tegenwoordig als romantisch afwijst. Ze is mede gewekt omdat zij in hun ‘Nobele les’ en in hun uitzonderlijke verering voor de Bergrede weinig meer gemeen schijnen te hebben met de soms fantastische en apocalyptische religieuze voorstellingen waardoor andere sekten gekenmerkt worden.Ga naar voetnoot3 Het ‘grote lied van de christelijke ethiek’, of als men wil van het christelijk Stoïcisme stelde voor hen alle kerkelijke en wereldse gezagsnormen op losse schroeven. Het nieuwe morele bewustzijn van de Waldenzen is dan ook de hoedanigheid geweest die zowel respect als haat en weerstand bij de vervolgers gewekt heeft. Zelfs al zijn de zedenlessen van de Bergrede deels in het monnikenwezen en het franciscanendom opgegaan, niemand heeft ze in de Middeleeuwen zo standvastig betracht als de Waldenzen, zodat men hun onderlinge solidariteit gemakkelijk zou kunnen verwarren met een soort oerchristelijk communisme, wat het zeker niet was. Deze onderlinge band was voor de Waldenzen veelal heiliger dan familiebanden, wat gestaafd wordt met een beroep op Mattheüs 19:10, waar feitelijk alle seksuele bindingen worden verworpen. Dit kon overigens niet wegnemen dat de Waldenzen niets menselijks vreemd was en dat, wanneer iemand naar het woord van Paulus ‘brandde’, seksuele betrekkingen waren toegestaan, mits ze in de schaduw bleven. Bij de Armen van Lyon zou zelfs van lieverlede een soort seksuele vrijheid zijn ontstaan, die streng binnen de perken van de sekte bleef.Ga naar voetnoot4 De katholieke moraaltheologen, te beginnen bij de kerkvaders, hadden de bestaande menselijke verhoudingen niet aangetast en de ascetische beginselen van de Bergrede geabstraheerd als goed voor een kloosterregel; de Waldenzen probeerden ze in menig opzicht te veranderen, eenvoudig door de oude teksten zonder welke scholastiek ook op zich te laten inwerken. Ook dat was verzet tegen de gevestigde Kerk, | |
[pagina 347]
| |
dat door de eenvoudigen goed werd begrepen: zij stonden ‘in een duldend uitwijken voor de wereld’. De Waldenzen gispten het bijvoorbeeld in de Katharen dat zij zich in de netten van aards gewin lieten verstrikken; zijzelf hielden immers vast aan het armoe-ideaal. Evenals van de Katharen is van de Waldenzen beweerd dat zij een ‘ketterpaus’ hadden. Aan het hoofd van hun broederschappen stond in elk geval een met gezag beklede majoral, bij de Italianen prepositus geheten. Namen van deze waardigheidsbekleders zijn ons niet overgeleverd. De kerkorganisatie die mettertijd toch binnensloop kende bisschoppen, diakenen en presbyters. Hun bijeenkomsten droegen volgens de inquisiteur Bernard Gui (die soms ook al tegen wil en dank iets gunstigs van de Waldenzen zeggen moest) de naam van ‘kapittels’. De Waldenzen kenden een soort asielhuizen, die door giften en legaten in stand gehouden werden. De caritas was bij hen zeer sterk; vooral alleenstaande vrouwen werden door de Waldenzen geholpen. Overigens woonden in de gemeenschapshuizen of conventen weer tot afschuw van de rechtzinnige autoriteiten mannen en vrouwen onder één dak bijeen. Om de Inquisitie te misleiden duidden de mannen aldaar de vrouwen met de naam uxores (echtgenoten) aan.Ga naar voetnoot1 De Volmaakten leefden in celibaat; de gelijkheid van mannen en vrouwen, ook in het priesterschap, zoals die hiervoor is vermeld, was een verworvenheid die later, toen de sekte tot het protestantisme naderde en daarin ten dele opging, weer verloren raakte. Het is mogelijk dat dit eerste respect voor de gelijkgerechtigdheid van de vrouwen samenhing met de hoofse poëzie in de Provence, en de hoogontwikkelde cultus van Maria in Lyon, die al vóór de Waldenzen bestond en ketters-mystische trekken vertoonde.Ga naar voetnoot2 Het ondergronds bestaan waartoe de Waldenzen op vele plaatsen veroordeeld waren en waardoor zij vaak bij nacht en ontij met gedoofd licht moesten samenkomen, heeft volgens sommigen ook aan hun geloofsvisie een beperkt uitzicht gegeven. Zij hielden niet van intellectuele haarkloverijen, hun bijbeluitleg vond plaats in eigen meest ongeletterde kring. Op hun persoonlijke verantwoordelijkheid (toch zeker een ‘protestants’ trekje) werd sterke nadruk gelegd: men kon eenvoudig kiezen tussen hemel en hel. De geheimzinnigheid waarin de Waldenzen vaak moesten optreden gaf het aanzijn aan een uiterste bedrevenheid van hun voorgangers in vermommingskunst. De dominicaan Étienne de Bourbon, die de Waldenzen als inquisiteur vervolgd heeft, schilderde de vaardigheid waarmee hun barbes vaak onder de mensen gingen met een stel vermommingen bij zich, zodat zij zich binnen de kortste tijd konden herscheppen, hetzij in een koopman, pelgrim, reizende ketellapper, barbier...Het wollen gewaad waardoor de predikers in de eerste tijden gemakkelijk herkenbaar waren geweest, werd daarmee naar tijd en getij afgelegd; beschermende wachtwoorden deden de ronde.Ga naar voetnoot3 Bij alle bijeenkomsten en preken werd de landstaal gebruikt. Wat de Waldenzen bijzonder zwaar werd aangerekend, was het feit dat ze ook meisjes in het Evangelie onderwezen. Kerken werden door de Waldenzen onnutte bouwsels geacht; ze zouden ze pas veel later krijgen. De gezamenlijke maaltijd had het karakter van de oudchristelijke agapè, het liefdemaal dat men een vereenvoudigde mis zou kunnen noemen, en dat met brood, bergkruiden, wijn en vis niet simpeler kon. Het Avondmaal werd her- | |
[pagina 348]
| |
dacht op de wijze van de apostelen, dat wil zeggen dat de voorganger begon met de voetwassing van zijn metgezellen, waarna hij als eerste het brood of de vis gebruikte.Ga naar voetnoot1 Zeven was voor de Waldenzen een heilig getal - ze kenden immers zeven artikelen over de godheid, zeven over het menszijn, zeven over de werken van barmhartigheid. In de kerkgeschiedenis die zij onderwezen onderscheidden zij scherp tussen goeden en kwaden; zij zelf achtten zich de goeden en waarachtigen en hielden de anderen (vaak niet ten onrechte) voor boosdoeners. Wie er in hun rijen struikelde (de seksuele overtreding hoorde daarbij) kon op begrip en tolerantie rekenen. Er bestond zo geen biecht dan toch een boetedoening in het openbaar. Van de sacramenten bleven in feite alleen doop en communie over; Calvinisten en Hussieten, met wie de Waldenzen veel later in aanraking kwamen, vonden toch dat zij ondanks zichzelf veel ‘roomse zeden’ hadden bewaard. Zij wijdden nieuwe leden in met de handoplegging, die doet denken aan het Kathaarse consolamentum.Ga naar voetnoot2 De Waldenzen meenden dat hun sekte en instellingen afkomstig waren uit de apostolische successie: er had zich in hun kringen de verleidelijke, maar door niets bewezen legende gevormd als zouden door opeenvolgende ‘oude evangelische groepen’ de oorsprongen van de sekte tot het eerste christendom teruggaan. Bij deze door hen gekoesterde legende behoorde ook hun verwijzing naar een schismatische bisschop tijdens paus Sylvester (vierde eeuw), die met Rome brak omdat hij niet een Kerk onder keizerdictaat begeerde; deze bisschop zou de Waldenzische richting zo niet gesticht, dan toch een sterke impuls gegeven hebben. Daarmee werd Petrus Waldo niet langer de grondlegger, maar wel de ‘hersteller’ van de sekte.Ga naar voetnoot3 De Waldenzen zijn, het is gezegd, gedurende heel hun avontuurlijk bestaan scherp vervolgd, en niet alleen zij, maar allen die hen voor ‘goede lieden’ hielden, bij hen hebben gebiecht, hun evangelieprediking in de landstaal hebben aangehoord of de vredeskus met hen gewisseld.Ga naar voetnoot4 Oostenrijk kende ten tijde van de ‘Anonymus van Passau’ een groot aantal Waldenzen, op wier hoofd in het begin van de veertiende eeuw een reeks van ketterprocessen neerdaalde. De brandstapels rookten er, zo ook in Bohemen en Moravië. In Polen en Hongarije werden de Waldenzen opgejaagd sinds 1330, op het einde van de eeuw in Thüringen, de mark Brandenburg, Pommeren en de Neumark.Ga naar voetnoot5 De Duitse inquisiteurs kwamen het felst tegen hen in het geweer, zoals het moordend spoor van de Celestijn (paus Celestinus v had een eigen orde gesticht, die door paus Bonifacius viii weer werd opgeheven) Peter Zwicker en zijn bloedbroeders Martin van Praag en Eylard Schönveld aantoont. De Ketzergrube in Straatsburg getuigt ervan hoe hier Waldenzen zijn verbrand en massaal begraven. Soms werden de Waldenzen om zuiver politieke redenen ontzien, waardoor zij op hun beurt tot de politiek werden gedreven: in de veertiende eeuw heten zij de hand te hebben gehad in een reeks volksopstanden, voornamelijk in het Rijnland en de Noordduitse steden, dit alles in samenhang met de machtsstrijd tussen vorsten en keizer. Er is zelfs beweerd dat deze feodale botsingen en twisten de Duitse chaos hebben teweeggebracht waaruit de ‘zaden van de wrok’ zijn opgeschoten, die het mogelijk hebben gemaakt dat in Duitsland een Luther kon opstaan.Ga naar voetnoot6 | |
[pagina 349]
| |
De dertiende eeuw is een grote periode geweest voor de uitbreiding van het Waldisme in Duitsland, waarbij de ketters zeer diplomatiek gebruik wisten te maken van de verwarringen die in het spoor van het grote kerkschisma ontstonden. De perioden van rust en expansie in het Waldenzendom duurden nooit lang. Na Konrad van Marburg heeft de inquisiteur Johann Wasmod in Mainz zich berucht gemaakt; hij schreef ook een boek over de funeste invloed van de Waldenzen onder Begijnen en Begarden, een waarschijnlijk niet ongegronde beschuldiging.Ga naar voetnoot1 Hij kon de voortgaande uitbreiding van de ketterij er niet mee stuiten, zo min als de Waldenzer kruistocht van de Duitse Orde in de Baltische gebieden, waar een zekere Peter (Petrus) als inquisiteur optrad. Rond 1400 nam de vervolging in Duitsland al fellere vormen aan, waarbij de folterbank het aangewezen instrument werd om bekentenissen of herroepingen af te dwingen. In dit kader speelt zich te Straatsburg de tragedie van Friedrich Reiser af. Als Waldens uit Zwaben predikte hij medio vijftiende eeuw in koopmansvermomming in ettelijke Duitse kerken, waarbij hij in Heilbronn verrast werd door een veldtocht van de inmiddels in Bohemen machtig opgekomen Hussieten (zie Boek vijf: Gods wagenburg). Hij werd door hen meegenomen naar hun revolutieburcht Tábor in Zuid-Bohemen, waar hij in godsdienstgesprekken met de Tsjechische ketters vaststelde hoeveel overeenkomst hun leer met die van de Waldenzen had. Hij werd zelfs door de Tsjechische bisschop Mikuláš van Pelhřimov tot Hussitisch priester gewijd en stelde het zich van toen af tot taak de twee ‘Kerken’ met elkaar te versmelten. Hij zette zijn bekeringsreizen voort en vestigdezich na grote tochten door Bohemen, Zwitserland en Duitsland in Straatsburg. Tussen de Waldenzen, die hier de naam Winkler droegen, noemde hij zich ‘Friedrich, door Gods genade bisschop der gelovigen in de katholieke Kerk die de donatie van Constantijn verwerpt’. Men liet hem maar kort begaan; hij werd ontdekt, gevangen genomen, gefolterd en tot de erkenning van zijn Waldenzisch geloof geprest. De burgemeester en de magistratuur van Straatsburg deden hun best zijn terechtstelling te verhinderen. Het mocht niet baten; hij werd met zijn dienstmaagd Anna Weiler in 1458 op één brandstapel ter dood gebracht.Ga naar voetnoot2 In Bohemen hadden zich al vrij vroeg Waldenzen gevestigd, vaak op de vlucht voor de vervolging in Oostenrijk. De Waldenzen hier behoorden tot het soort dat gegeven klappen beantwoordde: er wordt vermeld hoe zij herhaaldelijk slaags raakten met katholieke geestelijken, waarbij zelfs doden vielen. Zij waren goed georganiseerd en beoefenden als elders de naastenliefde; zo was een van hun gemeenschapshuizen of ‘scholen’ ingericht voor de verpleging van melaatsen. In de diocees Regensburg wisten de Waldenzen zich onder de Begarden te begeven die niet werden vervolgd; dat ondanks de pogingen van de Inquisitie om de ketters te ‘ontmaskeren’. In Polen en Hongarije waren de daar gevestigde Waldenzen er evenmin van gediend dat men hen lastig viel; van hen wordt vermeld dat zij een inquisiteur en een groot aantal katholieke priesters doodsloegen. De genoemde beruchte Martin van Praag en zijn collega Peter, die wij al eens ontmoetten, begonnen met pogingen de Waldenzen in Stiermarken en Thüringen te bekeren, wat niet gelukte. De hierna ingetreden vervolging maakte honderden slachtoffers. De Inquisitie was met name gebrand op het verstoren van de internationale banden tussen de verspreide Waldenzen, in dit geval de | |
[pagina 350]
| |
Duits-Oostenrijkse en Frans-Lombardische. De Lombardiërs werden geregeld door de Duitse tak geholpen bij het oprichten van hun ‘scholen’. Omstreeks het midden van de veertiende eeuw was Lombardije tot een Waldenzisch hoofdkwartier geworden. Hier werden jonge predikers en voorgangers opgeleid. Ook in de Alpen wisten de Waldenzen de pogingen om hun nederzettingen binnen te dringen - er zijn heel wat ‘kruistochten’ tegen hen op de been gebracht - terug te slaan. Bij een ervan, georganiseerd door de inquisiteur Gall, wisten de Waldenzen hun jager weer in hinderlaag te lokken en te doden.Ga naar voetnoot1 Inmiddels was in Bohemen na de marteldood van Jan Hus op het concilie van Konstanz (1415) het Hussietendom ontstaan, historisch gesproken een van de ontzag wekkendste pre-reformatorische ketterbewegingen in Europa. De beroeringen over de Hussitische leer en de daaruit voortvloeiende oorlogen werden door de Waldenzen benut om nieuwe gemeenten te stichten in Brandenburg en Pommeren. Zelfs bestaat er een aannemelijke theorie dat zonder de voorafgaande Waldenzische prediking de Hussitische beweging in Bohemen en haar opvlucht nooit die omvang zouden hebben gekregen, welke de hele geschiedenis van Tsjechen en Moraviërs tot aan de dag van heden bepaald heeft.Ga naar voetnoot2 |
|