Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd7 Vrijgeesterij en zondeloosheidDe sekte van de Vrije Geest trok haar spoor tot in de vijftiende eeuw, ja, nog tot de hervormingstijd door. Typerend is haar optreden in de Nederlanden, vooral de gebieden tussen Brussel en Kamerijk. Uit de eerste helft van de veertiende eeuw kennen wij de merkwaardige figuur van de Brusselse ketterin Bloemaardinne. Zij woonde aan de Grote Markt en was kennelijk in goede doen: na haar dood in 1336 kwam haar zilveren stoel in het bezit van de hertogin van Brabant. Bloemaardinne is een tijdlang ten onrechte geïdentificeerd met de dichteres Hadewych, omdat zij als deze de ‘serafijnseliefde’ predikte. Er is echter duidelijk aangetoond dat Hadewych een kleine eeuw voor de Brusselse geleefd heeft. Bloemaardinne was een Vrijgeest, wier naam legendarische klank kreeg en die na haar dood om de door haar verkondigde ‘serafijnse liefde’ en vooral de libertijnse praktijk ervan - kennelijk een heel andere leer dan die van de mystieke dichteresdoor haar volgelingen is vereerd, en door Ruysbroek om dezelfde beginselen en de verwerkelijking daarvan met alle kracht bestreden.Ga naar voetnoot2 De Nederlandse Vrijgeesten staan ook bekend onder de naam die zij zichzelf gaven, Homines intelligentes (de wetenden of begrijpenden). Hun overtuigingen dragen sterke sporen van Joachimisme en chiliasme. Vergoddelijking door verlichting ging bij hen hand in hand met de verwachting dat het tijdperk van de Heilige Geest en het vierde evangelie spoedig zou aanbreken. In 1410 konden zij tijdens een tegen hen te Brussel aangespannen proces verklaren dat niet alleen mensen, maar zelfs de duivel bij die ommekeer zouden worden verlost.Ga naar voetnoot3 Ook bij hen stelden voorgangers zich gelijk met de mensenverlosser, door wie Christus zou worden gekend zoals de Vader door Christus. Blijvend wordt ten aanzien | |
[pagina 341]
| |
van de Nederlandse Vrijgeesten gesproken van hun seksueel libertinisme als de poort tot de oorspronkelijke paradijstoestand, het Adamitisch geluk. Hierin lijken zij op de Franse Turlupins (vr. Turlupines), een naam die wij al eerder zijn tegengekomen bij processen tegen heterodoxe Begijnen en Begarden. Van deze groep weten wij meer door de kroniekschrijver Gerson, rector van de Sorbonne, die meedeelt dat zij niet alleen tot het einde van de veertiende eeuw hebben bestaan, maar er ook Adamitische praktijken op nahielden. Zij waren toen verbreid in Midden-Frankrijk, rond Lyon en het Île de France. Koning Karel v legde een bijzondere ijver aan de dag om ze te laten opjagen en uitroeien; hij liet ook de dominicaanse inquisiteur voor Frankrijk, Jacques de Moray, ‘tien pond Parijs’ uitbetalen voor onkosten die de ketterjager bij het opsporen van Turlupijnen gemaakt had, wat de vorst een compliment van de paus bezorgde.Ga naar voetnoot1 Gersons mededelingen stammen uit de verhalen van tijdgenoten die hij optekende. Volgens hen werden de Turlupijnen gekenmerkt door hun voorliefde om van plaats naar plaats te trekken en als ‘naakten met naakten om te gaan’, zoals onze stamouders Adam en Eva met elkaar omgingen. En dat, merkt Gerson op, terwijl onze staat van onschuld al zo lang is vervlogen en het mensdom door de zondeval sindsdien besef heeft gekregen omtrent het schandelijke van alle naaktheid! Gerson vergelijkt de Turlupijnen met de Cynici van de oudheid, die ook naakt liepen en niet schroomden de dingen schaamteloos bij hun naam te noemen. Hij meent zelfs dat de dichter van de Roman de la Rose deze ‘verdwaasde dwaalleer’ aangehangen heeft. De ketters weten overal op schone pretenties binnen te komen, inzonderheid dringen zij zich op aan vrouwengemeenschappen, om de onschuldigen onder de dekmantel van vroomheid te verwarren en vervolgens te verleiden. De Turlupijnen volgden hun brute neigingen eenvoudig als hun van God gegeven heilsmogelijkheid, vooral om tot een zielsrust te geraken waarin zij de volle vrijheid des geestes bereiken die gepaard gaat met Adamitische onschuld. Dit laatste had voor de Turlupijnen overigens niet alleen mystieke, maar vooral sociale consequenties. Het betekende immers dat met de valse schaamte en het behagen in de door de kerkmoraal ‘bedekte’ handelingen de standsverschillen wegvielen, de maatschappij van heren en knechten werd ontkend, de Kerk als heilsinstituut verworpen.Ga naar voetnoot2 In Parijs vond in 1370 een proces tegen de Turlupijnen plaats. Zij noemden zich daar het ‘Genootschap van de Armen’. Hun voorgangster Jeanne Daubenton en haar metgezel werden op de brandstapel terechtgesteld. Ook de Turlupijnen hielden het blijkens latere processen tegen hun sekte nog tot in de vijftiende eeuw vol.Ga naar voetnoot3 In de Nederlandse gewesten kreeg de voormalige karmelieter monnik Willem van Hildernisse bekendheid door zijn achttien ketterstellingen, die direct geïnspireerd zijn op de ketterij van de Vrije Geest.Ga naar voetnoot4 Deze stellingen hebben vaak verre reizen gemaakt: zij bleken onder meer bekend te zijn in Boheemse kloosters aan de vooravond van de Hussitische revolutie (zie pag. 396). Ook bij Willem van Hildernisse klinkt het: alle mensen, jood, heiden of christen, worden in het tijdperk van de Heilige Geest verlost; Christus werkt voor allen; biecht en boetedoening zijn overbodig. De mens kan slechts volbrengen wat God in hem wil - waarmee ook het kwaad vergoddelijkt wordt. Goede werken verliezen daarbij hun | |
[pagina 342]
| |
zin. De uiterlijke mens kan na Christus' zoenoffer de innerlijke niet meer bevlekken. Willem verklaart in de omarming Gods ziende te zijn geworden, een blijvende toestand van illuminatie. Sinds dat gebeuren is God voor hem alomtegenwoordig geweest, ook in stenen en levenloze dingen, zelfs in de hel, zo goed als in het altaarsacrament. Willem berichtte ook dat hij bezocht werd door stemmen die tegen hem riepen: Ik kwam om de priesters te verdelgen! Het pantheïsme van deze kloosterintellectueel is onmiskenbaar en staat niet op zichzelf. Het is ook aanwezig bij de Nederlandse Vrijgeesten waarvan de namen ons zijn overgeleverd, en die rond 1380 door Geert Groote, op zijn beurt tot ‘ketterhamer’ geworden, met kracht zijn vervolgd. Zij verkondigden onder meer dat ook Christus de genoegens van het vlees niet heeft versmaad.Ga naar voetnoot1 En de leek Aegidius Cantor, die veelal optrad als lekenbegeleider van Willem van Hildernisse - al bleken zij het bij hun proces niet op alle punten met elkaar eens - en na 1400 voorganger is geweest van de Homines intelligentes te Brussel, trok uit de leer van de zondeloosheid de slotsom dat zijn sekte zich wat de ‘dingen onder de gordel’ betrof een volledige vrijheid veroorloven kon.Ga naar voetnoot* Daarbij oefenden Aegidius en zijn aanhangers van beiderlei kunne een bijzondere vorm van geslachtsgemeenschap, zoals Adam en Eva die in het paradijs zouden hebben bedreven, misschien de carezza, de paring zonder zaaduitstorting, of misschien de ‘serafijnse kus’, anders gezegd orale liefde. Over hun praktijken is van verschillende zijden gespeculeerd, zelfs met een verwijzing naar Augustinus.Ga naar voetnoot2 De overtuiging van vele Vrijgeesten dat de dingen die het lichaam tot extase brengen het meest van God getuigen, is ongetwijfeld in deze ketterij van de verdrukte volkslagen een manier geweest om met opvallende nadruk de bestaande maatschappelijke en kerkelijke orde uit te dagen.Ga naar voetnoot3 Er bestaat hier bij een veelomstreden theorie van de Duitse cultuurfilosoof Wilhelm Fraenger dat de Nederlandse schilder Jeroen Bosch tot de sekte van de Homines intelligentes zou hebben behoord en in zijn zogenaamde ‘tuin der lusten’ het Adamitisch, hervonden paradijs heeft verbeeld.Ga naar voetnoot4 Ook de Boheemse Begarden bleken in de veertiende eeuw aangestoken door de ketterij van de Vrije Geest, zoals ons uit een inquisitieproces blijkt. Zij verloochenden de eucharistie en meenden dat de Moedermaagd, als zij nu leefde, een publieke vrouw zou zijn. Rond 1400 treedt de Inquisitie enkele malen op tegen Slovaakse ketters. Boheemse (Tsjechische) studentenliederen in de stijl van de vagantenpoëzie - Carl Orff vond nog in onze eeuw inspiratie in de laatste voor zijn Carmina burana - vermelden ergens ketterse Begijnen: ‘Zij bestuderen de schrift volgens haar eigen uitleg, zonder priesterhulp, want ze verachten de clerus | |
[pagina 343]
| |
en vermijden de kerken. Wie haar daarom veroordeelt krijgt ten antwoord dat zij het Evangelie beter hebben begrepen dan de priesters. Als ze aan het disputeren slaan bedelven zij de magisters en theologen onder haar woordenvloed.Ga naar voetnoot1 Vrijgeestige invloeden werken nog lange tijd voort; men vindt de getuigenissen ervan terug in de ketterprotocollen van de vijftiende en zestiende eeuw. Luther, bij wie de latere vertegenwoordigers van de sekte (die toen al weinig meer van een volksbeweging had) om steun aanklopten, noemde hen Rumpelgeister, en ook Calvijn heeft hen met beslistheid bestreden. De Antwerpse Loïsten, in wie de oude Vrijgeesterij nog ten dele voortleefde, hadden contact met het Davidjorisme (zie pag. 603), maar dit verplichtte hen er kennelijk niet toe de sociaal-revolutionaire standpunten van deze roerige Dopers te delen.Ga naar voetnoot2 Bij de groeperingen van de Vrije Geest in de Nederlanden komen wij herhaaldelijk de term ‘Lollarden’ voor ketters tegen, als men Begarden of Adamieten bedoelt. In Engeland zou deze naam (‘praters’, ‘babbelaars’ of ‘mompelende bidders bij de doden’) een veel omvangrijker en ook wat inhoud betreft nieuwe betekenis krijgen. In werkelijkheid waren de ‘Lollaerts’ in de Nederlanden verwant aan de niet-geestelijke orde van Alexianen of cellebroeders, die zich met verpleging van zieken en het bezorgen van de doden bezig hielden. Hierbij kunnen zij in aanraking zijn gekomen met Begarden die dezelfde functie oefenden. Zij werden mettertijd van ketterij en van Adamspraktijken beticht, waardoor de naam Lollard een zwaar belaste klank kreeg: door de volksopinie werden zij ingedeeld bij zwervers, schijnheiligen, onkuisen en geldgierigen.Ga naar voetnoot3 In de Oudnederlandse klucht De Buskenblazer speelt de Lollaert de vuile rol, terwijl Sebastian Brant in de zestiende eeuw in zijn Narrenschip Lollarden en Begijnen nog belachelijk gemaakt heeft. Het mag curieus zijn om bij het overzien van de pantheïstisch gekleurde ketterijen ook gewag te maken van een enkele Russische sekte, die in sommige opzichten op de Vrijgeesterij lijkt, al is haar groeibodem dan wel een heel andere. Wij doelen hier op de in en rond Pskov en Nov gorod voorkomende ketterij van de Strigolniki. De sekte vertoonde zich voor het eerst in de jaren zeventig van de veertiende eeuw in en rondom de genoemde handelssteden en heet haar oorsprong te hebben gevonden in het verzet van een zekere diaken Karp tegen kerkelijke corruptie. Tot Karps werk behoorde de inwijding van jonge geestelijken, bij wie hij de tonsuur aanbracht door het kaalscheren van hun schedel. Vandaar zijn bijnaam Strigolnik (scheerder), de naam onder welke ook zijn aanhangers optraden. De sekte heeft tot in de vijftiende eeuw bestaan. Karp had zich eerst alleen tegen de simonie in de Orthodoxe Kerk gekeerd, waarbinnen hoge kerkambten tegen betaling vergeven werden. Mettertijd keerden de Strigolniki zich met name tegen het massale land bezit en de landroof door de kloosters, die heilige monniken bedreven als ‘stichtingen ten voordele van de ziel’. Allengs nestelden zich allerlei ketterse opvattingen in de sekte. Zij bestreden alle offergaven aan kerken en kloosters, ook die ten bate van zielemissen - immers, zij weigerden al spoedig te geloven aan een leven na de dood, aan de opstanding uit de doden en daarmee aan een vergelding in het hiernamaals. Zij waren een tijdlang Manicheïsch besmet en geloofden in de eeuwig strijdende machten goed en kwaad, die zij ‘de Vader’ en ‘het Boze’ noemden. Voor de Strigolniki diende de heersende Kerk de dui- | |
[pagina 344]
| |
vel: haar drijfveren bestonden volgens hen uitsluitend uit zelfzucht en hebzucht. Voor velen van hen bleef van de hele religie alleen nog een vorm van pantheïsme over, met aanbidding van de Vader als schepper van de natuur. Zij baden tot hem met het gezicht naar de aarde gekeerd, biechtten ook hun zonden aan de aarde, en de mannen pleegden in hun drang naar verlossing geslachtsgemeenschap met de aarde.Ga naar voetnoot1 De Strigolniki zijn typische ketters in een boerenmaatschappij, die eensdeels door hun landwerk diep met de natuur zijn verbonden, anderzijds door de opkomst van de steden en de warenproduktie zwaar in hun vrijheidsdrang en onmiddellijk levensonderhoud werden beknot. Tegelijk met de opkomst van de genoemde Russische handelssteden, die nauwe verbinding hadden met de Hanzesteden waar zo ijverig door een Eylard Schönveld op ketters werd gejaagd, kwamen in dit deel van Rusland nieuwe denkbeelden in omloop. De eerste aanzet tot deze ketterij was er een tegen de kerkhiërarchie en daarmee tegen de hele feodale orde. |
|