Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd5 De Geselaars komenDe Zwarte Dood en zijn verschrikkingen hadden nog een ander, onmiddellijk gevolg. Dat was het weder verschijnen van een ongewoon soort penitenten: de Flagellanten of Geselaars.Ga naar voetnoot2 Zij hadden zich in het ‘noodlotsjaar’ 1260, het door Joachim van Fiore aangewezen tijdstip voor het begin van de zesde periode, de rampenperiode voor de Kerk, voor het eerst in Perugia vertoond. De stoet van mannen, vrouwen en kinderen viel toen, ‘als een springvloed’ over heel Italië en trad zelfs buiten die oevers. Met weeklacht en gebed geselden zij zichzelf en elkaar, verwensten en zegenden de mensen op hun weg in één adem en bezwoeren hen een einde te maken aan de Italiaanse troebelen. Zij drongen door tot in de gevangenissen en predikten de misdadigers de noodzaak van berouw. Overheid en Kerkmaakten met geweld een einde aan hun beweging; Milaan deed dat onder andere door het oprichten van zeshonderd galgen aan de periferie van de stad, met het dreigement dat de magistraat elke Flagellant die gegrepen werd daaraan zou laten hangen. De vloedgolf verliep vrijwel spoorloos.Ga naar voetnoot3 Nu echter, in het pestjaar, verschenen er opnieuw Geselaars met niet eerder vertoonde gedrevenheid. In grote scharen trokken zij van land naar land, kreten hun oproep tot boetedoening uit en kondigden zich met hun geselpraktijken aan als redders van de gevonniste mensheid. De kastijding, al lang bekend als afstervingsmiddel, kreeg op die manier door hen een nieuwe inhoud.Ga naar voetnoot4 Hiermee betraden de Flagellanten eigenmachtig het gebied van hen die uitsluitend de ‘verlossingstheologie’ mochten praktizeren door preek en sacrament: de geestelijkheid. In 1351 deed paus Clemens vi de Flagellanten dan ook in de ban met een bul, die naast andere twee bijzonder zware beschuldigingen bevatte, te weten de aanvallen van de Geselaars op het beginsel van ‘de macht over de sleutels’ waarop de pausen zich beriepen, en ten tweede vanwege het dragen door de Flagellanten van een ordedracht - een zwart habijt met witte kruisen op borst en rug, hetgeen voor een lekenbeweging een ongehoorde pretentie inhield. De paus erkende dat boetedoening bij de bezoeking die het mensdom trof een godgevallig werk was, maar sloot de Flagellanten om hun optreden daarvan uit. Een Parijse theoloog, Jean de Fayt, voor dit doel naar Avignon gereisd, had paus en hoge | |
[pagina 328]
| |
clerus een beeld gegeven van de barbaarse, ongeletterde volksmassa waaruit de beweging werd gerekruteerd en schreef inzonderheid aan hun leidslieden de laagste materiële motieven toe. Clemens veroordeelde de Geselaars in een bul tegelijk met Begijnen en Begarden, waarin er op gewezen werd dat een al te vrome opzet tot heterodoxie kan leiden. Immers, de Flagellanten lieten het niet bij de twee ketterijen die hun werden aangewreven. Zij waren heilig overtuigd van de supreme betekenis van hun zelfkastijding ‘uit de vreze Gods’. De Zwarte Dood had het oude rampenbesef nieuw en grimmig leven ingeblazen: de geseling was tot massabeweging verheven en onthulde hierin met uitzonderlijke felheid de crisistoestand waarin zich met name de laagste volksklassen bevonden. Daarbij was het Flagellantisme geenszins chaotisch of ongericht, hetgeen de weerstand van de hiërarchie moest vergroten. Men ging bij de Geselaars volgens een vastomlijnd plan te werk.Ga naar voetnoot1 Als zij een stad betraden was dat in grote processie, met rijen van twee aan twee. Zingende, ieder in zijn eigen taal (de beweging had immers in haar opmars allerlei groepen uit alle mogelijke landen meegezogen), trok de stoet blootsvoets naar de hoofdkerk. Dezang werd afgewisseld met gebeden tot de Moedermaagd. Als de Flagellanten het marktplein hadden bereikt gooiden zij hun bovenkleren af, waarbij zij het hoofd bedekt lieten en namen de gesel ter hand die zij normaal naast een crucifix in een split van hun bovenkleren droegen; het werktuig bestond uit drie leren riemen met knopen waaraan vier scherpe punten bevestigd waren. Zij vormden een kring, zongen litanieën waarin zij herinnerden aan Jezus' passie en de smarten van Maria, en deelden zich in drie groepen. Deze wierpen zich gelijktijdig ter aarde, de armen zijwaarts gestrekt als een menselijk kruis; zij bleven vervolgens op de knieën liggen en begonnen zich tot bloedens toe te geselen. De voorganger sprak dan een gebed en begaf zich met de zijnen naar de kerk om daar het einde der tijden en volstrekte boetedoening te preken. De volgelingen bleven zich onderwijl geselen. Onder het Marialof kleedden zij zich weer aan. Geen enkele hygiënische maatregel - wassen, verbinden, schone kleren - begeleidde blijkbaar de meedogenloze oefening.Ga naar voetnoot2 Dit ritueel werd door de Flagellanten elke dag herhaald, tweemaal in het openbaar, eenmaal 's nachts. De beweging verbreidde zich over heel Europa met uitzondering van Engeland, dat tot op die tijd door geen ketterbeweging geraakt was. Vanuit Midden-Europa (waarschijnlijk Oostenrijk of Hongarije) ging de trek langs de Donau westwaarts.Ga naar voetnoot3 De pogingen van de Geselaars om ook Frankrijk binnen te komen, stuitten op een koninklijk verbod, zodat men daar niet verder kwam dan Picardië. Het aantal Flagellanten dat over de Nederlandse en Duitse gebieden golfde wordt door sommigen op 80 000 geschat. De processies die de steden binnentrokken omvatten honderden mensen. In Duitsland stokte de stroom voor Erfurt, waar de magistraten weigerden een leger van 3000 Flagellanten toe te laten tot de stad omdat zij anti-clericale tumulten vreesden. In heel Thüringen waarden 'n 6000 Geselaars rond; grote aantallen werden evenzo waargenomen in Maagdenburg en het veel zuidelijker Straatsburg. Het jaar 1349 vormde voor de Geselaars een hoogtepunt; de beweging had toen de omvang en kwaliteiten van een volkskruistocht aangenomen, met alle gevaren van dien en met eenzelfde blijkbaar onvermijdelijke uitdoving van de eenmaal laaiende geestdrift.Ga naar voetnoot4 | |
[pagina 329]
| |
Dat de geestelijkheid uit en ter na tegen de beweging in het geweer kwam, bezorgde protesterende priesters menigmaal een pak slaag of een regen van stenen van de kant der bevolkingen, weshalve een gedicht uit de pestjaren vanuit kerkelijke kringen de Geselaars aanduidt als ‘voorlopers van de Antichrist’.Ga naar voetnoot1 Het was dan ook duidelijk dat de Kerk een soortgelijke ‘kruisvaart’ niet gebruiken kon. Alle gebruikelijke regels voor goed rechtzinnig gedrag werden in de Flaeellanten beweging immers met voeten getreden; zij hielden er hun eigen stelregels op na. Wie zich bij hen aansloot deed dat met de belofte om op z'n minst drieëndertig en een halve dag mee op te trekken (33,5 was het spiegelgetal van Jezus' veronderstelde jarental op aarde), zijn zonden te belijden en zijn schulden te vereffenen, dat alles met toestemming van zijn echtvrouw. Gehoorzaamheid aan de leiders was verplicht. Een stad werd alleen en masse binnengetrokken en nooit langer bezet dan één etmaal. De Geselaars bemoeiden zich niet met vrouwen, vroegen haar niets en namen niets van haar aan, hoewel er bericht wordt dat soms ook vrouwen meetrokken die zich in afzondering geselden. Aalmoezen werden niet gevraagd, maar evenmin geweigerd. Witte kleren en wapens waren uit de boze. Vijf Onzevaders en Ave's voor elke maaltijd waren voorgeschreven, zo ook vijf Onzevaders bij het verlaten van een gastvrije woning, waar een Flagellant alleen met verlof van zijn superieuren mocht vertoeven, zij het dat hij nooit in een bed mocht slapen. Boetedoening kenmerkte zich in alle doen en laten: er werd nooit op kussens gezeten of gelegen, er werd niet gebaad; zieken die menzelf verzorgde werden nooit in hospitalen achtergelaten. De leiders oefenden een eigen groepsjustitie uit. Moordenaars en echtbrekers mochten met hen meetrekken, maar moesten wel afgezonderd liggen van deanderen. Op elke gedenkdag van Christus' lijden geselden de boetelingen zich driemaal per dag en tweemaal per nacht. Deze en andere ‘ketterse’ kenmerken van de Flagellanten vindt men bij de kroniekschrijvers; maar ook ontbreekt daarbij weer niet de gebruikelijke aantijging dat zij zich na de geseling en de onderlinge biecht in geslachtelijke orgieën stortten. Een bijzondere vermelding verdient de beweging van de Geselaars in de Nederlanden. Hier was de bevlogenheid in vele gevallen uitzonderlijk hevig. In menige stad stond de bevolking aan de zijde der veelbewonderde Geselaars, terwijl de clerus de boetpraktijken ten scherpste afwees. De botsing tussen deze standpunten tekende zich schril af in Doornik, waar in augustus 1349 de eerste Geselaars binnenkwamen. Hun komst en acties wakkerden bij grote groepen van de bevolking de anti-clericale stemmingen tot een climax aan. Zo volgde er een uitbarsting van volkswoede toen een franciscaan bij een processie vergat voor de Flagellanten te bidden. Ook het binnenstromen van honderden nieuwe Geselaars wekte beroering, omdat er zich een dominicaner pater bij hen bevond die in de kerk begon te preken. Zijn thema was een van de meest ketterse in de Flagellanten beweging; hij prees de ‘rode soldaten’ van Christus om hun vrijwillig bloedstorten ter wille van de zondaars, waardoor zij één werden met Christus en het door deze vergoten bloed. Hier klinken duidelijk reminiscenties door aan de zelfvergoddelijkingsketterij van de sekte der Vrije Geesten. Wat bij dezen het ‘godsbewustzijn’ was, culmineerde bij de Geselaars in de zelfkastijding. De prediking van de dominicaan | |
[pagina 330]
| |
in Doornik, die zich grimmig tegen de minder broeders keerde, verried nog meer invloeden vanuit de Vrije-Geest-ketterij: al wie aan de geselpraktijken deelnam werd - zonder priester - verlost. Dezelfde preker verkondigde dezelfde opvattingen toen de Flagellanten verder trokken naar Valenciennes en andere grenssteden. De bevolking bewaarde de doeken waarmee de Geselaars hun bloed hadden afgewist als relieken. Een door de Doornikse geestelijkheid opgezette tegenprocessie lokte gejouw en belemmeringen uit van de kant van het stadsvolk. Uit dit alles kon niet anders geboren worden dan het sterkste onbehagen van overheid en geestelijkheid jegens de Geselbeweging, maar vandaar een even grote onzekerheid hoe men er tegen moest optreden. Ook de bul van de paus tegen het Flagellantisme kon aan de sympathie voor de penitenten weinig veranderen. Pas toen de beweging verzwakte werden deelnemers met geld- en kerkerstraffen bedreigd. In Gent deed men dat nadat de Geselaars geweigerd hadden wapens te dragen en krijgsdienst te verrichten.Ga naar voetnoot1 Tijdens hun optreden hadden de Flagellanten een heel eigen mythologie ontwikkeld die hen al verder de weg van de ketterij opdreef. Volgens hen had God hun met Kerstmis 1348, toen de pest zich al schrikbarend had uitgebreid, een brief geschreven waarin zij werden, opgeroepen tot hun bijzondere vorm van boetedoening.Ga naar voetnoot2 Een engel had die brief voor hen neergelegd op het altaar van de Petruskerk in Jeruzalem in aanwezigheid van de patriarch zelf. Een grote straling uit de hemel was aan de komst van Gods bode voorafgegaan. De menigte in de kerk was overdonderd door de hemelse verschijning op de knieën gevallen en uitgebarsten in de kreet Kyrie eleison! De boodschap des Heren had een apocalyptische toon: het christenvolk moest zijn zondige levenswandel beëindigen, anders zou Gods toorn zich, erger dan de pest, aan de mensheid voltrekken; vastenovertreding zou leiden tot hongersnood en troebelen; de Saracenen zouden de macht verkrijgen om de christenen te vervolgen. Zou God door de smeekbeden van engelen en de Moedermaagd niet tot mededogen worden vermurwd, dan zou de wereld op 10 september 1349 - de zondag voor Maria-Geboorte - onherroepelijk te gronde gaan. Al wie niet geloofde in 's Heren brief zou uit de Kerk gestoten worden; wie hem aanvaardde zou Gods genade en een plaats in de vele woningen verwerven. Dit soort opvattingen brachten vele Flagellanten er kennelijk met verloop van tijd toe zich als uitverkorenen en heiligen te beschouwen die zieken konden genezen, duivels uitdrijven en zelfs doden opwekken. De dweepziekste elementen gewaagden in liederen van hun gesprekken met de moeder Gods en hun gezamenlijke maaltijden met Christus.Ga naar voetnoot3 De legende van de brief maakte op de nederigsten en armsten diepe indruk en verhevigde de haast waarmee de Geselaars zich van landstreek naar landstreek repten om door hun zelfkastijding het gericht te helpen afwenden. De Kerk moest wel gealarmeerd worden door deze ontkenning van de kracht der sacramenten. Eucharistie en evangelie schenen hun zin voor de Geselaars te hebben verloren. Het ontbrak niet aan bange en/of goedbedoelde pogingen van kerkelijke zijde om de Flagellanten in rechtzinnig spoor te leiden, maar dezen gingen hun eigen halsstarrige gang. De Kerk greep dan ook in, waarbij de paus op grond van het oordeel van Jean de Fayt over de Geselaars als een van de bijredenen van de ban ook het feit noemde dat de Flagellanten zich aan jodenmoord zouden hebben bezondigd. | |
[pagina 331]
| |
Nu hadden de joden bij het woeden van de pest al weer, naast de door iedereen verschopte leprozen, deschuld van de catastrofe gekregen: zij zouden op instigatie van de Moorse koning in Granada (!) de waterputten vergiftigd hebben, een feit waarom zij met name in Duitsland door razende Flagellanten werden gemassacreerd.Ga naar voetnoot1 Soms bogen de joden in fatalistische aanvaarding van oude onheilsprofetieën voor dit geweld, soms vochten zij terug en gingen op hun beurt zingend en dansend in de dood. De godsdienstige beroering lokte buiten de sociaal verachte klassen allerlei gedeklasseerde elementen aan, zoals dat ook bij de Herderskruistocht het geval was geweest, waarbij zich niet in het minst rebelse klerken en geestelijken bevonden. Rome gaf dan ook het bevel dat alle bij de Geselaars aangetroffen priesters dienden te worden gevat en berecht. Over de samenhang tussen jodenmoord en Flagellantisme zijn inmiddels ook andere theorieën geopperd. Bij de heftige gods dienstige opwinding zouden mensen die diep in de schulden staken (priesters en edelingen, kooplui en boeren) zich achter de Geselaars hebben verscholen om de huizen van joodse geldschieters te plunderen. Het houden van leenbanken was een van de weinige beroepen die joden binnen de christengemeenschap nog waren toegestaan, maar het feit van goed geld in joodse handen was voor bankroetmakers en fraudeurs eentemptatie op zichzelf. Ook al vóór de Flagellanten zich vertoonden war en er ontstellende joden vervolgingen met roof geweest in Savoye, Zwitserland en Straatsburg, dit ondanks het feit dat ettelijke landsvorsten ongetwijfeld om redenen van eigenbelang hadden geprobeerd ‘hun’ joden te beschermen. In Silezië hadden zich ook voor de Geselaars kwamen ketterijen en anti-joods geweld voorgedaan, wat door bisschop Preczlaw van Wroclaw (Breslau) met kracht was onderdrukt, tegelijk met sociale agitatie van dagloners en wevers, en kort voor het uitbreken van de pest belastingoproeren. Dat de paus het motief van de jodenvervolging aangreep en in verband bracht met de door de Flagellanten aangerichte turbulentie toont aan dat de crisistoestand, waarbij bezittende joden slachtoffer werden, overal gevaarlijk gerijpt was. De Geselaars werden in vele gevallen aangewezen als de zwarte schapen op wier schouders de aansprakelijkheid voor de jodenmoord geschoven werd.Ga naar voetnoot2 In de sociale nood van de tijd lijdt het geen twijfel of de Flagellanten hebben met hun primitief, maar machtig beroep op het boetvaardig christengeweten letterlijk en figuurlijk grote aantallen verdrukten meegesleept. De woede waarmee deze verdrukten zich hier en daar tegen adel en geestelijkheid keerden, zodat zij nu ook nog eens konden worden beschuldigd van het vergieten van christenbloed, onthult niet zozeer ‘religieuze hysterie’ als wel de maatschappelijke origine en beweegkracht van de volkskruisvaart. Niet te verbazen dat de tegen hen gerichte beschuldigingen ook gewag maken van hun ‘schandelijke, dubieuze en wetteloze’ liederen, waardoor de betere kringen zich geschandalizeerd voelden. Zo zongen de Geselaars in het Rijnland: ‘Wee jullie woekeraars, vet en rond,
Je maakt van een half ons een pond,
Vaar daarvoor naar de hellegrond!’
| |
[pagina 332]
| |
De schuldigen moesten dan ook branden, beladen met scheldwoorden als schismatiekers, corruptelingen, verdoolden en kerkverguizers, broedsel van de duivel...Ga naar voetnoot1 Dat de Flagellanten als ketters werden vervolgd had nóg een motivering: zij hadden hun beweging spontaan en zonder toestemming van de hiërarchie ontketend en ook vrouwen en meisjes in hun geestdrift betrokken. Juist die eigenmachtige kant van het Flagellantisme bewees hoe weinig de Kerk zelf in deze dagen van verschrikking had weten te doen om de gewetensvraag die de nederigen kwelde - die van ‘schuld en boete’ - te beantwoorden, en hoe de Geselaars door hun optreden in feite hadden bewezen dat de Kerk bij het heilswerk kon worden gemist...Hun lekeprekers vertolkten het verhaal van Jezus' lijden in de taal van de eenvoudigen van geest. Zij leerden dat iedereen de genade deelachtig worden kan, zonder tussenkomst van de priester, biecht of absolutie. Vooral dit laatste element, dat de kerkelijke kassen al sinds jaren had plegen te spekken, was een doorn in het oog van de Kerk, zo goed als het feit dat het loonarbeidersvolk uit de werkplaatsen en van de velden wegliep enzo de economie van ondernemers en landheren ontwrichtte. Jodenvervolging greep ontegenzeglijk plaats in dezelfde tijd als de trektochten van de Geselaars en verdween ook ongeveer met die beweging. De jodenmoord was gruwelijker dan tijdens de kruistochten en is alleen in bloedbarbarisme overtroffen door de ‘Endlösung’ van de nazi's in onze twintigste eeuw. De joodse gemeenschappen in de Europese steden van de veertiende eeuw werden weggewist of slonken tot kleine, in getto's opgesloten groepjes. Veel joden werden in deze crisis- en wanhoopstoestand naar Oost-Europa gedreven, vanwaar zij door de pogroms van Russen en Kozak ken in de zeventiende eeuw (zoals onder de beruchte hetman Bogdan Chmelnitzki) weer westwaarts zouden worden gejaagd... Hoewel het Flagellantisme in 1349 verliep was het vuur niet volledig gedoofd, zodat men na dit jaar kan spreken van crypto-Flagellantisme. Zo vond een opflakkering van geselaarsijver rond 1400 plaats in het bisdom Luik, met name in de steden Maastricht en Visé. In Maastricht stond de bevolking aan de zijde van de Geselaars en verhinderde niet alleen dat de overheid iets tegen hen ondernam, maar joeg zelfs de magistraat korte tijd uit de stad. In Visé gebeurde het omgekeerde; daar gooide men de Geselaars in de kerker. Een zekere Hendrik vormde hierna in het Luikse een broederschap voor boetedoening met geselpraktijken, maar kennelijk was zijn onderneming geen lang leven beschoren.Ga naar voetnoot2 Op de meeste plaatsen deklasseerden de Flagellanten inderdaad tot een geheime sekte, die soms opging in een merkwaardige volksdweperij die in de jaren zeventig van de veertiende eeuw door Duitsland en Vlaanderen raasde, het verschijnsel van de Dansers. Wij kennen nog steeds de springprocessie van Echternach op de dinsdag na Pinksteren ter ere van het in Echternach begraven gebeente van de missionaris Willibrord, waarbij de clerus voorop gaat en muzikanten het oude eentonige motief van het dansritueel (vijf passen voorwaarts en twee terug) herhalen. Deze dans zou volgens katholieke opvatting een nakomeling zijn van de vreugdeprocessie, na het verdwijnen van de Zwarte Dood ingesteld, ofschoon verschil- | |
[pagina 333]
| |
lende landsvorsten, onder wie Jozef ii (die een hekel had aan bigotte vertoningen) de dans om haar ‘onwelvoeglijkheid’ verboden. Vanuit Straatsburg, waar een soortgelijke dankprocessie in 1418 plaatsvond en waarbij de heilige Vitus als helper werd aangeroepen, verbreidde zich voor deze manie de naam van sint-vitusdans.Ga naar voetnoot1 Het was veel minder dan bij de eigenlijke Flagellanten een volgens plan voltrokken fenomeen. Dansers vertoonden zich na 1374 in ongeregelde troepen van honderd tot honderdvijftig mensen, dansten en sprongen uitzinnig op pleinen en markten en zelfs met groot misbaar in de kerken tijdens de dienst, waar zij onder zichzelf aanvurende kreten ‘frisjes op!’ rondtolden tot zij er in stuiptrekkingen bij neervielen. Volgens de Kerk zagen zij de duivel en leden zij onder de bezoeking van boze geesten, met wie zij verkeerden en die door de banspreuk ‘In den beginne was het woord’ uit de priestermond of door Jezus' bezweringsformule tegen in mensen opgesloten demonen - ‘Zwijg stil en ga uit van hem’ - werden uitgedreven. Er zijn zelfs curieuze gesprekken overgeleverd van duivelbannende priesters en de dansdemonen...De Dansers waren in het algemeen zeer afkerig van Kerk en clerus en hadden ook geen vertrouwen in de banspreuken van priesters die zij onkuis en geldzuchtig noemden. Na hun binnenkomst in Herstal ontstonden er grote beroeringen, Dansers en stadsvolk wilden geestelijken en prelaten vermoorden, wat hun de vervolging op de hals haalde. Buiten de streek van Aken en Luik, waar de danswoede begon, plantte de beweging zich voort naar Maastricht, het Gulikse, Gelderse en Utrecht, en verdween weer.Ga naar voetnoot2 Het Flagellantisme vertoonde zich in nieuwe en nadrukkelijk ketterse gedaante in Thüringen, waar een zekere Konrad Schmid als ‘Messias’ optrad. Het gebeurde waarschijnlijk in het spoor van de pest die zich juist in de jaren zestig weer had geopenbaard. Schmid blijft een wat raadselachtige figuur. Hij werd in 1369 met een zestal anderen te Nordhausen op de brandstapel terechtgesteld. Hij heet de stichter van een radicale, apocalyptische sekte van de Broeders van het Kruis. Hijzelf noemde zich Henoch, de weder verrezen profeet Elia, en zijn leer was een mengeling van Kathaarse, Waldenzische en Joachimitische bestanddelen, met een (volgens de inquisiteurs) Luciferistische bloedcultus. De sekte openbaarde zich als nalatenschap van Schmid in 1414-1416 in Zuid-Duitsland, waar zij zowel trekken van Waldenzisch biblicisme vertoonde alsook van de eschatologie die in de sekte van de Vrije Geest werd verkondigd. Konrad Schmid had zich behalve als profeet ook uitgegeven, althans hij werd beschouwd als de reïncarnatie van de wonderkoning Frederik van Thüringen, de eschatologische heerser die in de volksverbeelding leefde zoals eens de sage van Frederik Barbarossa die vanuit de Kyffhäuser als verlosser zou opstaan zodra zijn tijd gekomen was.Ga naar voetnoot3 Als wedergeboren wonderkoning had Konrad Schmid zich de plaats aan Jezus' zijde bij het Laatste Oordeel voorbehouden. Dit oordeel was door hem voorspeld: in rampen en vervolgingen kondigde het zich aan, een profetie waarbij Schmid (die blijkbaar graag en veel ontleende waar hij iets van zijn gading vond) zelfs teruggreep op de sibyllijnse boeken en op oude astrologische ‘Venus’-voorspellingen.Ga naar voetnoot4 Zijn aanvallen op de sacramenten en de clerus, die hij met het zeemonster uit Openbaring 13 vergeleek, zijn verwerping van heiligenverering, vagevuur en dodenlitanie doen hem zowel lijken op de Katha- | |
[pagina 334]
| |
ren als op de aanhangers van de Vrije Geest. Ook bij hem en de zijnen speelde de legende van de brief uit de hemel een voorname rol, zo ook het evangelieverhaal van de bruiloft te Kana: het rode bloed van de geseling, zo leerde Konrad Schmid, is de wijn waarin alle zonden worden gewassen; de geseling is de doorgang tot de vernieuwing van de wereld. Schmid maakte zichzelf tenslotte tot de God van de sekte bij wie de uitsluitende macht over zijn volgelingen berustte - een macht die hij met bedreiging van helsestraffen in stand zou hebben gehouden.Ga naar voetnoot1 De inquisiteur Eylard Schönveld kreeg de opdracht af te rekenen met de Broeders van het Kruis. Schönveld kweet zich van zijn taak met de gebruikelijke genadeloosheid, maar moest toch een tweede maal terugkomen om de laatste restanten van de broederschap op te ruimen...Deze, een 300 in getal, werden gestraft als zij herriepen, maar mochten blijven leven; de hardnekkigen zouden worden vernietigd. Na vertrek van de inquisiteur dreven de plaatselijke machthebbers alle ketters zonder onderscheid op een hoop en lieten ze de vuurdood sterven. Toch bewezen processen tegen de Broeders van het Kruis in het midden van de vijftiende eeuw dat de sekte nog eens was opgeleefd. De executie van deze godsdienstige verstekelingen was tevens het einde van de Geselaars in Duitsland.Ga naar voetnoot2 Inmiddels beleefden de Italiaanse Flagellanten, Bianchi genaamd wegens hun witte kledij, waarin zij van de gebruikelijke zwarte Geselaarsdracht afweken, een kort geoorloofd intermezzo van hun optreden. De Spaanse dominicaan Vincenzio Ferrer uit Valencia, een van de machtige boetpredikers van zijn tijd, kreeg visitaties van de hemel waarin hem het einde der tijden werd voorzegd, zodat hij zich door de paus te Avignon de opdracht liet geven voor prediktochten door Frankrijk, Italië en Spanje, alwaar hij de ketters tot de Kerk terug dacht te brengen en zelfs de joden te bekeren. Tegelijkertijd was het Flagellantisme in Italië herleefd na visioenen die een eenvoudige boer had ontvangen en waarin de hemel eveneens penitentie van de aardbewoners eiste. Zo kwam pater Ferrer er toe zich te laten begeleiden door scharen van Flagellanten, die de door hem vervaardigde boeteliederen zongen en van wie vermeld wordt dat zij zich niet meer in het openbaar kastijdden. Dit is echter een van de weinige gelegenheden waarbij de Geselaars als erkende boetebeweging mochten optreden, mede omdat zij in Italië ook korte tijd genade hadden verworven in de ogen van de bedelorden. Hierdoor mochten zij openlijk ageren, hetgeen heet te hebben bijgedragen tot het ontstaan van het geestelijk volkslied in Italië.Ga naar voetnoot3 Jakob Burckhardt heeft de veronderstelling geopperd dat de jubeljaren mede zijn ingesteld om de voor velen angstaanjagende processiewoede van de lagere klassen in controleerbare banen te leiden en aldus onschadelijk te maken. Sommige vermaarde pelgrimsoorden zoals Loreto zouden daarbij een deel van de religieuze geestdrift tot zich getrokken hebben. Dit nam niet weg dat bij herhaalde uitbarstingen van de pest ook ‘het vuur van de middeleeuwse penitentie’ in de vorm van geseltochten en -gezangen tot diep in de zestiende eeuw een Italiaans verschijnsel gebleven is.Ga naar voetnoot4 Overigens dient te worden vermeld dat Vincenzio Ferrers pogingen om het Flagellantisme nog eens aanvaardbaar te maken voor de Kerk vruchteloos afliepen. Toen Geselaars in massa vanuit Lombardije naar Rome stroomden, werd | |
[pagina 335]
| |
de leider op pauselijk bevel gegrepen en ter dood gebracht, waarop een leger van handwerkslui onder aanvoering van een van Ferrers naaste medewerkers in de heilige stad doordrong. Op het concilie van Konstanz moest Ferrer, die overigens in 1455 heilig zou worden verklaard, dan ook door 's pausen theologen duidelijk worden gemaakt dat hij zijn steun aan de Flagellanten diende in te trekken.Ga naar voetnoot1 |
|