Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd3 Stormloop tegen het pausdomHet spectaculairste conflict dat Johannes xxii opriep was dat tussen hem en de Duitse keizer (eigenlijk keizer-pretendent) Lodewijk van Beieren. Terwijl paus en Inquisitie zich inspanden de rebellerende franciscaanse Spiritualen tot de kerkelijke discipline terug te voeren, hadden de halsstarrigen onder hen zich, zoals eerder verhaald, afgescheiden, om trouw te blijven aan Franciscus' testament. Zij eisten dat de hele Kerk zou terugkeren tot de ‘orde der rechtvaardigen’ en afstand doen van haar rijkdommen. De Kleine Broeders bleven deze oppositie met volharding voeren, daarbij steeds door de Inquisitie belaagd. Overigens waren de meningen van de kerkleiders in Avignon verdeeld: de Fraticelli bleken de steun te genieten van een aanmerkelijk getal van buitenlandse geestelijken en waren gezien bij het gewone volk. Ze kregen nu een beschermer in Lodewijk van Beieren, (geb. 1314), die al jaren in oorlog lag met zijn mededinger naar de Duitse keizerskroon, koning Frederik van Oostenrijk. De Franse monarchie steunde de Oostenrijker, Lodewijk versterkte zijn kandidatuur door de schuttende hand uit te strekken over de Fraticelli. Johannes xxii, er op bedacht de ongehoorzamen met alle middelen in het nauw te drijven, sprak de banvloek over de Beier uit. Lodewijk van zijn kant verklaarde de paus, die immers in zijn strijd tegen de opstandige franciscanen de officiële verklaring had afgelegd dat Christus niet arm was geweest, om deze verwerping van het Evangelie tot ketter. Voor die verdoeming vond hij een reeks hem toegedane theologen en juristen bereid de argumenten te leveren. Onder hen was een van de revolutionairste koppen van deze tijd, Marsilius (Marsiglio) van Padua (1276?-1342?), die nu niet voor het eerst, maar wel met de zwaarste nadruk en door het slingeren van uitgelezen intellectueel wapentuig elk recht van de pausen op wereldgezag verwierp en er dat van het volstrekte volksgezag voor in de plaats stelde. Hij had hierbij de hulp van een tweede, net als hij te Parijs gevormde denker, Johannes van Jandun (Jean de Jandun). Zij ontvouwden volstrekt nieuwe lekendenkbeelden over staat, recht en macht; de studie van de rationalistische wijs begeerte vanaf de antieke Stoïcijnen tot de eigentijdse Arabieren, en de langdurige strijd van de anti-pauselijke Ghibellijnen in Italië hadden Marsilius tot het formuleren van zijn stoutmoedige theorieën gebracht. Marsilius' optreden betekent een revolutie in het machts- en staatsdenken van de Middeleeuwen, dat steeds door de pauselijke aanspraken was beheerst en zo de naam ‘curialisme’ gekregen had. Marsilius moet dan ook een wetenschappelijk-juridische ketter worden genoemd, die om te beginnen aan de universiteit van zijn geboortestad was opgeleid in natuurfilosofie en medicijnen, van welke | |
[pagina 315]
| |
studie hij misschien zijn sterke hang naar logisch rationalisme had gekregen. Het bracht hem, ofschoon hij de kleine wijding tot priester had ontvangen, vierkant in botsing met de geldende normen van kerkrechtelijk denken. Men heeft hem vergeleken met Dante die, goed katholiek als hij was, toch een toenemende wrok koesterde tegen de politiserende Kerk,Ga naar voetnoot1 inzonderheid tegen paus Bonifacius viii, aan wie hij alle ellende toeschreef die zijn vaderstad Florence getroffen had. Bonifacius had destijds de bejaarde, wereldvreemde Celestinus v weten te dwingen om de zetel van Petrus te zijnen gunste te ontruimen, om welke weigering Dante de oude zwakkeling in zijn Commedia prompt naar de hel verwezen had. Marsilius was in Padua op hetzelfde politieke kwaad gestoten als Dante voorheen in Florence: de volledige kerkelijke controle over alle wereldlijke jurisdictie wat overigens niet een specifiek Italiaans, maar een Europees kwaad was. Net als Dante keek Marsilius uit naar een hervormer, en daartoe vonden zij beiden maar één kandidaat, de Duitse keizer. Dante schreef zijn pleidooi voor de monarchie in 1310, midden in de beroeringen die Italië teisterden. Marsilius concipieerde zijn Defensor pacis (‘De verdediger van de vrede’) ruim tien jaar later in de academische teruggetrokkenheid van de Parijse universiteit, waarvan hij rector geworden was. Hij vluchtte naar het hof van Lodewijk van Beieren, toen zijn naam als auteur van het anoniem verschenen werk, dat inmiddels tot kettergeschrift was verklaard, bekend werd en de Inquisitie op last van paus Johannes xxii een procedure begon tegen hem en zijn helper Johannes van Jandun. Pogingen van de paus om de ‘zonen van Belial’ door de keizer-pretendent uitgeleverd te krijgen mislukten. Al in Parijs had Marsilius relaties aangeknoopt met verbitterde Spiritualen, en ook zij kwamen er in deze tijd toe zich onder Lodewijks beschermheerschap te stellen en de veldtocht van Lodewijk naar Italië goed te keuren. Marsilius is trouwens levenslang een balling gebleven aan Lodewijks hof. Dante had het eigenlijke motief voor de universele machtsgreep van de Kerk gezocht in de begeerlijkheid van de pausen, die door de ‘donatie van Constantijn’ (zie pag. 46) de hebzucht naar geld en goed tot god verheven en de bozen in de wereld de vrije teugel gelaten hadden. In zijn Hel had hij niet geaarzeld de pausen te verwijten dat zij van de Kerk de hoer van Babylon hadden gemaakt waarvan de Openbaring spreekt: ‘Want uw geldgierigheid, die de aarde onteerde,
Verheft de boozen, en vertrapt de vromen.
De Evangelist van zulke herders leerde,
Toen hij Haar op de wateren zag te voren,
Die met de Koningen der aard boeleerde...
...
Gij maakt van goud en zilver Goôn, gij snoden,
Zijt gij van de afgodsdienaar onderscheiden?
Bidt hij tot één, gij wel tot honderd Goden.
| |
[pagina 316]
| |
Wat schiep, o Konstantijn! een bron van lijden,
Niet uw bekeering, maar't geschenk dier dingen,
Die d'eersten rijken priester eens verblijdden!’
De Hel, zang xix, 104-108, 112-117
Alleen de rechtvaardige universele monarch, zo zette Dante uiteen, kan de pauselijke lust naar bezit en macht wegvagen, om de spirituele geroepenheid van het christelijke mensdom te doen zegevieren: geluk op aarde en zaligheid in het hiernamaals...Het eerste wordt ons gewaarborgd door het volgen van de keizer, het tweede door het volgen van de waarlijk vrome paus die tenslotte door God is ingezet. Marsilius wijkt op dit punt diametraal van Dante af. De verhouding natuur en God, mens en God, is er een van (onmeetbaar) geloof, die van mens en staat is voor de empirische rede vast te leggen. Niet alleen verklaart Marsilius dat elke pauselijke aanspraak op volstrekte zeggenschap in wereldlijke zaken een ‘perverse en verderfelijke’ opvatting is, maar ook dat men bij het ontwerpen van wet en staatsinrichting moet uitgaan van de natuurlijke mens. Ook de staat is te vergelijken met zo'n eenvoudig, natuurlijk organisme vol gezonde lusten. Die gezondheid wordt verstoord als het organisme niet naar behoren functioneert. Dat laatste betekent dat ook de staat zijn overigens natuurlijke inwendige conflicten en lusten hoort te teugelen in het belang van alle burgers: hij moet een organisme zijn waarin de volksbelangen de grondtoon bepalen. Het volk, niet de enkeling, is de ware soeverein. Als het volk beslist kan men de onvermijdelijke conflicten tot hun kleinste kwaad beperken; er is een norm van recht, er moet tevens een macht zijn die deze norm nauwlettend bewaakt. Politieke noodzaak is de bestaansgrond van de staat. Wie dit inziet en in praktijk brengt leeft als mens, ontkomen aan de dierlijke toestand, in sociale deugd en welbehagen. Marsilius poneert hier een staatsstructuur en een politiek die pal indruisen tegen de feodale en clericale hiërarchie. Het is ‘politiek Averroïsme’;Ga naar voetnoot1 het gaat hier om de staat van de natuurlijke rede en het scheppend menselijk verstand. Het gaat ook om bewuste, door een volksmeerderheid ontworpen associaties ter wille van sociale en economische doeleinden, die hun rechtvaardiging niet vinden in God, maar in zichzelf. Het is bijna onvermijdelijk dat Marsilius' zienswijze uitmondde in althans theoretisch republikanisme. Terwijl Marsilius de bescherming genoot van een monarch werkte hij zijn visie op de volkswetgeving uit die niet van buitenaf wordt verleend, maar door de mensen zelf gemaakt. Het volk ‘maakt’ niet alleen wetten, waarbij de minderheid zich in het algemeen belang aan de meerderheid moet onderwerpen, maar wijst ook de heerser aan; het legt zijn autoriteit als een mantel op de schouders van de vorst en kan hem terugroepen als hij die autoriteit verkeerd gebruikt. Hier was dan de rol van de keizer in dialectisch zicht uitgestippeld, alhoewel de monarch in kwestie waarschijnlijk de laatste zou zijn zich te laten ‘terugroepen’... Dit staatsbestel een keer aangenomen zijnde, kan Marsilius niet anders dan in het pausdom met zijn alles doorkruisende jurisdictie een belemmering zien voor orde en vrede in de staat. Het pausdom is voor hem - hij kende de Italiaanse | |
[pagina 317]
| |
Dante Alighieri, door Rafaël. Stanze, Vaticaans Museum, Rome. Foto Alinari.
| |
[pagina 318]
| |
praktijk - de onmiddellijke oorzaak van alle burgerstrijd. Bovendien had het pausdom door het steeds bij verrassing publiceren van bullen en bindende uitspraken, die wat hun ‘theorie’ betreft al te vaak steunden op twijfelachtige teksten en zelfs op tekstvervalsingen, de gelovigen steeds voor voldongen feiten geplaatst.Ga naar voetnoot1 De misère was dan ook volgens Marsilius begonnen toen de bisschoppen van Rome zich tot universele machthebbers uitriepen; zij brachten de Petruslegende, een fraai en onbewezen, en vooral noodlottig sprookje, in de wereld alsof hun de macht door bovennatuurlijke leiding geschonken zou zijn. De paus is ook eenvoudig een lid van de Kerk; een pauselijke staat is helemaal een onding. In de ware rechtsstaat moet de geestelijkheid dan ook het hoofd bukken voor volk en heerser. De goddelijke wet waaraan zij beweert te gehoorzamen heeft alleen gelding voor het leven hiernamaals. Priesters kunnen ook alleen door de ‘algemeenheid der gelovigen’ worden benoemd. Dit houdt tevens in dat zij, hoewel zij de sacramenten kunnen toedienen, geen enkele greep hebben op de mens als politiek wezen; ook de zondaar verspeelt zijn plaats in de maatschappij niet. Zonde is het vergrijp tegen de openbare orde. Dat geldt ook voor priesters: als zij zich schuldig maken door lenen, kopen, roven, ontucht en meineed, vallen zij als de anderen onder de civiele wet. Hun aantal moet liefst zo beperkt mogelijk zijn. De invloed van de Spiritualen en Fraticelli op Marsilius blijkt ongetwijfeld uit zijn eis dat de geestelijkheid in zijn vrije burgerstaat arm en nederig moet zijn om werkelijk spirituele leiding te kunnen geven. Johannes van Jandun, geboortig uit de Franse Champagne, oud kruispunt van handelswegen en moderne ideeën, was eerst kanunnik in Senlis, wat hem niet verhinderde in het spoor van Amalrik van Bena het rationeel materialisme van de Averroïstische filosofie te verdedigen tegen de orthodoxe scholastiek. Zijn houding tegenover de blind-gelovigen in de Kerk was dan ook uitermate kritisch. Met zijn ‘Arabisme’ heeft hij Marsilius, die hij later in Parijs leerde kennen, waarschijnlijk sterk beïnvloed. Na de publikatie van de Defensor pacis werd Johannes van Jandun mede door de Inquisitie verketterd; met Marsilius vond hij opname aan het hof van Lodewijk van Beieren. Men neemt aan dat hij bepaalde hoofdstukken van Marsilius' boek heeft geschreven of daaraan althans meegewerkt.Ga naar voetnoot2 De Duitse keizer-pretendent kreeg nog meer steun. De burgers van de voornamelijk Zuidduitse steden, begerig een economische rol te spelen zoals de Italiaanse en Franse, stonden achter Lodewijks eisen. Toen de laatste in 1328 met zijn leger naar Italië oprukte, wat hem de banvloek van Johannes xxii bezorgde, vluchtte ook de ordegeneraal van de minderbroeders, Michael van Cesena (over wie verderop) naar Lodewijks hoofdkwartier te Pisa en stelde zich met de orde tot zijn beschikking. Tegelijk wisten een aantal door de paus in Marseille gevangen gezette tegenstanders, onder wie de franciscaner William van Occam, aan de kerker te ontvluchten en sloten zich bij Lodewijk aan. Ook Occam had in Parijs gedoceerd en bijzondere nadruk gelegd op de betekenis van rationeel denken: tot de consequenties die hij daaruit trok behoorde zijn twijfel aan de zin van kerkelijke concilies en - erger - aan de onfeilbaarheid van de paus, een dogma dat met de sacramentsleer en het curialisme een fundament vormde van het pauselijke wereldgezag. Het was een machtige intellectuele hulp voor Lodewijks aan- | |
[pagina 319]
| |
spraken; de curie heeft Marsilius noch Occam ooit kunnen verslaan, zelfs haar trouwe publicisten moesten erkennen dat er al te veel misstanden in de Kerk heersten.Ga naar voetnoot1 Lodewijk van Beieren trok Rome in 1328 binnen en werd er door de prefect tot keizer gekroond. Ondanks zijn eigenaardige gewetensscrupules benoemde hij een tegenpaus (Nicolaas v), wat hem geen succes opleverde; de nieuwe kerkvorst onderwierp zich alras aan die van Avignon. De angst voor zijn zieleheil vervolgde Lodewijk en maakte hem steeds bereid tot concessies; zelfs het feit dat de Duitse keurvorsten op een bijeenkomst in Rense (1338) verklaarden dat geen door hen gekozen heerser de pauselijke toestemming voor zijn waardigheid nodig had - wat nog eens door een rijksdag in Frankfurt werd bekrachtigd - kon Lodewijks uiteindelijke twijfel niet wegnemen. Hij stierf in 1347 onder de banvloek. De Fraticelli volhardden in hun controverse met de paus. Zij werden wel gemeenschappelijk aangeduid, maar vormden daarom toch nog geen gesloten beweging. Ook waren zij het onderling over hun idealen niet altijd eens. Bij hun vervolging werden zij menigmaal aangeduid als Bizochi, een verbastering van Begijnen. De in 1317 tegen hen uitgevaardigde veroordeling beschuldigt hen van Joachimisme, maar ook van Donatisme en zelfs Waldisme. De paus verzocht Frederik ii om maatregelen tegen hen, wat er toe leidde dat de Hohenstaufer die - wat men ook toen al voldoende wist - in feite de grootste ongelovige van zijn tijd was, ze van zijn geliefd Sicilië liet verjagen. Een aantal week uit naar Tunis en het koninkrijk Napels, waar ze als groep verloren gingen. Er waren dergelijke groeperingen in de Romagna, en Napels, dat een soort vrijplaats werd voor rebellerende Spiritualen, ontving nog meer van deze verspreide Fraticelli. Vaste voet hadden de weerspannigen in Rome en Perugia; hun vasthoudendheid aan de oude ascese, vergezeld van Joachimitische en apocalyptische verwachtingen, waar bij de paus, inzonderheid Johannes xxii, altijd als de Antichrist fungeerde, was niet te schokken. Vooral tegen de mateloze prachtlievendheid en immoraliteit van de paus en de hem imiterende kardinalen, die in de weelde van oosterse satrapen leefden, slingerde de ene opstandeling na de andere zijn pijlen van gramschap, waarbij de Fraticelli ook fantastische voorspellingen deden over de nakende afloop der tijden, die ‘wanhoop om het heden’ in ‘beloften voor de toekomst’ verborgen.Ga naar voetnoot2 Een bijzondere stroming in de orde der minderbroeders vormen de Michaëlisten. Ook zij waren onder leiding van de eenmaal streng-orthodoxe ordegeneraal Michael van Cesena in botsing gekomen met Johannes xxii, toen de beruchte verklaring over Christus' armoede door de Heilige Stoel was afgekondigd. (De paus beriep zich ter ontkenning van deze armoede op het feit dat Judas een geldbuidel had gedragen en dat Christus en zijn apostelen gemeenschappelijke eigendom hadden bezeten.) Een aantal franciscaanse kathedralen boog het hoofd voor 's pausen verklaring dat geloof in evangelische armoede voortaan ketterij zou heten, maar de generaal van de orde, Michael van Cesena, tekende protest aan, met een beroep op wat grote franciscaanse theologen als Bonaventura over de kwestie hadden gezegd. Michael werd door de paus gesommeerd in Avignon te verschijnen, waarbij de paus er al van op de hoogte was dat de ordegeneraal | |
[pagina 320]
| |
in het geheim met Lodewijk van Beieren onderhandelde en reeds door deze was verkozen om als tegenpaus te worden uitgeroepen. Deze eer viel uiteindelijk niet hem, maar een obscure pater, Peter van Corbara, te beurt (1327). Michael van Cesena, met wie de meerderheid van de minderbroeders het eens was, week uit naar Lodewijks hoofdkwartier en bleef in de ballingschap, vanwaaruit hij, geholpen door William van Occam, tot een onaflatende pennestrijd met Avignon verviel, waarbij derebellen uit en ter na aandrongen op het houden van een algemeen concilie dat de ‘ketterpaus’ in Avignon zou weten af te zetten. Johannes xxii ging tot sterke tegenmaatregelen over. Ofschoon anderen niet zo ver gingen als hij werd toch het merendeel in de orde weggezuiverd, omdat zij met de Michaëlisten de overtuiging inzake Christus' armoede deelden. Toen ook het nieuwe kapittel er niet toe bewogen kon worden de opvattingen inzake evangelische armoede als dwaalleer te veroordelen, liet de paus vierenzeventig weigeraars opsluiten in de gevangenissen van Marseille en vier op de brandstapel executeren. De rest deed er van toen af aan het zwijgen toe.Ga naar voetnoot1 De latere Fraticelli wisten hun anti-papistische strijd tot in de vroege vijftiende eeuw voort te zetten. Zij kregen zelfs meer aanhangers buiten eigen rijen in de Italiaanse steden. Zij organiseerden zich volgens kerkelijk patroon en eisten van hun priesters strenge handhaving van de ascetische moraal. In Florence was het aantal sympathisanten uitzonderlijk groot, zodat het stedelijk patriciaat alle oude ketteredicten van Frederik ii tegen hen in het geweer bracht, wat een van hun leiders, Michael de Calci, mettertijd de dood op de brandstapel zou bezorgen. Ook de latere Fraticelli bleven trouw aan hun apocalyptische verwachting dat er spoedig een heilige paus zou opstaan.Ga naar voetnoot2 De stichting van een nieuwe, hervormingsgezinde maar streng-rechtgelovige groep binnen de orde van de minderbroeders, om hun nauwgezette uitoefening van de franciscaanse plichten de Observanten genoemd, betekende het einde van de roerige Fraticelli. De Observanten waren minstens zo ascetisch, zo geestdriftig en welbespraakt als zij, en verbonden aan hun stipte vroomheid en ijver een onbezweken roeping tot de ketterjacht. Zij drongen de invloed van de Fraticelli bij het gewone volk stap voor stap terug. De pausen na Johannes xxii waren vastbesloten deze tegenstanders geen grond meer te laten om er op te staan. Ze gaven onder meer bevel een van de bolwerken van de Fraticelli, Magnalata, tot de laatste steen af te breken. Zij die de Fraticelli in hun ketterij gevolgd hadden, werden gefolterd tot zij de namen van hun geestverwanten hadden bekend; hun kinderen gedeporteerd om elders in het ware geloof te worden opgevoed, een methode die vandaag in landen van het ‘reële’ socialisme tegen andersdenkenden nog ijverig wordt toegepast. De Inquisitie beschuldigde de Fraticelli en hun aanhang van de onnatuurlijkste lusten en praktijken, kindermoord en andere gruwelijke rituelen. Vele Fraticelli stierven met hun medestanders de marteldood.Ga naar voetnoot3 Zo werden dan de opstandige franciscanen van lieverlede uit het openbare leven weggedrongen en uit hun ondergrondse wijkplaatsen opgejaagd. Het grote, in 1456 tegen hen aangespannen ketterproces bevestigde op vreselijke wijze dat Rome deze tegenstanders van de pauselijke oppermacht en onfeilbaarheid uiteindelijk had weten te breken. |