Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd2 Structuren van machtDe veertiende eeuw, die van de oude logge feodaliteit een verfraaid ‘riddertijdperk’ heeft gemaakt, vertoont over heel de linie een verstening van tradities, een dogmatisering van conventies, niet in het minst van de geloofsopvattingen. Er is een verlies van vitaliteit in heel de samenleving. Het armoede-ideaal is achterop geraakt, het heeft zijn dienst gedaan als bind- en machtsfactor voor de nieuwe pauselijke orden; men wordt pragmatisch en zelfzuchtig, decadente vingerwijzingen naar het naderende herfsttij. De grote monarchieën, Engeland en Frankrijk, proberen binnen hun grenzen, ter consolidatie van de koningsmacht, orde, recht en een algemene wetgeving te scheppen, maar de nooit verzoende sociale tegenstellingen maken het onmogelijk die ‘orde’ tot alle lagen van de bevolking uit te strekken; schrikbarende armoede en onbeheersbare crises tonen het aan. Meer stedelingen, meer vrije boeren; maar ook grotere klassenconflicten in de steden en op het platteland; meer flagrant machtsmisbruik, niet in het minst van de Kerk. De pracht en praal die de bezitters ten toon spreiden en waaraan nu ook de prelaten volop meedoen, vormt schriller dan ooit het contrast met de misère van ‘hen die in het donker leven’, en dat gaat op voor patriciaat en plebejers in de steden, voor landheren en keerlen te plattelande.Ga naar voetnoot2 De consolidatie van de monarchieën, met de daarbij behorende onontkoombare bureaucratie, schept ook tussen de volken, althans in hun bevoorrechte gelederen, een besef van verschillen, antipathieën, weldra van rivaliteiten, en bergt daarmee de drift in zich tot de gewapende confrontatie, zoals die straks zal uitbarsten in de honderdjarige oorlog (zie pag. 321). Immers, het grote motief dat de feodaliteit van hoog tot laag bevleugelt is: méér gebied, méér macht, méér vazallen (en liefst geen grote), de uitbuiting van méér onderdanen. Aan het einde van de eeuw openbaart zich het ‘spectaculair schandaal’ van het kerkelijk schisma: twee pausen die elkaar verketteren. De samenleving als geheel staat nog net als stadsmuren en dwangburchten hecht gemetseld. De volgzaamheid van het merendeel der massa's ten aanzien van Kerk en autoriteiten is sterker dan de voortdu- | |
[pagina 306]
| |
rende bestorming van de feodale bolwerken vanuit de rijen van rebellen en ketters, wat niet wegneemt dat vorsten en geestelijkheid aanhoudend jammerklachten slaken over de doorn in hun vlees: de dwaalgeesten en roervinken die hun het ongestoord genot van hun privileges bederven. Merkwaardig is in hetzelfde tijdsbestek de groei van het ongeloof, in de eerste plaats bij de geletterden. Het mislukken van de kruistochten als geloofsbeweging had velen sceptisch gestemd. De ontdekking van de Arabische filosofie openbaarde menig intellectueel, in de eerste plaats in Frankrijk, een materialisme dat met hoge ethische normen gepaard kon gaan, maar vooral in anti-theologische richting werkte. Tenslotte was er van het schitterende hof van Frederik ii te Palermo, het wonderdier van de dertiende eeuw, een vorm van aristocratisch kosmopolitisme uitgestraald dat zich onderscheidde door een volledig gemis aan religie.Ga naar voetnoot1 De machtshonger van de lokale heerschappen is bestanddeel van de maatschappij, zoals de drang tot inspraak bij de groten, terwijl de monarchie er naar streeft alles en iedereen tegen elkaar uit te spelen en als instrument van eigen belangen te gebruiken, wat de monarchen keer op keer in de armen van de stedelijke burgerijen drijft en het aanzijn geeft aan de vreemdste bondgenootschappen én veten. De eerste experimenten met ‘vertegenwoordigende lichamen’ treden aan de dag; Engeland krijgt zijn parlement, Frankrijk zijn staten-generaal, en alleen Duitsland blijft met zijn duizend-en-één vorstendommetjes een slagveld van feodale wedijver en oorlogen, waarbij dan als enig representatief ‘lichaam’ het college van keurvorsten opduikt. De organisatie van de Kerk blijft sinds de verschijning van de sterke pausen gericht op absolute machtsvorming. Tegenover de protest- en vrijheidsdrang van de ketters, die lachen om bisschopsgezag, versterkt de hiërarchie zich door het aantal lagere lokale geestelijken te vergroten. De al te omvangrijke kerkgemeenten worden steeds sterker onderverdeeld in parochies, waarbij in de gunstigste gevallen de burgers hun eigen pastoor mogen aanwijzen. Op het platteland is die benoeming in handen van de landjonker, die zich aan geen canoniek voorschrift houdt en eenvoudig ter verkrijging van inkomsten uit de Kerk zijn eigen stroman, soms zelfs een onvolwassen knaap, benoemt, die met een spotvergoeding wordt afgescheept. Toch was men ook in de steden niet veilig voor het grijpsysteem, in dit geval van de kloosterorden. Zij hadden al meer de gewoonte aangenomen de parochiekerken bij hun eigen kloosters in te lijven. De nieuw benoemde priesters waren daarbij meestal geen voorbeeld van diepgaande geestelijke vorming; hun inkomsten waren tegelijk ontoereikend, ze moesten het behalve van de tienden, die de gelovigen opbrachten, hebben van trouw-, doop- en begrafenisgelden. En dan kregen zeal meer concurrentie van de opgekomen franciscanen en dominicanen, die ophielden lekenorden te zijn en vele parochiepriesters verdrongen. De Kerk verstevigde haar eenheidsgreep door het definitief instellen van onaantastbare geboden en dogma's, zoals de minstens ééns per jaar verplichte biecht, en het dogma van de eucharistie: de mis, die al zo oud was, kreeg na eeuwenlange disputen haar opperste sacrale heiliging nu de transsubstantiatie - de verandering van brood en wijn in het misoffer door de consacrerende priester - als eeuwig wonder, te weten als reële aanwezigheid van Christus in de hostie, werd | |
[pagina 307]
| |
Kerk en synagoge, door de Meester van de Ursulalegende. Groeningemuseum te Brugge. Foto A.C.L. Brussel.
| |
[pagina 308]
| |
De hel. De Leviathan uit het boek Job, symbool voor de kaken van de hel, verslindt de boosdoeners. Middeleeuwse miniatuur. British Museum, Londen.
| |
[pagina 309]
| |
aanvaard. Tegelijk werd dit misoffer tot dramatisch pakkende handeling uitgebouwd. Het verplichtte de gelovigen minstens ééns per jaar te communiceren. De biecht werd als geestelijk bindmiddel tussen clerus en volk bedoeld en ook als zodanig door de eenvoudigen beleefd, wat bleek uit de groeiende toeloop naar de biechtstoel. De Kerk gaf een handboek voor biechtvaders uit en maakte daarbij meteen een kapitale fout: al van de twaalfde eeuw af raakte de door de scholastici aangeprezen aflaat in zwang, die hierop neerkwam dat de zondaar zijn schuld (en dus zijn straf) kon afkopen door een boetegeld aan de Kerk... Er waren nog meer ketens die de Kerk haar kinderen om de nek hing: het huwelijk mocht niet langer door een niet-priester of ‘trouwvoogd’ gesloten worden, maar behoefde sacramentele inzegening; de plechtigheid moest plaatsvinden op de trappen van de kerk, pas veel later ook binnen de kerk. Tenslotte verzoette de Kerk het bittere dagelijkse brood van honderdduizenden vromen door het instellen van een reeks feestdagen, waaronder in 1246 het Sacramentsfeest, ingevoerd op aandringen van de geëxalteerde Luikse non (later heilige) Juliana, en het Drievuldigheidsfeest. Processies waren als werkonderbreking zeer geliefd. Ze waren in de eerste eeuwen van het christendom overgenomen van heidens en joods voorbeeld, zodra de Kerk zich niet meer hoefde te verstoppen. Oorspronkelijk alleen in gevallen van nood en bij martelaarsherdenkingen gebruikt, waaraan in Constantinopel ook het keizerlijk hof deelnam, werden ze in Rome ingesteld om een reeks heidense feesten en offergangen te vervangen. Die laatste gingen in de Middeleeuwen gepaard met allerlei snaaksheden en narrenspel, waardoor men de sociale spanningen tijdelijk kon ontladen. In katholieke landen komen ze onder het boerenvolk nog steeds voor. (Jozef ii probeerde ze tevergeefs wat in te perken.) Bij de incomste van een nieuwe bisschop, kerkelijke hoogtijdagen en vooral bij het Sacramentsfeest ging er blijkbaar een suggestieve troost uit van het geloof ‘dat men God met zich meedroeg’. De grootste en populairste processie werd uiteraard die van het carnaval, begeleid door dans, muziek, vastenavondklucht, maskerade en ongebreidelde vreetpartijen. De volksjubel met lichten en lawaai begroet enerzijds de van winterdemonen bevrijde natuur; aan de andere kant zet men met dit feest de erkende hiërarchie en het fatsoen op de kop en wreekt zich daarmee kortstondig op de gehoorzaamheidswetten die voor de rest van het jaar gelden.Ga naar voetnoot1 De Mariaverering steeg in de twaalfde en dertiende eeuw ten top; het Ave Maria dagtekent uit de zogenaamde Alleluja beweging, een met vele beroerten gepaard gaande katholieke revival in het dertiende-eeuwse Italië. De votiefmis en de gebeden voor de doden op Allerzielen, de gedachtenisdag die pal op het feest van Allerheiligen volgt, dankt vooral zijn inburgering aan de monniken van Cluny. Op alle mogelijke manier trachtten de eenvoudige gelovigen in hun behoefte aan hulp en bescherming contact met de bovennatuur te verkrijgen en te houden. Emoties aan alle kant! De drang tot pelgrimsvaarten, al vroeg aanwezig (de propagandisten voor de kruistochten hebben er danig gebruik van gemaakt), drijft tot het bezoeken van heilige, legendarische plaatsen waar exempelen en wonderen zijn geschied en waarvan er in de twaalfde eeuw al meer komen. We noemen slechts Rocamadour (genaamd naar Amator, de zogenaamde knecht van Maria, die met haar samen het Jezuskind zou hebben opge- | |
[pagina 310]
| |
Paus Bonifacius viii (1294-1303) met twee kardinalen en een diaken. Fresco van Giotto. Sint Jan van Lateranen, Rome. Foto Alinari.
| |
[pagina 311]
| |
voed), Santiago de Compostella (het vermeende graf van de apostel Jacobus), Sint-Nicolaas van Bari of de Zwarte Madonna in de crypt van de kathedraal in Chartres, afgezien uiteraard van heilige steden als Rome en Jeruzalem. In deze oorden beleefde ook de reliekencultus hoogtijdagen; clerus en kerkvolk aanbidden er om strijd de resten van de heiligen en proberen ze zelf voor hun kerken te verwerven, waar zij schitterende rijven en reliekkasten stichten voor voeten, schedels, mantels en zweetdoeken die de vrome door aanschouwing, soms door aanraking, dichter bij de hemel brengen. Dat er met relieken enorm gezwendeld werd ligt voor de hand; uit het Oosten werden de onwaarschijnlijkste trofeeën geïmporteerd, stukken van het echte kruis, haren van Christus, tanden van Johannes de Doper. Dit alles behoort tot het onvermijdelijk ‘kleingeld van het evangelisme’.Ga naar voetnoot1 Het wondergeloof neemt ongekende vormen aan. Wonderen en visioenen zijn de kostbare bruggen naar de wereld aan de overzijde waarlangs God en zijn heiligen afdalen naar het mensdom. Het genezingswonder is het meest populaire. Het bewijst dat de ‘helpers in de nood’ leven en in het bestaan ingrijpen door de genezing van blinden en kreupelen, bezetenen en melaatsen. Het sterkste magische wonder is de hostie: men ontvangt ze, maar men wil ze tegelijk zien, liefst in de kostbaarste en meest miraculeuze monstrans. Het geeft aanleiding tot allerlei misbruiken, zoals het herhaaldelijk ‘heffen’ van de hostie tijdens de mis of het schromelijk rekken van het consecratieritueel. Heiligenverering heeft vaak universele trekken aangenomen: Antonius van Padua of Theresa van het Kindeke Jezus worden voor alles en nog wat vereerd, dit in tegenstelling tot Sint-Leonard die het zieke vee, Sint-Blasius die keelpijn, Sinte-Lucia die oogziekten en Sinte-Apollonia die kiespijn voor haar rekening neemt. Het geloof aan de engelbewaarder ontstaat in deze tijden. Men offert hem in kerken en kapellen bloemen, kaarsen, luchters en zelfs juwelen. Men hangt in bedevaartplaatsen rond de altaren van de reddende heiligen naïeve afbeeldingen vanzieke ledematen die genezen moeten worden, legt geloften af, en besprenkelt zich met wijwater. Men draagt tegen alle mogelijke bezoekingen medaillons, scapulieren en rozenkransen.Ga naar voetnoot2 Het zondebesef tenslotte, mateloos aangekweekt door de preken van fantasierijke kanselredenaars die hellevuur en satansfoltering tot in finesses wisten te schilderen, leidde tot allerlei vormen van duivelafweer, van vasten en goede werken tot pelgrimstochten en de bouw van kapellen en kerken. Het kon ook leiden tot plotselinge bekeringen, zelfkastijding en de vlucht in het klooster. Of, als het maatschappelijk klimaat, de gramschap van de verdrukten en de prediking van overtuigde ketters samenvielen, tot de sprong in de vrijheid van de heterodoxie. Zo was de Kerk een instituut dat met haar priesterschare een wereld van gelovigen bijeenhield. Toch kreeg het pauselijk gezag, dat op deze basis stoelde, in zijn hoogste machtsvolkomenheid een anticlimax. Wat de voortdurende aanvallen van de Italiaanse Ghibellijnen op die macht niet teweeg hadden gebracht, lukte de nieuwe Franse monarchie. Bonifacius viii had een bul uitgevaardigd waarin hij schatplichtigheid van de kloosters in Frankrijk en Engeland verbood. Koning Filips iv de Schone (de Fransen hadden hun ‘Schone’ monarch al lang | |
[pagina 312]
| |
Pelgrims. Houtsnede van Hans Burgkmair. Uit de Duitse preken van Joh. Geiler von Kaisersberg, Augsburg 1508.
| |
[pagina 313]
| |
voor ons) bracht door de uitvoer van edel metaal uit Frankrijk te verbieden een zware slag toe aan de schatkist van de trotse paus: de pelgrims naar Rome kwamen zonder geld om te potverteren. Bonifacius trok de bul in en ging in de tegenaanval door de uitvinding van de jubileuma flaat in het eerste door hem als zodanig uitgeroepen ‘jubeljaar’, 1300.Ga naar voetnoot* Het conflict leidde door zetten en tegenzetten op diplomatiek en kerkelijk niveau tot een tijdelijke matiging van Filips' pretenties, maar na de pauselijke bul Unam sanctam, waarin de paus uitdrukkelijk op zijn oud privilege van de macht over ‘de twee zwaarden’ terugkwam (hij ontleende het aan Lukas 21:38), begon de Franse koning zijn tegenstander ook met fysiek geweld te belagen. Een ‘Franse partij’ in het Lateraan wist in 1303 de hand op de oude kerkvorst te leggen om hem te doen herroepen; er vielen zelfs klappen. Bonifacius toon de zich onbuigzaam, en nam geen van zijn uitspraken terug. Vrome katholieken wisten hem te bevrijden, maar hij overleefde het voorval slechts kort.Ga naar voetnoot1 Het vraagstuk van de nationale staat, de opkomst van de nationale monarchie, doorkruisen vanaf dat gebeuren het pauselijke overwicht en scheppen een anarchie in Rome, die de pausen mettertijd in de ‘Babylonische ballingschap’ drijft: gedwongen Rome te verlaten vestigen zij zich in Avignon; het aantal van hun kardinalen wordt overwegend Frans. Parijs oefent zware druk op hen uit en verleidt hen bij tijd en wijle tot het ergerlijkste misbruik van de religie. Dat was bijvoorbeeld het geval met het beruchte proces tegen de Tempelridders, die zich ongetwijfeld aan menig exces hadden schuldig gemaakt, vooral aan uitgebreide woekerpraktijken, maar het minst aan die waarvan ze werden beschuldigd en waarvoor ze gefolterd zijn.Ga naar voetnoot2 De christenheid bezat als gevolg van intriges en kerkanarchie zelfs twee jaar lang geen paus, wat de lotgevallen van het mensdom overigens geen moment in hun loop heeft gestuit. Pas in 1316 kreeg de Kerk in de vaak vermelde Johannes xxii een heerser op de zetel van Petrus die zijn regime in de resolute zin van een Innocentius iii wenste te voeren. Hij is een ‘financieel genie’ genoemd, omdat hij de zeer geslonken kapitalen van de Kerk niet alleen met inzicht beheerde, maar wist te verveelvoudigen. Dat was in hoofdzaak te danken aan het feit dat hij een ongehoord aantal belastingen op de schouders van de clerus legde, waardoor de curie naast de grote bankhuizen van die tijd, vooral de Italiaanse, een geduchte internationale geldmacht werd. Tot de belastingen voornoemd hoorden vergoedingen voor alle soort en ambtsbegevingen, waaronder het palliumgeld voor bisschoppen (het pallium was de bisschoppelijke schoudertooi, een ronde band van witte wol, verleend bij het aanvaarden van de waardigheid). De Kerk trok erfenissen van geestelijken en prelaten aan zich, zo ook de aflaatgelden. Voor de eenvoudige menigte stelde zij de pieterspenning in, een huis- en haardbelasting die vooral op de Engelse en Scandinavische vromen drukte. Het voordeligst bleken de reservatio's, een bijzondere geldafdracht voor het opheffen van ‘voorbehouden’ inzake benoemingen in kerkamb- | |
[pagina 314]
| |
ten. Tenslotte waren er de benificiën, bijzondere ambten verbonden met goede inkomsten, die de curie verlenen kon en waarvoor de begunstigden een zware tol moesten betalen. Daarbij maakten de pausen zich niet sympathieker door deze inkomsten met alle middelen binnen te halen, waarbij zij executie en ban niet hebben geschuwd.Ga naar voetnoot1 |
|