Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 295]
| |
Boek Vier
| |
[pagina 296]
| |
De vier ruiters uit de Openbaring. Houtsnede van Albrecht Dürer.
| |
[pagina 297]
| |
1 De sekten van de Vrije GeestEr is wel de vraag opgeworpen of het misschien mede te danken is aan de moeilijkheden die de Vlaamse wolindustrie mettertijd ondervond, met name in haar concurrentiestrijd met de gehaaide Italianen, dat talrijke Begarden, in economische nood geraakt, naar Frankrijk en het Rijnland trokken, waarna uit hun midden de broeder- en zusterschap van de Vrije Geest ontstond, wier ideeën zij vervolgens ver hebben uitgedragen. Er leven in deze hele beweging veel ‘oude’ ketterinspiraties, herinneringen aan Tanchelm, Éon d'Étoile, Amalrik van Bena en anderen, allerlei ‘pantheïsmen’ en spelingen van de mystiek, wat het soms moeilijk maakt de scheidslijn tussen het Begijnen-en-Begardendom en de aanhangers van de Vrije Geest te trekken.Ga naar voetnoot1 Hun propaganda richtte zich nog sterker dan bij de eersten op de verworpen volkslagen. De middeleeuwse plebejer en ‘onaanraakbare’ zag zichzelf door de ogen van deze kettersekte in een nieuwe verhouding tot God en wereld staan. De mens had nu zelf deel aan God, zijn goddelijke bestanddelen verhieven hem tot een bijzonder wezen, de kroon op de schepping. Zo vormde de sekte van de Vrije Geest een ‘ideologie’ voor verdrukten, voor hen die als mens het ergst waren gekrenkt; deze ideologie keerde zich tegen heel de bestaande - economische, culturele, godsdienstige - orde. Het was als bij de Waldenzen en andere bedelgroepen een ‘anti-cultuur’, die er in bewuste opstand tegen de maatschappij van standen en klassen toe kwam het wetteloosrondzwerven, het vragen omaalmoezenzelf als mystisch en godgewild te verheerlijken. Zodoende werd het plebejisch bestaan op een voetstuk geplaatst, waarbij wat de moraal betrof een seksuele vrijheid gehuldigd werd die de kerkmoraal in het gezicht sloeg. Hier lag een punt van kracht in de sekte, dat tegelijk een zwakte inhield. Meer dan eens is betoogd dat aldus geaarde revolutionaire tendenties gemakkelijk in latent-reactionaire, ‘onverschillige’ kunnen omslaan. Vooral de vergoddelijking van de plebejische mens - onderdeel van een versimpel de pantheïstische visie die alle ‘zijn’ gelijkstelt met God - heeft een onwerkelijke en zelfs misleidende zijde. Het is het uitwijken in opgeschroefde godsdienstige sentimenten die de eigenlijke sociale strijd vervangen; het is géén verbinding van heterodoxie en rebellie zoals Fra Dolcino die de zijnen had geleerd. Waar de geringen en minderen door de toonaangevenden van de feodale en hiërarchische orde werden veracht en niet tot de maatschappij gerekend, antwoordden zij in hun taal met een zelfidealisatie die weinig vruchtbare elementen bevatte. De broeders en zusters van de Vrije Geest zijn misschien hierdoor tot godsdienstige praktijken verleid waarmee zij hetzich overigens niet gemakkelijk maakten. Naar buiten toe gedroegen zij zich dikwijls als goede katholieken en gaven ook hun eenvoudige volgelingen de raad dat te doen. Zij kenden echter een eigen leer voor de ingewijden en een voor de meegaande massa. Leden van de eerste - esoterische - groep hadden vaak een merkwaardige kennis van gnostische en occulte leerstellingen, die zij op hun wijze verbonden met de eigenlijke veroordeling van alle wereldlijke en kerkelijke macht en de opvijzeling van alle sociale verworpenheid tot levensideaal. Zij waren het ook die als een echte geheime bond | |
[pagina 298]
| |
van mannen en vrouwen in dikwijls weelderige kledij de zonderlinge libertijnse rituelen huldigden, die uitvloeisel waren van hun ‘zondeloze’, paradijselijke en Adamitische fantasieën, die ook weer samenhingen met de Joachimitische leer van het eeuwig evangelie en de drie tijdperken van de historie. Er wordt hun door hun vervolgers ten overvloede een extreme voorliefde voor orgiastische dansen en flagellatie toegeschreven. De esoterische volgelingen van de sekte kenden dit soort leerstellingen en occulte tradities niet of ternauwernood, al werden zij er wel van beschuldigd. In zekere zin was hun onverschillig radicalisme gezonder en realistischer dan de geheime religie die de ingewijden praktizeerden, hoe ver die ook leken in te gaan tegen alle gangbare normen. Ook zij organiseerden zich in lossezwervende bedelgroepen, die het ferment van protest en verzet onder de allerarmsten levend hielden. Hier zij terloops gewezen op de ketterij van de voormalige Antwerpse kanunnik Willem Cornelius (rond 1250) die ook bepaalde pantheïstische opvattingen verkondigde. Hij zag de zonde vooral belichaamd in horigheid en gebrek van de onderliggende partij en beschouwde het als een ereplicht voor zijn volgelingen om van de rijken te nemen en het de armen te geven. De doodzonden zoals de katholieke moraal die gesteld had verwierp hij; nijd, gierigheid en verspilling ten overstaan van de misère der hongerlijders waren voor hem het onvergeeflijke; zelfs de uitnodiging van een rijkaard voor een maaltijd beschouwde hij als iets onaanvaardbaars.Ga naar voetnoot1 De cultus van de armoede en de verheerlijking van de verschopten en verachten in de samenleving treffen wij in merkwaardig geperverteerde gedaante aan in de kruistocht van de zogenaamde Pastoureaux, die zich voltrok in 1251. In het Frankrijk van de devote koning Lodewijk ix, die samen met keizer Frederik ii van Hohenstaufen de doodstraf zonder onderscheid voor ketters invoerde, schreef het geplaagde Franse volk in teken na teken het feit aan de wand, dat het niet zo vreedzaam, weldoorvoed en gelukkig leefde als de lofzangers van de koning en de bevoorrechte standen verkondigden. De algemeen geprezen welvaart van het sterk geregeerde en ook internationaal invloedrijk geworden Frankrijk (zo werd het Frans nu bijvoorbeeld de internationale cultuurtaal van de adel) ging ten koste van de zwakken in de samenleving, en vond zijn grenzen in de hongerperioden die vele boerengebieden teisterden. Op de grote jaarmarkten bleven de Franse kooplui ten opzichte van de doortastende Italianen en Catalanen ‘passief’ en achterop. De handwerkers in de steden kregen ernstige problemen toen de gildebazen het aantal toegelaten meesterschappen drastisch wilden inperken. De eerste stakingen brachten de Noordfranse nijverheidssteden zware klappen toe en bij de bestraffing van rebelse loonarbeiders vloeide bloed...De oproepen ter kruistocht van de in 1297 heilig verklaarde koning waren niet met bijzonder enthousiasme door de ridderstand opgevolgd. Er was zelfs bij vele heren oppositie geweest, zodat Lodewijk voor zijn laatste kruistocht naar het Heilige Land (hij kwam op de terugweg in Tunis door dysenterie of pest om het leven, niet tot ongenoegen van zijn eerzuchtige broer Karel van Anjou, zie pag. 216) zijn adel met ‘prijzen’ moest lokken tot deelname, en zelfs subsidies heeft betaald aan prins Edward van Engeland om hem mee te krijgen...Ga naar voetnoot2 Wat de kruistochten betreft, zij zelf hadden inmiddels hun onhoudbaarheid | |
[pagina 299]
| |
Lodewijk ix van Frankrijk, bijgenaamd ‘de heilige’, door Jobst Amman. Kunstsammlungen Veste Coburg.
| |
[pagina 300]
| |
als massale demonstraties van geïnspireerde, Europees-christelijke vroomheid ruimschoots bewezen. Wat zij ook hadden aangetoond was het verwoestend barbarisme van de kruisvaarders, van hoog tot laag, waarvan de kruistocht van 1204 het afschrikwekkendste voorbeeld is: westelijke christenen keerden zich tegen de oostelijke, namen Constantinopel in en plunderden het met alle bestiale bijverschijnselen. Schijnbare successen als het stichten van het koninkrijk Jeruzalem en andere vorstendommen door voornamelijk Franse adellijke geslachten waren de een na de ander onder de tegenaanvallen van de islamitische wereld ongedaan gemaakt. Wie tenslotte blijvend voordeel van de massaondernemingen overhielden waren Italianen, Zuidfransen en Catalanen, die beslag legden op de Levanthandel. Een tweede, overigens niet te miskennen punt, was het feit dat de aanraking van Europa met destijds hogere cultuur van de islam revolutionerende invloeden heeft gehad op het gebied van levensstijl, kunst en filosofie, zij het dan in eerste instantie ten gunste van de feodale heersers. Onwerkelijk idealisme was gebleken in de tragische en pathetische kruistocht van duizenden kinderen (1212) die zich, begeleid door hun doodarme ouders, inscheepten naar het Heilige Land en die op weg daarheen waren voortgeholpen doorontroerde mede-christenen, tot de onderneming in ziekte, dood en slavernij van de misleide jongens en meisjes eindigde. Een andere misleiding was het kenmerk van de genoemde ‘pastorellen’ kruistocht, die ten spijt van voorafgaande mislukkingen en de reeds gevallen duizenden slachtoffers omderwille van de heiligearmoede plaats heette te vinden. Vanuit de maatschappelijke onderlagen verrijst dan een zekere Jacob, genaamd de Meester van Hongarije. Zijn optreden als geïllumineerd leider kan men als typisch beschouwen voor de ontspoorde plebejische zelfidealisering die de sekte van de Vrije Geest had verbreid. Jacob, die een weggelopen monnik heette te zijn uit Hongarije, welks koning Andreas in 1217 ook al eens een kruistocht naar Egypte gewaagd had, meende dankzij zijn charisma de vrome Lodewijk ix te kunnen bevrijden toen hij in handen van de Saracenen was gevallen. De duizenden jonge mensen op wie hij een beroep deed om met hem mee te trekken droegen een herdersgewaad en noemden zich ook pastoureaux, Herders. Koningin-moeder Blanche, die de regering voor haar afwezigezoon waarnam, juichte de onderneming toe en overlaadde de Hongaarse Meester met dure geschenken.Ga naar voetnoot1 Binnen de kortste tijd hadden zich uit de spelonken van de steden een reeks criminele elementen rondom de Meester verzameld, dieven, beroepsmoordenaars en prostituées, ook zij in herdersgewaad. Jacob zwelgde in leiderschap, ascetisch en geëxalteerd, levend in een wereld van waandenkbeelden die hem lieten verkondigen dat zijn volgelingen nooit meer honger, gebrek of ziekte zouden lijden: hij immers bezat de macht om hun alles te geven wat zij ontbeerden, aangezien hij in feite Christus was. In werkelijkheid kwam de kruistocht hier op neer dat de Herders, die eerst door de verblufte stadsbevolkingen waren verwelkomd als verlossers, zichzelf datgene verschaften waaraan zij gebrek hadden, en wel door beestachtig optreden tegen de joden; de getto's werden overvallen en bloedig uitgeplunderd. Niemand legde hun bij dit banditisme een strobreed in de weg. Dat de joden doelwit van roof en doodslag en daarmee voor de zoveelste maal de zondebok werden van de kruisvaarders, die in hen ‘de moordenaars van Christus’ wensten te zien, heeft zatten noch hon- | |
[pagina 301]
| |
gerigen in het toenmalig Europa gedeerd. Het martelaarschap van de joden tijdens de kruistochten is grenzeloos geweest; zij hebben de degradatie met een even grenzeloze kracht doorstaan.Ga naar voetnoot1 Toen de Herders echter voor de leniging van hun stoffelijke noden het oog sloegen op het goed van de rijken en hooggeborenen - het Heilige Land was tenslotte nog ver - verklaarde koningin Blanche, bij haar verstand gekomen, de onderneming voor vogelvrij. De geïllumineerde leider werd bij een in eigen rijen ontstane vechtpartij in stukken gesneden; zijn volgelingen werden in groepjes door de zwaargewapende legerbenden van de feodale heren geliquideerd. Wat de gevangen Lodewijk ix betreft, hij moest door een exorbitant losgeld worden vrijgekocht. De hele kruistocht van de Herders toonde aan dat de weg van de verdrukten naar grotere vrijheid niet langs die van zinloos en quasi-religieus roofgeweld kon worden gevonden. Latere ‘herders’-bewegingen, nu in Zuid-Duitsland en in de volgende eeuw, kregen een soortgelijk karakter en richtten zich weer heftig tegen de joodse geldhandelaars. Zij hadden in zekere zin nog de schijn van een sociaal protest door de deelname van landloze boeren, waardoor ze van ver iets op de strijd van de Apostelbroeders onder Fra Dolcino leken.Ga naar voetnoot2 De ketterijen die in de dertiende eeuw het hoofd opstaken en vaak tegelijk plaatsvonden - Waldenzen en Spiritualen, Begijnen en sekte van de Vrije Geest - hebben elkaar ten dele beïnvloed, waren kinderen van één grote, populaire, anti-hiërarchische en anti-papistische stroming. De man die inzonderheid in Zwaben tegen de heterodoxe sekten en ketterijen in het geweer kwam, was de al vermelde Albertus Magnus, eigenlijk Albert von Bollstädt, vervaarlijk theoloog en geleerde, de allesweter van zijn tijd, die dan ook naast de eretitel Magnus (de Grote) die van ‘doctor universalis’ kreeg. Hier zij terloops vermeld dat tot de orthodoxe ‘bronnen’, die Albertus de Grote bij zijn strijd tegen de ketterijen gebruikte, geschriften behoorden die als zovele christelijke documenten uit vroeger en later tijd op louter vervalsing berustten. Wij doelen op de ‘oudchristelijke’ getuigenissen van een auteur die zich Dionysios Areopagita noemt en die volgens de kerkelijke legende door de apostel Paulus zou zijn bekeerd en daardoor de eerste bisschop geworden van Athene...Naar alle waarschijnlijkheid zijn deze ‘Areopagitische’ geschriften in de zesde eeuw te Constantinopel ontstaan tijdens de verhitte pennestrijd tussen orthodoxen en Monofysieten, de subtiele creatie van een neo-Platonisch geïnspireerde monnik die over hemelse en aardse hiërarchie en mystieke theologie schreef. In de pogingen van de middeleeuwse christelijke scholastiek om christendom en Platonisme te verzoenen werdenze door Scotus Erigena in het Latijn vertaald. Albertus Magnus bouwde daarop zoals vele middeleeuwse theologen een goed stuk van zijn dogmatisch gezag. De historische schriftkritiek van de zeventiende eeuw ontmaskerde de boeken van de Atheense Dionysios als ficties. Als bisschop van Regensburg kwam Magnus in aanraking met de sekte van de Vrije Geest, die hij bij al zijn theologische onderlegdheid niet goed kon definiëren. Hij lanceerde tegen hen alsook tegen Patarenen, Waldenzen en Ortliebianen (zie hierna) 94 stellingen, waarin hij hen van ‘Manicheïsme’ en ‘Pelagianisme’ beschuldigde en voor de rest kennelijk met hun dwaalopvattingen geen raad wist. | |
[pagina 302]
| |
De notie van de ketters van de Vrije Geest, dat zij goddelijk en zondeloos waren, heeft de kettermeester-bisschop het meest geschokt; dat het ten overvloede de onderlagen van de samenleving waren die zulke ongehoorde zaken durfden verkondigen maakte hun ketterij voor hem des te erger.Ga naar voetnoot1 Het ophemelen van het vernederde en weerloze individu tot godgelijke hoogte treft men ook aan bij de aanhangers van een zekere Ortlieb die al vóór 1216 in Straatsburg optrad en een mengeling van spirituele en dualistische ketterij en predikte: de wereld zou ongeschapen zijn, zijn sekte zelf haar oorsprong vinden in Adam. Christus, zo verkondigde hij, was niet de zoon van God, maar van de timmerman Jozef, en zondig als wij allen. Het is Maria, zijn moeder, die hem door haar prediking ontzondigde en hem met zichzelf tot goddelijke hoogte verhief. De Ortliebianen volgden deze zelfde geloofsweg: door hun prediking meenden zij de gelijken van Christus te worden, vergoddelijkt derhalve. De sacramenten werden door hen aanvaard, na een herwaardering in de zin van Ortliebs visie: de doop bijvoorbeeld kon voor hen pas sacramentele betekenis krijgen als degene die de doop volbrengt rein van leven en inborst was. Ortlieb vatte deze reinheid op in ascetische en seksuele zin; het huwelijk werd door hem alleen erkend als instelling om nieuwe leden voor de sekte te telen. Eed en doodslag werden door hem, misschien onder Waldenzische invloed, verworpen; de eucharistie achtte hij waardeloos, de paus de vader van alle boosheid, de geestelijkheid de wegbereiders van de leugen; zo worden ook tienden aan Kerk en priesters uit den boze. Ortliebs geliefkoosde voorstelling van God was die als drieëenheid: tot deze drieëenheid gebood hij zijn aanhang te bidden; tegelijk predikte hij een pantheïsme dat leerstellingen van Amalrik van Bena lijkt te bevatten; een bewijs voor de ondergrondse zwerftochten die vele kettergedachten in de Middeleeuwen volbrachten. Aan het einde van Ortliebs godsdienstig uitzicht stond een vorm van apocalyptisch gericht. De wereld is ten einde, de paradijstoestand op aarde wordt hersteld als een nieuwe paus en een nieuwe keizer zich bij zijn sekte zouden aansluiten.Ga naar voetnoot2 Dat Kerk en Inquisitie het wat de vrouwenbeweging betreft veelal niet op de mystiek hadden begrepen, wordt overduidelijk bij wat wel de minnemystiek is genoemd. Dat deze heel wel binnen de perken van katholieke rechtzinnigheid kon worden gehouden, werd in de Nederlanden rond 1240 bewezen door de dichteres van de ‘visioenen’, Hadewych. Zij leefde ‘ergens in Brabant’, zo niet als Begijn, dan toch in een gemeenschap van vrome vrouwen wier voorgangster zij mettertijd werd. Hadewych heeft met haar unieke strofische en ‘mengel’-dichten een religieuze poëzie geschapen, die op fascinerende en vaak aangrijpende wijze elementen uit de lyriek van de troubadours in de taal van de devotie overdraagt. Mystisch is voor haar de relatie tussen de godheid en zijn creatuur - zij treedt in haar visioenen buiten de eigen lichamelijkheid om God, de grote Minnaar, in kuise hartstocht te ontmoeten. Dit alles zonder dat zij, als wij de katholieke commentatoren mogen geloven, haar ziel ooit door ketterij in gevaar heeft gebracht.Ga naar voetnoot3 Of andere vrouwen in dit tijdsgewricht bij haar godsverlangen ook zo onbesmet uit de gevaren van de ketterij te voorschijn kwamen, is een vraag waarop de toenmalige kettermeesters het antwoord gegeven hebben. In de jaren 1270-1273 bloeide er in het Zwabische Ries, toentertijd een knoop- | |
[pagina 303]
| |
punt van verkeerswegen en daarmee van soms exotische ideeën, een vrouwenketterij op die tegen het einde van de eeuw ver om zich gegrepen had. Ze heet te zijn aangesticht door twee rondtrekkende predikers in rode pijen of mantels (een bij geen enkele orde voorkomende dracht). Deze zendboden zouden niet alleen de leerstellingen van de sekte van de Vrije Geest hebben verbreid, maar vooral de bij godsdienstig bewogen vrouwengroepen veel voorkomende neiging tot het mystisch-extatische hebben aangewakkerd. Zij bevorderden bij die vrouwen kennelijk het zwelgen in overspannen voorstellingen en sleepten haar mee tot getuigenissen, die eerder in de toenmalige minnelyriek thuis hoorden dan in een devoot credo. Hier moge herhaald worden dat godzoekende vrouwen, aan eigen inzicht en in zekere zin aan eigen weerloosheid overgeleverd, ontvankelijk zijn geweest voor de uiteenlopendste ketterse beïnvloeding, maar dat juist in Duitsland de mystieke variant sterk aansloeg. Wanneer de ziel als het spiegelbeeld Gods wordt gezien dat door de zondeval is vertroebeld, rijst de gedachte dat volledige overgave in liefde schuld en straf opheft en tot zondeloosheid en heil kan leiden. Hadewych had die weg gewezen als verheffing van de ziel tot de serafijnen, de hoogste rangorde van de engelen. Haar lyrische ontboezemingen en beelden vonden nu bij de genoemde Duitse vrouwen zoveel weerklank, dat zij haar eigen extreme minnetaal gingen spreken.Ga naar voetnoot1 De liefdes mystiek voornoemd staat niet op zichzelf. De evenzo mystiek aangelegde cisterciënzer non Mechtild van Maagdenburg († 1277), bekend geworden door haar in de Duitse taal geschreven Het stromende licht van de godheid, kent ook de erotiek van deze religieuze en hoogst persoonlijke gevoelsuitbarstingen. Ook zij gewaagde van het ‘minnebed’, waarop God de ‘minzieke ziel’ ontvangt om haar ‘door en door te kussen’ en ‘met naakte armen te omvangen’. De ziel is de bruid, zij wil uit haar sluimering gewekt worden, zoals een uitverkorene door haar geliefde tot de vrouwenstand wordt opgeheven.Ga naar voetnoot2 De kerkelijke autoriteiten waren ontdaan door deze gepassioneerde liefdesverklaringen aan de begeerde godheid, die zich bij sommige vrouwen zelfs konden verhevigen tot een lijfelijk orgasme, bij andere zusters overgingen in de waanvoorstelling dat zij Jezus aan haar boezem zoogden. Hier trad nog een bijverschijnsel van de minnemystiek aan de dag; de bruidegomsbelevenis werd extatisch overgedragen op de moederschapservaring: er ontstond in Zwaben een cultus van de Moedermaagd, die er op uitliep dat de veronderstelde vertederingen van Maria ten aanzien van het Jezuskind door de vrouwen persoonlijk werden nabeleefd, wat bij sommigen van haar zelfs zwangerschapssymptomen opriep.Ga naar voetnoot3 Albertus Magnus, bij zijn ketterjacht geconfronteerd met deze minnemystiek, noemde het verschijnsel een soort vrouwenziekte die men het best zou kunnen genezen door een pak slaag. De parallel met de elders vertoonde zelfvergoddelijkingsketterij ligt hier voor de hand, zij het dan dat die uit andere bron stamt. Albertus Magnus kenschetste de afwijking van de extase zoekende vrouwen als Pelagianisme (zie pag. 106), dat hij veroordeelde op grond van 1 Johannes 1:8 (‘Indien wij zeggen, dat wij geen zonde hebben, zo verleiden wij ons zelven, en de waarheid is in ons niet’), kennelijk getroffen als hij was door haar getuigenis dat het vinden van de eenheid met God haar zondeloos maakte. Hij verklaarde zo'n standpunt onverenigbaar met de katholieke rechtzinnigheid. | |
[pagina 304]
| |
De triomf van de godsdienst over het heidendom, fresco van Tommaso Lauretti. Stanze, Vaticaans Museum, Rome, Foto Alinari.
De strijdende en triomferende Kerk. Dominicus, Petrus de martelaar en Thomas van Aquino weerleggen de ketters. Fresco van Andrea da Firenze. Santa Maria Novella, Florence. Foto Alinari.
| |
[pagina 305]
| |
Bij Mechtild van Maagdenburg kon de terminologie van de erotische lyriek haar vrome rechtzinnigheid niet overschaduwen of aantasten; zij eindigde haar beschouwelijk leven in een dominicaner nonnenklooster. Vele andere vrouwen wilden zich echter niet door geestelijke raadslieden laten leiden. Zij verwierpen het kloosterleven en de strenge regels, die niet aan haar individuele wensen tot religieuze belevenis konden voldoen. Zo bleek mystiek - althans in de ogen van de Kerk - een valstrik te zijn. In het spoor van Meister Eckart, Mechtild en anderen groeiden de ketterij en de heterodoxe dweepzucht, die wel een binding hadden met de ketterse volksbewegingen, anderzijds toch het stempel droegen van een al te individualistisch heilsexperiment.Ga naar voetnoot1 Waarbij zeker niet mag worden vergeten dat dit experiment voor de vrouwen in kwestie een sluipweg is geweest om zich aan de mannenkerk, de mannendogmatiek en de mannenmoraal te onttrekken. |
|