Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd9 Fra DolcinoDe levenssfeer van het Italië waarin de bedelorden ontstonden en in zoveel opzichten na een bezielend begin tot de oude zonden van hun geestelijke broeders vervielen - laksheid en voorliefde voor materiële behaaglijkheid - is woelig en rijk aan contrasten. Ontwikkelingen voltrokken zich in grillig, ongelijktijdig tempo. De verschillen tussen het noorden - waar zich fenomenale handelsrepublieken als Venetië en Genua, Pisa en Florence ontplooiden, die een deel van de toenmalige wereld beheersten - en het vrijwel onwrikbaar feodale zuiden waren groot en verdiepten zich nog aanhoudend. Daar waar eerst de Noormannen, later de Duitsers onder de Hohenstaufen op Sicilië, aan het einde van de dertiende eeuw de Fransen als overheersers en uitbuiters optraden, bestond naast de druk van de heren op de zwak gebleven steden en de lijfeigenschap op het platteland hier en daar nog slavernij.Ga naar voetnoot3 In Lombardije met zijn nijvere en welvarende steden heerste een relatief grote vrijheid; daar waren dan ook de roerigste ketters en woedden depolitieke troebelen het hevigst. Het zuiden moest een toestroom van ‘vreemdelingen uit het noorden’ (lees: buitenlandse adel) dulden, die weinig beter dan roofridders op de bevolking neerstreken. Tussen deze uitersten lag een Midden-Italië, dat grotendeels tot 's pausen kerkelijke staat behoorde, van doortrekkende pelgrims leefde en ook iets verdiende met de bevoorrading van Rome en de daar geconcentreerde geestelijkheid; een over de hele linie achtergebleven gebied. De exploitatie van het zuiden door de wisselende machthebbers van de ‘twee Siciliën’ en hun adellijke aanhang werkte ondermijnend op de eertijds bloeiende handel met het Oosten, die dan ook met des te meer energie door Venetië en Genua in dewacht gesleept werd. De haat van de Zuiditalianen tegen de uitlandse profitanten vlamde nu en dan hoog op, getuige de befaamde rebellie tegen Karel van Anjou in Palermo (1282), die de naam ‘Siciliaanse vespers’ gekregen heeft: de klokken voor het avondgebed waren het signaal tot de opstand van de inwoners, die vervolgens naar heel het eiland oversloeg en tot de massale uitmoording | |
[pagina 273]
| |
en verdrijving van de Fransen leidde. Wij vernemen dat ook franciscanen en dominicanen daarbij niet werden gespaard; kennelijk zag men hen als handlangers van de buitenlandse overheersing. Overigens wist Pedro iii van Aragon de ontstane situatie zo goed te gebruiken dat hij alras het verenigd koningschap over Sicilië en Napels in handen kreeg, waarmee zich slechts een verschuiving in feodale onderdrukking bleek te hebben voorgedaan.Ga naar voetnoot1 Venetië en Genua, handels- en zeevaartrepublieken en verbitterde concurrenten, stapelden met Florence, stad van grote manufacturen en banken (de latere vorsten, de Medici, waren zelf bankiers), ongekende rijkdommen op. Hun vroeg kapitalisme werkte ontbindend - in alle betekenissen van het woord - op de oude feodaliteit, nu het moderne machtsmiddel, het geld, in bezit kwam van een nieuw type mensen. Het waren de ondernemers, de rekenmeesters en intelligente diplomaten, burgers die zich ook met in dienst genomen militairen en vlootvoogden in veroveringsavonturen durfden te storten, een klasse die in haar weldra fabelachtige steden door haar grijp- en machtsmethoden een nimmer uitgewoede klassenstrijd ontketende. In die klassenbotsingen bleef uiteindelijk de felbetwiste macht in handen van de patriciërs, de ‘vetten’ (popolo grasso), de bank- en grondadel die de wet stelde en het naar democratie en gerechtigheid hongerende magere volkje (popolo minuto), ook na schijnbaar door hen gewonnen opstanden en omwentelingen, door steeds hervonden overmacht wist te bedriegen en aan de leiband te houden. Zo werkten vooral in de republieken en steden van Noord-Italië, die de toenmalige wereld door hun glans verbaasden, de diepste tegenstellingen: een dramatiek die met het jeugdige kapitalisme bevrijdend heeft gewerkt op kunst en cultuur, anderzijds een star conservatisme in stand hield wanneer het ging om deelname van de plebejers aan die ontbloesemende beschaving. Het duidelijkst blijkt de macht tot uitsluiting van bepaalde groepen in de relatie van de ketters tot de kunst. De ketters hebben nooit de gelegenheid gekregen een eigen kunst te ontwikkelen; en de allerwegen ontstaande kunst moesten zij noodgedwongen zien als de door hen gehate orthodoxie in beeld, waartegen zij zich zo nodig door beeldstormerij en kerkvernieling moesten weren. Het heeft de interne problematiek van de oude Italiaanse kunst alleen maar versterkt.Ga naar voetnoot2 Problematiek ook op het Noorditaliaanse platteland. De boeren aldaar profiteerden in zoverre van het beweeglijke economische klimaat, dat zij, mede betrokken in de oorlogen en veten van steden en partijen, hier en daar de ketens van lijfeigenschap en horigheid wisten af te schudden. Toch konden zij de greep van de feodaliteit niet slaken, hetzij die in beproefde vormen in Savoye bleef bestaan of met nieuwe methoden vanuit de steden over hen werd uitgestrekt. Sommige boeren verplaatsten hun afhankelijkheid door naar de stad te trekken; daarmee raakten zij hun land kwijt en hielden zij geen betere mogelijkheid over dan hun arbeidskracht in loondienst te verhuren. De vraag naar grond bleef de bittere noot die het platteland moest kraken. Ook daar waar strikte horigheid al niet meer in het geding was, konden boeren hun grond alleen blijven gebruiken als zij hoge pachten aan de grondbezitters betaalden. En die woonden nu heel vaak in de comfortabele steden, een van de oudste vormen van absentisme. Het aantal vrije boeren daalde naarmate de landheren meer grond wisten te naasten; de proletarisering van het platteland nam toe.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 274]
| |
Het zegel van Hendrik iv, Duits keizer uit de elfde eeuw, verwikkeld in een machtsstrijd met paus Gregorius vii, die hem dwong tot de gang naar Canossa.
De burcht van Canossa. Naar een foto uit 1938, Alinari.
| |
[pagina 275]
| |
Onder deze aspecten brak het jaar 1260 aan, dat in de geschriften van de abt Joachim van Fiore als keerpunt in de geschiedenis was aangeduid. Het bracht de bestaande tegenstellingen in de vorm van nieuwe maatschappelijke en godsdienstige crisis verschijnselen aan het oppervlak. Zo groepeerde zich een kleine sekte in Milaan rondom een zekere Guglielma, die door de eschatologieën van Joachim schijnt te zijn geraakt en rond wier persoon door haar aanhangers een mythe van bovennatuurlijkheid werd opgebouwd. Joachim van Fiore had voor het einde der tijden de verschijning van een ‘angelieke paus’ voorspeld. Guglielma's volgelingen, een beperkte groep, waaronder gegoede burgers, maar ook franciscaanse Spiritualen, vonden in de eenvoudige en charismatische vrouw, die zich onderscheidde door uitzonderlijke hulp aan armen en noodlijdenden, de incarnatie van deze voorspelde paus. Volgens hen zou zij, geholpen door vrouwelijke kardinalen, de Kerk reinigen, joden en Saracenen bekeren en een nieuw tijdperk inluiden, waarbij de Heilige Geest zou zorgen voor de inspiratie tot vier nieuwe evangeliën. Na Guglielma's dood (1281) vereerden haar bewonderaars haar als de Heilige Geest zelf, een ketterij die ontdekt werd en waarvan de verkondigers, die hun overtuiging niet wilden afzweren, in 1300 op de brandstapel terechtkwamen. De beenderen van Guglielma werden opgedolven en in het openbaar mee verbrand.Ga naar voetnoot1 Het was ook in 1260, dat zich in Perugia (Noord-Italië) voor het eerst de Flagellanten of Geselaars vertoonden (flagellus = gesel, eigenlijk dorsvlegel), die vooral in de veertiende eeuw zoveel van zich zouden doen horen. Tegelijk begint in Parma de beweging van de Apostelbroeders.Ga naar voetnoot2 Toen de franciscanen in genoemde stad een zekere Gerardo Segarelli, een arm en ongeletterd man met onmiskenbaar dweepzieke inslag, als broeder weigerden aan te nemen, bracht hij zelf een apostolische beweging op gang. De inquisiteur Bernard Gui en de minderbroeder-kroniekschrijver Salimbene, twee uitermate vooringenomen getuigen, hebben een portret van Segarelli ontworpen waarbij zij hem al te zeer als een onnozelaar en libertijn hebben voorgesteld. Segarelli had in de franciscaner kerken goed gekeken naar de wijze waarop daar de apostelen werden afgebeeld; baardig en langharig, gekleed in een witte pij als deze voorgangers ging hij door de straten van Parma, om zijn ‘doet boete!’ te roepen, aalmoezen bijeen te bedelen en van lieverlede door een aldoor toenemende groep van aanhangers met ‘vader!’ te worden begroet. Zij die zich bij hem aansloten vormden aldus de ‘ordo Apostolorum’, door velen ook pseudo-apostelen genoemd, die haar best deed zoveel mogelijk op de minderbroeders te lijken. Maar de beweging was allerminst iets wat op een ordeleek; een sekte zonder regel, gedreven door gevoelens van onlust en onveiligheid, vol utopische verwachtingen, zowel wat de door chaotische machtsstrijd verscheurde staat als de door misbruiken ontheiligde Kerk betrof, en beperkt tot een kleine levenskring.Ga naar voetnoot3 Als boetepredikers en vermaners bewogen zij zich door de straten, namen de biecht af van hen die hun hart wilden uitstorten, hielden gezamenlijke bidstonden en werden hierdoor in Parma geduchte mededingers van de franciscanen, die door hun groeiende voorliefde voor invloed en carrière de sympathie van de lagere volksklassen niet meer als vroeger bezaten. Een anekdote meldt dat een befaamd franciscaans prediker in Ferrara de kerk voor zijn ogen zag leeglopen toen zich het gerucht verbreidde dat de Apostel- | |
[pagina 276]
| |
broeders in een andere kerk een jongetje op de kansel hadden gezet om er te prediken.Ga naar voetnoot1 Bij Segarelli gaat het franciscaanse ideaal tot in zijn laatste consequenties. Hij en de zijnen bezaten elk maar één ‘rok’; zij bedelden hun onderhoud bijeen en gaven het niet genuttigde voedsel aan de armen; zij gooiden soms hun kledij op een hoop en gingen er naakt om heen staan, om ze vervolgens door een eveneens naakte zuster opnieuw te laten verdelen; een curieuze adamitische vorm van gemeenschappelijk bezit.Ga naar voetnoot2 De excessen en zonderlinge praktijken van de Apostelbroeders hield de aandacht van Kerk en overheid bezig; in 1274 en nog eens in 1284 werd de sekte verboden, verboden die Segarelli geheel in de wind sloeg. In 1290 echter moest de nieuwe apostel voor de vierschaar van de Inquisitie verschijnen; hij bracht er het leven af doordat de aartsbisschop van Parma, die hem kennelijk een onschuldige dwaas vond, zijn beschermende hand over hem uitstrekte en hem in zijn paleis liet wonen, naar sommigen willen als een soort hofnar...Het was in elk geval niet naar de zin van Segarelli, die al spoedig weer op straat verscheen. In 1300 vatte de Inquisitie hem opnieuw; dit keer was er geen beschermer. Segarelli werd in de kerker gesloten en eindigde zijn leven een jaar later op de brandstapel. Ook onder zijn volgelingen begonnen nu slachtoffers te vallen. De inquisiteurs wisten buitensporige bijzonderheden over hun ‘satanisch einde’ te berichten. Inmiddels had Segarelli een erfgenaam en opvolger gevonden die de sekte een andere koers opstuurde. Het was Fra Dolcino, bastaard van een priester en weggelopen franciscaan, kennelijk een Spirituaal, daarbij een begaafd preker. Hij was van sterke en dweepzieke aard; het type van een onverschrokken strijdbaar volksleider.Ga naar voetnoot3 Voor het eerst zien we hoe de ketterij zich onder nieuwe bijzondere omstandigheden naar het platteland verplaatst. Segarelli had daar, in de dalen van de Trento, al enige aanhang gevonden; Fra Dolcino concentreerde al zijn energie op de boeren, bij wie hij, door de Inquisitie gedurig op de hielen gezeten, alle mogelijke hulp en bijstand vond en bij wie hij kon onderduiken. Dat Fra Dolcino's prediking hier zo goed aansloeg dankte hij misschien ook aan Patareense invloeden, die hier al vroeger waren uitgedragen. Dolcino's naaste helpers waren een zekere Longinus, en een uit het klooster gevluchte non, Margharita, die Dolcino's levensgezellin werd en in het bijzonder de vrouwen van de sekte leiding gaf; zij heeft, toen de Apostelbroeders (en zusters) naar het wapen moesten grijpen, staaltjes van ongewone moed geleverd.Ga naar voetnoot4 Dolcino bracht van zijn verblijf onder de minderbroeders vooral een groot aantal Joachimitische voorstellingen mee, die later nog vermengd werden met andere ketterse elementen. Wat het armoedebeginsel betrof predikte Fra Dolcino nog vuriger dan Segarelli het gemeenschappelijk bezit; hij noemde de rijkdom in het algemeen de bron van alle kwaad, en voor zover in handen van de Kerk de bijzondere oorzaak van alle geloofsontaarding. Dolcino was, als de toestand dat vereiste, niet bang voor geweld en leerde ook zijn volgelingen de bereidheid tot de strijd voor de verwezenlijking van de apocalyptische gerechtigheid met het zwaard in de vuist.Ga naar voetnoot5 De franciscanen, zo dreigde hij, die hem in zijn spirituele en apostolische roeping zouden aanvallen, waren daarmee ten dode opgeschreven; overlevenden zou hij dwingen tot zijn sekte toe te treden. Maar hij verklaar- | |
[pagina 277]
| |
de in feite de oorlog aan alle geestelijken, in en buiten de ‘vleselijke’ kloosterorden. Het Joachimisme kreeg in de handen van Fra Dolcino een heel nieuwe gedaante. Hij verkondigde van God de gave van de profetie te hebben ontvangen, en betrok die gave sterker dan de Calabrese abt op de onmiddellijke werkelijkheid. Ook hij zag hoe de geschiedenis zich in tijdperken voltrok, maar hij telde er vier. De eerste twee kwamen vrijwel overeen met die van Joachims visie; het derde tijdperk begon voor Fra Dolcino met de stichting van de grote monnikenorden, waaraan voor hem de namen van Benedictus, Franciscus en Dominicus waren verbonden. Maar de ijver van deze voorgangers was uitgebrand, aldus Dolcino; nu, in het eigen moment, waren Segarelli en hijzelf gezonden om het ware apostolische leven te preken: hun vierde tijdperk zou worden gekenmerkt door de terugkeer naar Christus. Bij Segarelli was het apocalyptisch element niet geheel afwezig, maar hij richtte toch al zijn energie op de praktijk van de armoede, al heeft hij wel verklaard dat de Kerk door en na Constantijn en diens ‘donatie’ de weg naar het bederf was opgegaan. Bij Dolcino kreeg het armoede-ideaal door de Joachimitische inslag een revolutionaire strekking. In zekere zin had Segarelli nog dicht bij Franciscus gestaan; voor Fra Dolcino hield de laatste nog slechts voorbijgaande betekenis; hij had zijn doel gemist en zijn orde behoorde tot het verleden, aangezien de minderbroeders zijn oudste idealen hadden afgezworen. Dolcino voorspelde de komst van een uitverkoren vredesvorst, en zag als zodanig keizer Frederik iii, de op Sicilië zetelende Hohenstaufer, die volgens Dolcino een aantal nieuwe koningen in Italië zou aanwijzen en de corrupte paus ter dood brengen. Een waarachtig heilige paus zou in dit nieuwe bestel door God, niet door de kardinalen, worden aangewezen. Het is mogelijk dat Fra Dolcino en zijn aanhangers hebben aangenomen dat Dolcino zelf die nieuwe paus zou kunnen zijn. De Apostelbroeders zouden zich na de grote ommekeer met de overblijvende priesters, voor zover die doordrongen bleken van de Heilige Geest, rondom hem scharen: de heersers over Kerk en wereld in een duizendjarig rijk.Ga naar voetnoot1 Fra Dolcino, die beweerde minstens 4000 volgelingen te kunnen samenbrengen, was als men de inquisiteur Bernard Gui geloven moet, een vat van ketterijen, op z'n minst twintig, waaronder de ontkenning van de Kerk, de proclamatie van eigen zondeloosheid, de ontkenning van de vleselijke zonde, verbod van de eed en verachting voor kerkgebouwen en symbolen, getuigend van Waldenzische en Kathaarse beïnvloeding. Duistere profetieën over Dolcino's hemelvaart en zijn terugkeer naar de aarde met Henoch en Elia om de Antichrist te bestrijden deden in zijn sekte de ronde. Zo vond de franciscaanse geest van verzet tegen de ijdele rijkdom bij de Apostelbroeders zijn eschatologische, militante voortzetting: wraak voor de aanmatiging van de Kerk en voor de exploitatie van het boerenvolk door de landheren. Bernard Gui, Salimbene en de dominicaanse verteller van zoveel pakkende heiligenlevens, Jacobus de Voragine (diens Gulden Legende werd een middeleeuws succesboek), hebben Fra Dolcino dan ook afgeschilderd als een verwerpelijk en nagenoeg crimineel personage. Dante plaatste de ketter uiteraard in de hel, maar er is een zekere sympathie bij de dichter voor de onverschrokken rebel, wanneer hij schildert hoe hij in de diepste afgrond van de hel de scheurmakers en oproerlingen aantreft, waaronder Mohammed die hem een raad voor Dolcino meegeeft: | |
[pagina 278]
| |
‘Zeg dan aan Fra Dolcino en zijn scharen
Gij, die weldra de zon weêr zult aanschouwen,
Zoo hij niet binnenkort hier rond wil waren,
Dat hij voor voorraad zorg' met zijn getrouwen.
De sneeuw slechts kan hem in Novara's streken
Doen bukken - anders kan hem niets benauwen.’Ga naar voetnoot1
En inderdaad zou de sneeuw Dolcino en zijn getrouwen spoedig benauwen. De inquisitoriale druk op de sekte werd verhevigd door de kruistocht, die paus Clemensvin 1305 tegen de Apostelbroeders en -zusters afkondigde, toen zij kerken en kloosters begonnen te verwoesten ten teken van hun onverzoenlijkheid jegens de veroordeelde Kerk. Er is zelfs geopperd dat de sekte hierbij bewust de zijde had gekozen van de Ghibellijnse partij, derhalve van de antipapisten aan wier hoofd hertog Matteo Visconti van Milaan op dat ogenblik een zware strijd voerde; de hertog zou met Dolcino gesproken en hem wapens geleverd hebben.Ga naar voetnoot2 De bang geworden grootgrondbezitters, die de paus naar de ogen keken, deden enkele concessies aan hun boeren, wat tot gevolg had dat een aantal van hen de rijen van Fra Dolcino verliet; hun was het niet zozeer te doen om verstrekkende omwentelingen als wel om meer vrijheid en landbezit.Ga naar voetnoot3 Raineri, bisschop van Vercelli, bracht na 's pausen oproep een leger te velde. Fra Dolcino week met zijn aanhang in de bergen tussen Novara en Vercelli terug; volgens sommigen met niet minder dan 3000 volgelingen, volgens anderen met een schare van 1400. De ‘kruisvaarders’ sloten de Apostelbroeders in met een ring van versterkingen. Toch wisten de benarden de strijd nog bijna twee jaar vol te houden, door nu en dan uitvallen te doen en kloosters, landhuizen en kleine steden te plunderen - een de sekte ongetwijfeld opgedrongen wanhoopsmaatregel. De strenge winter van 1306-1307 en gebrek aan victualiën hebben hen volledig verzwakt; na een bestorming door de tegenstanders moesten zij zich overgeven. Een groot aantal volgelingen van de rebel werd gegrepen, gefolterd en terechtgesteld. Ook Fra Dolcino viel in handen van zijn vervolgers met zijn rechterhand, Longinus, en zijn geliefde Margharita, die zwanger bleek. Men martelde hen drie maanden lang met speerpunten en tangen, waarna men hen op de brandstapel ombracht, Margharita, die bij de dood van Dolcino moest toekijken, het laatst. Apostelbroeders en -zusters bleven zich desondanks in Italië, maar ook in Spanje vertonen; Bernard Gui waarschuwde de Spaanse geestelijkheid nog tegen hen in een brief van 1316. Maar zelfs tegen het einde van de eeuw doken zij op in Frankrijk, Noord-Duitsland en Sicilië; op laatstgenoemd eiland waren zij in het bezit van beenderen van Fra Dolcino, die ze als relieken vereerden. Op de kerkvergadering van Latour (1368) werd nog een edict tegen hen uitgevaardigd dat hun hechtenis en bestraffing decreteerde. Volksliederen en legenden omtrent Dolcino en Margharita werden lange tijd in Piedmont gezongen. De sekte vormt de eerste, zij het nog primitieve aanloop voor een lange reeks van boerenopstanden die tot aan de drempel van de Hervorming door heel de Middeleeuwen heen loopt.Ga naar voetnoot4 Tenslotte is wel de vraag opgeworpen of in de befaamde opstand van de wolar- | |
[pagina 279]
| |
Massamoord in Rome. Miniatuur uit de vijftiende eeuw. Uit Le piante di Roma van G. Frutaz.
| |
[pagina 280]
| |
beiders (‘Ciompi’) in Florence in juli 1378 ook geenprofetische elementen hebben gewerkt die in de kringen van de Apostelbroeders waren ontstaan. De Ciompi waren de eerste textielarbeiders die in het Florence van de grote ondernemers en de buitensporige luxe van de ‘Vetten’ in opstand kwamen tegen hun verdrukking en exploitatie. In verbond met kleine handwerkers en boeren uit de omtrek namen zij het bolwerk van de heren, de Signoria, in, schoeiden het gildewezen op nieuwe leest en zochten naar aanzetten voor een burgerdemocratie, toen zij door hun leider Michele Lando verraden werden. Zij hadden zich al voor die tijd in menig opzicht te weifelend en te toegeeflijk betoond. In augustus 1378 waagden zij een tweede poging om hun denkbeelden macht te verlenen. Met hulp van Lando werden zij neergeslagen, hun gilde ontbonden, hun strijders vervolgd. Een anonieme klerk die ons in een dagboek van deze opstand verhaalt, vermeldt ook de profetie die uit de koker van een minderbroeder stammen zou, welke al in 1368 dingen had voorspeld die naar zijn zeggen tien jaar later bewaarheid zouden worden. In de profetie staat: De wormen van de aarde zullen leeuwen, luipaarden en wolven verslinden, zoals de leeuweriken en mezen de grote roofvogels. Zo zullen ook de volksmannen (popolani) en kleine luyden (gente minuta) in de voorspelde periode de despoten en verraders om hals brengen. Er zal een groot sterven en een grote hongersnood volgen, zodat een deel van de lagere standen omkomt. Maar de Kerk zal beroofd worden van al haar tijdelijke macht, omdat het volk onder invloed zal komen van huichelaars. Dat zal duren tot volk en geestelijkheid zich verenigen, en zich zullen tevreden stellen met een maatschappij van eenvoud en soberheid. Rechtstreekse verbindingslijnen tussen de opstand van Fra Dolcino en de Ciompi zijn moeilijk na te wijzen; wel dat in het middeleeuwse sektenwezen het Joachimitisch element een sterke invloed heeft uitgestraald, dat men zich graag vastklemde aan eschatologische voorspellingen, en dat het volk zelf aan inhoud en verbreiding daarvan heeft meegewerkt.Ga naar voetnoot1 |
|