Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd8 De profeet en de Kleine BroedersHet hele vraagstuk van de carrière in de wereld met alle daaraan verbonden consequenties moest onder de minderbroeders noodgedwongen tot controversen en daarmee tot ketterijen leiden. Als de duivel bestond, zo heeft Bertrand Russell in zijn geschiedenis van de westerse filosofie niet zonder boosaardigheid opgemerkt, zou hem de ontwikkeling van de franciscaner orde alleen al het grootste genoegen hebben bereid; heel de officialiteit scheen het er op aan te leggen om de beweging al tijdens Franciscus' leven in het tegendeel te doen verkeren van wat de stichter beoogd had.Ga naar voetnoot3 De streng gebleven franciscanen keerden zich vanuit hun oudste ideaal al stugger tegen de eigendom die de orde in kloostergebouwen en kerken ging bezitten. Het conflict tussen hen, die zich Zelatores en Spiritualen noemden, en de lakse richting, de fratres de communicatione, nam zelfs de vorm van een scheuring aan. De Spiritualen beschikten naast talrijke woordvoerders over een voorman van niet alledaagse kwaliteit, de Narbonese frater Petrus Johannis Olivi, die een hele filosofie van de armoede uitwerkte en daarmee vaste grond schiep voor de fanatici van de ascese.Ga naar voetnoot4 In Rome begreep men dat een overwinning van de oude, arme richting met | |
[pagina 264]
| |
haar ontzeggingsidealen voor de Heilige Stoel geen nut zou meebrengen. De pausen stonden, zij het met nuances, vrijwel eensgezind achter de toegeeflijke richting, aan welkehouding zij nadruk verleenden door het afleggen van open bare verklaringen. Paus Gregorius ix dacht de splitsing onder de franciscanen te kunnen overpleisteren door zijn bul van 1230 waarin hij bepaalde dat het testament van Franciscus niet bindend zou zijn voor zijn volgelingen, en dat het de orde zou zijn toegestaan geschenken in geld aan te nemen en geldbezit te vergaren, zij het dan wel te beheren door ‘procureurs’ uit de burgerlijke wereld; een bepaling die in feite de franciscaanse regel ontzielde.Ga naar voetnoot1 Paus Nicolaas iii probeerde in een andere bul de beide richtingen weer bijeen te brengen met de verklaring dat kerken en andere bezittingen van de orde pauselijk eigendom zouden zijn en de franciscanen slechts in bruikleen gegeven. Door deze bul spitste zich het protest van de Spiritualen slechts toe; de strijd kwam onder meer aan het oppervlak in heftige intriges rond de benoeming van een nieuwe generaal. De steile broeders, vooral te vinden in Italië en de Provence, bleken des te onverzoenlijker naarmate zij sterker onder de bekoring geraakten van een profetisch-apocalyptische richting, die van de volgelingen van de Calabrese abt Joachim van Fiore.Ga naar voetnoot2 Apocalyptisch denken en schrijven was, wij zagen het, voor de Middeleeuwen niet nieuw, en in samenhang met het ketterwezen verdient het onze bijzondere aandacht. In feite zijn alle grote politieke en sociale bewegingen door apocalyptische, respectievelijk eschatologische verkondigingen begeleid. Zo is de investituurstrijd, de worsteling tussen Gregorius vii en keizer Heinrich iv, een bron geweest van veelbewogen eindvoorstellingen. In Duitsland met name geloofde men dat die worsteling wees op de nabije wereldondergang. Niemand heeft dat ondergangsbesef beeldender uitgedrukt dan de profetes en benedictijner abdis Hildegard van Bingen (1098-1179), die in haar visioenen van crisis en wereldeinde zowel de ondergang van keizerschap als pausdom voorzag.Ga naar voetnoot3 Tot de veelgelezen en -geloofde apocalyptische geschriften behoren verder de ‘sibyllijnse’ geschriften, die opduiken in de tweede helft van de twaalfde eeuw, die onmiskenbaar oosters van herkomst zijn en in hun oorsprong teruggaan op vroeger eeuwen. Waarschijnlijk zijn ze door Griekse monniken geschreven en later door joodse geleerden van actuele toevoegingen voorzien. Men kent de voorspellingen en spreuken van de ‘Eritreïsche’ en de ‘Tiburtijnse’ Sibylle, zogeheten profetessen uit de vroegste Romeinse geschiedenis. Ze geven een fantasierijk beeld van de loop die de wereldhistorie zal nemen, schetsen de opkomst van Griekenland en Rome, schilderen voorts ‘het beest dat de christenheid zal overvallen’ en waarin men in de tijd van de kruistochten onvermijdelijk aan de islam dacht, en ook de ‘laatste wereldkeizer’ die dit beest zal verslaan.Ga naar voetnoot4 Er circuleerden in het Westen nog meer apocalyptische profetieën, zoals het uit Byzantium overgebrachte geschrift Vijftien tekenen over het einde der tijden, dat wemelde van allerlei eschatologische mythologieën. Tenslotte stamden uit de Engels-Keltische cultuurkring de ‘profetieën van Merlijn’, die zich vooral bezig houden met de historie van vorsten en dynastieën. Ze hebben in feite vorm verkregen door het boek van de kroniekschrijver Geoffrey van Monmouth (1100-1155), die in zijn geschiedenis van de koningen van Brittannië een lading van legendarisch materiaal uit de Keltische wonderwereld binnenbracht, waar- | |
[pagina 265]
| |
onder die over de tovenaar Merlijn, kind van een prinses en een incubus (ofwel demon die seksuele omgang zoekt met aardse vrouwen), door wiens wondermacht Stonehenge van uit Ierland naar de vlakte van Salisbury was overgedragen. Dezelfde Geoffrey schreef nog afzonderlijk een lang dichtstuk over Merlijn de tovenaar, waarin hij Ierse, Schotse en Angelsaksische wondersagen tot één ‘profetisch’ geheel versmolt. Zo werd Merlijn ook op het Europese vasteland in de twaalfde en dertiende eeuw een bron van ‘historische’ informatie, wiens voorspellingen in allerlei talen en versies, al naar behoefte van het moment en de mensen, werden bewerkt en vermooid, totdat men op het concilie van Trente (1545-1563) een einde maakte aan deze profetische fantasterij.Ga naar voetnoot1 In Duitsland had de profetische abt van Fiore een voorloper gehad in de figuur van de militante kanunnik Gerhoh van Reichersberg (1093-1169). Ook hij openbaarde een visionaire visie op de wereldgeschiedenis; in de strijd tussen paus en keizer zag hij de vierde en laatste ‘nachtwake’ van het mensdom, zowel in de controverse tussen Gregorius en Heinrich iv, als in de latere van paus Alexander iii en Frederik ii van Hohenstaufen. Gerhoh was pausgezind en gaf door zijn eschatologische geschriften nieuw leven aan een apocalyptische legende die als tegenstuk van de ‘laatste keizer’ kan worden opgevat: het geloof in de komst van een ‘angelieke paus’, die in de laatste dagen de overwinning van de Kerk op de Antichrist zal bezegelen. De keizers hebben daarentegen de eerstgenoemde voorstelling uiteraard aangemoedigd, om ze tegen de paus te keren. Zo werd aan het hof van Frederik ii te Palermo een ‘spel van de Antichrist’ opgevoerd (wel het eerste, maar niet enige uit die tijd), geschreven door een Duitse geestelijke. De keizer speelt daarin de rol van de grote voorvechter tegen de Antichrist en verdediger van het ware geloof.Ga naar voetnoot2 Joachim van Fiore heeft ongetwijfeld de hier vermelde apocalyptische literatuur gekend, maar hij hief zijn eigen visioenen wel tot op grote hoogte daarbovenuit. Zijn werk is nog niet in z'n volledigheid uitgegeven; wel zijn er op zijn naam een aantal profetische geschriften verbreid die op zijn diepgaande invloed wijzen. Hij was geboren in Calabrië en maakte na een diensttijd aan het hof van Palermo een pelgrimsreis naar Palestina, waar hij getuige was van de dood van ettelijke reismakkers door de pest; de ervaring dreef hem thuisgekomen tot een leven van ascese en toetreding tot de benedictijner orde (1171). Hier steeg hij tot de waardigheid van abt die het klooster, om het tot een volmaakt voorbeeld van geestelijke tucht op te voeren, inlijfde bij de cisterciënzer orde. De eis van de cisterciënzers om studie te verruilen voor lichamelijke arbeid heeft hij zich blijkbaar niet aangetrokken. Hij werd na een visioen te hebben ontvangen op een reis naar het klooster Casamari bij Rome (1183) een intens onderzoeker van de bijbel en allerlei apocalyptische geschriften. Het inspireerde hem tot zijn eigen eerste apocalyptische denkbeelden. Hij ging voort op deze weg, waarbij hij de geschiedenis van het mensdom in grote visionaire perspectieven overzag. De drie pausen onder wier regime hij leefde (Innocehtius iii was de laatste van hen) hebben zijn bijbelonderzoek en publikaties aangemoedigd en hem vaak om advies gevraagd in duistere kwesties. Pas later, op het Lateraans concilie van 1215, werden voor de eerste maal door hem verkondigde opvattingen als ketters veroordeeld. Al eerder was er kritiek uitgebracht op zijn eigenmachtige stichting | |
[pagina 266]
| |
van een ‘eigen’ klooster bij Fiore in Calabrië, van waaruit zijn Fiorenzische orde zich over Italië verbreidde.Ga naar voetnoot1 Drie elementen beheersten Joachims visie: de bijbeluitleg, het mysterie van de Drieëenheid, de zin van de geschiedenis. Joachims bijbeluitleg was vol radicale gevolgtrekkingen; dwars tegen de opvattingen van de scholastiek in verklaarde hij dat verleden, heden en toekomst in de beide testamenten lag opgesloten. Hij zag deze vanuit de opvatting dat de Drieëenheid werkt in de menselijke geschiedenis en daaraan de geheimezin verleent. Op deze wijze grepen de drie elementen van zijn profeetschap in elkaar. Zijn soms duistere symbolische taal verlucht Joachim door een soort diagrammen die hij figurae noemde, hetgeen zelfs leidde tot de afzonderlijke publikatie van zijn Boek der Figuren. Joachims visie op de menselijke historie is optimistisch genoemd. Hij meende te zien dat de wereldgeschiedenis zich voltrekt in drie machtige aspecten of tijdperken. Het oudste was dat van de Vader of de Wet, gevolgd door dat van de Zoon of het Evangelie; hieronder viel ook de geschiedenis van de christelijke Kerk en de hiërarchie. Een derde nog aan te breken tijdvak zou dat van de Heilige Geest zijn, de era van de diepzinnige beschouwelijkheid, waarin de geest van de ideale kloostergemeenschap zich over heel het mensdom zou uitbreiden. Daarmee zou ook de Kerk als heilsinstituut zijn opgeheven. Het oerchristendom zou herleven in nieuwe gedaante, als geesteskerk of als ‘eeuwig evangelie’. Vooral die laatste gedachte fascineerde tijdgenoten en later gekomenen.Ga naar voetnoot2 Zag Joachim de lotgevallen van de mensheid op lange termijn in optimistische zin, de nabije toekomst leek hem sinister: de Antichrist was op pad. Joachim heeft waarschijnlijk zelfs aangenomen dat hij al onder de mensen opereerde. Maar een heilige of angelieke paus zal de strijders tegen de Boze aanvoeren, en een gewijd leger van predikers en heremieten zal de aanval doorstaan. Het zal de ommekeer worden waaruit de ordo novuszal voortkomen, een tijdvak van utopisch geluk - en derhalve wel een stralende tegenstelling tot de werkelijke misère van het werelds en geestelijk leven in de dertiende eeuw. Het apocalyptisch denken had hiermee een hoogtepunt bereikt van waaruit de werkingen ver en lang bleven doorstralen. De vereerders en discipelen van Joachim van Fiore, voor wie zijn geschriften een nieuwe openbaring betekenden (ze schreven hem ook profetieën en uitlatingen toe die niet van hem afkomstig waren), waren allen attent op het door de abt voorspelde jaar van de grote ommekeer: 1260. De idee van een komend geestestijdperk had grote invloed op de naar nieuwe innerlijkheid en zuiverheid hakende steile franciscanen. Een van hen die in Parijs doceerde, Gherardo de Borgo San Donnino, had zich met overgave in de denkbeelden en visies van abt Joachim verdiept en publiceerde in 1254 een inleiding op diens voornaamste geschriften. Hij ging hierbij uitzonderlijk ver in zijn apocalyptische gevolgtrekkingen: hij zag voor de minderbroeders een wereldtaak wenken bij het voorbereiden van de geestelijke ommekeer, en verkondigde dat de sacramenten door symbolen zouden worden vervangen, nadat in het pausdom zelf de boosheid en de corruptie van de eeuw zich hadden geopenbaard. De Kerk, bang voor een schandaal, onderdrukte het boek geruisloos en zette de met Gherardo sympathiserende generaal van de orde af.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 267]
| |
De Joachimitische geschriften kregen inmiddels nog een andere strekking. In handen van de anti-pauselijke Ghibellijnse partij werden ze tot een politiek wapen. Uit Joachims profetieën werd de naastbijliggende consequentie getrokken; de paus was niemand anders dan de Antichristzelf; de door Joachim ontworpen eschatologie werd omgezet in de verwachting van een onmiddellijke en grondige hervorming in het politieke klimaat en de status van Italië. Die eschatologie werd nu ook gemeengoed van de armen, de nederigen en de zwakken; ook zij zouden deel hebben aan de ‘val van tirannen en beulen’. De sociale boodschap kwam bij velen in volle kracht over, en voor de ontrechten bleef de heilige Franciscus daarbij de onzichtbare voorman, die hen naar de overwinning van de ware spirituele krachten leiden zou, hetgeen wilde zeggen: naar uiteindelijke gerechtigheid in de wereld. De aldus in elkaar grijpende godsdienstige en sociale toekomstverwachtingen deden vele steile franciscanen uitzien naar het magische jaar 1260. Dit betekende een kettergang van de orde, althans van die delen die het oude ideaal waren trouw gebleven. Zij werden door de curie om hun eschatologische hoop en verkondiging in 1255 prompt veroordeeld: Rome bepaalde dat tal van de Joachimitisch besmetten metlevenslange opsluiting in hun kloostercel zouden worden bestraft. Het kon de aanhangers van de strengeidealen niet temmen. De Spiritual en begonnen zelfs naar een regelrechte afscheiding van de franciscaner orde toe te werken, wat nieuwe heftige vervolgingen tegen hen ontketende die hun het stichten van eigen conventen onmogelijk maakte. Vijfenzestig vooraanstaande Spiritualen werden door de paus te Avignon, Johannes xxii, opgeroepen om aan de tand te worden gevoeld. Bij hen was ook Bernard Delicieux, die openlijk de eis had gesteld dat de Inquisitie diende te worden afgeschaft. De paus wist het merendeel van de ontbodenen door overreding en dreigement terug te voeren in de schoot der rechtzinnigheid. Er bleven rondom Delicieux een vijfentwintigtal over die op hun overtuiging bleven staan. De paus moest een beroep op de Inquisitie doen om met de weerspannigen af te rekenen. Vier van hen werden te Marseille verbrand, Delicieux en de rest kregen levenslange kerkerstraf. In Narbonne, Carcassonne, Toulouse en andere Zuidfranse steden rookten de brandstapels voor meer dan honderd hardnekkige Spiritualen. Paus Johannes xxii legde kort na deze executies de officiële kerkelijke verklaring af dat de veronderstelde armoede van Christus en de apostelen, het ascetisch uitgangspunt van heel de franciscaner beweging, als een kettergedachte moest worden beschouwd..! Het gaf de minderbroeders een schok; nu kwamen ook grote delen van de lakse richting in verzet en begonnen een pamfletoorlog ter verdediging van het oorspronkelijke ideaal dat zij in naam nog aanhingen. Rond 1280 bereikte het conflict een soort climax, hetgeen in hoge mate was te danken aan het optreden van de hiervoor vermelde filosoof van de armoede, Petrus Olivi. Hij leefde van 1248 tot 1298 en was de woordvoerder van de opstandige Spiritualen in de Provence. Hij had de theologie van de armoede grondig ingedronken bij de franciscaner docent aan de Parij se hogeschool Bonaventura (Johannes van Fidanza), bij wie een sterke neiging tot een apocalyptische wereldvisie was opgetreden. Olivi's commentaren op het Boek van de Openbaring hadden hem in 1283 een pauselijke veroordeling bezorgd. Hierna had hij zich neergelegd bij | |
[pagina 268]
| |
de interpretatie van de armoede, zoals die vanuit Avignon officieel was verkondigd: hij aanvaardde de pauselijke onderscheiding tussen eigenlijk ‘bezit’ en het ‘bruikleen’ door de minderbroeders. Tegelijk bleef hij hameren op het beginsel van de usus pauper, dat wil zeggen de strikte handhaving van de voorschriften betreffende de armoede, zoals hij die door Franciscus gegeven achtte. Het kostte hem twee nieuwe veroordelingen, in 1287 en 1292, wat hem niet belet heeft tot aanzijn dood (1298) voor die voorschriften te blijven strijden. Olivi grondvestte zijn theologie op een volstrekt apocalyptische, Joachimitisch geïnspireerde en tegelijk oorspronkelijke wereldvisie. Hij zag de wereldhistorie voltrokken in zeven perioden, waarvan de zesde - die van de evangelische vernieuwing en de nederlaag van de Antichrist - ten nauwste was verbonden met de komst van Franciscus. Na een periode van rust voorzag Olivi de zevende, die van de eindstrijd; Gog en Magog, symbolen van de barbaarse reuzenvolkeren die de profeet Ezechiël in zijn visioenen had aanschouwd als kampioenen van de eindstrijd, zullen oprukken, het Laatste Oordeel zal vallen. Er zal zich een dubbele Antichrist voordoen - een ‘mystische’, maar wel valse paus die de franciscaner regel zal proberen weg te vagen, en de ‘grote’ of ‘open’ Antichrist, wiens nederlaag ook het einde is van alle geschiedenis. Voor Olivi vervulde Franciscus hierbij een rol die bijna niet onderdoet voor die van Christus zelf. Niet alleen luidt hij de grote ommekeer van de zesde periode in; hij zal ook - zo hoopt Olivi - in de laatste periode nog vele volkeren bekeren; hij blijft de geheime bezieler van alle menselijke verwachtingen. De anti-Spiritualen moesten zulke denkbeelden wel met heftigheid bestrijden, zo goed als de Spiritualen ze tot in de hemel verhieven. Olivi's boeken zijn als ketters verbrand; het concilie van Vienne veroordeelde ze volstrekt; paus Johannes xxii deed dat in 1326 te Avignon nog eens nadrukkelijk over.Ga naar voetnoot1 De onverzoenlijkheid van de Spiritualen jegens de lakse Kerk bleef. Uit hun rijen maakten zich al spoedig de harde elementen los, de Fraticelli of Kleine Broeders, die een eeuw lang in Italië op hun ketterse posities bleven staan. Voor hen was de Kerk al gecorrumpeerd tot een vervloekbaar Babylon. Zij vonden verwante geesten bij andere sekten, Begarden en Apostelbroeders (zie pag. 275), in wier rijen zij ten dele opgingen, terwijl de meerderheid van de minderbroeders in 1329 in de schoot van de Kerk terugkeerde. Het zou hun niet berouwen; het aanzien van de orde zou aldoor blijven stijgen nadat de wilde loten waren afgesneden; generaals en provincialen kregen nu in menig geval de kardinaalshoed, ja, er verschenen zelfs franciscaner pausen. Tot de bedelorden rekent men ook de karmelieten, een groepering die in Palestina op de berg Karmel door pelgrims was gesticht en al gauw allerlei wonderverhalen wist te spreiden rond haar ontstaan, dat volgens de legende zelfs zou teruggaan op voorchristelijke tijden. Het was een orde die net als die van de servieten, in 1233 gesticht door zeven rijke Florentijnse burgers, strikt binnen de grenzen van het kerkdogma bleef, wat hun overigens in 1322 naast andere voorrechten van dezij de van paus Johannes xxii een bijzondere aflaat bezorgde, het privilegium sabbatinum. Nu hebben de ketters zich in de loop van de tijden veel buitenissige praktijken en bizarre geloofsvoorstellingen veroorloofd, maar hier slaat de aflaat-politiek van de officiële Kerk pas goed in het buitensporige om. De sabbatina | |
[pagina 269]
| |
Bonaventura (Johannes Fidanza), sinds 1259 generaal van de franciscaner orde. Schilderij van Angiolo Bronzino. Pinacotheek van Carrara. Foto Alinari.
| |
[pagina 270]
| |
behelsden niet meer of minder dan dat de Maagd Maria de karmelieten op de zaterdag na hun sterfdag uit het vagevuur zou verlossen en naar de hemel geleiden. Iedere week heette Maria daartoe in het vagevuur af te dalen. Geen wonder dat deze aflaat ook binnen de Kerk mettertijd zwaar werd aangevochten en in de zestiende eeuw door Rome nog slechts in verzwakte vorm bevestigd werd.Ga naar voetnoot1 Een tweede machtige bedelorde trad bijna gelijktijdig met de franciscanen aan het licht, de dominicanen. Ondanks de kwalijke roep als zouden ook bij hen hier en daar Joachimitische denkbeelden rondspoken, werden zij nog sterker dan de franciscanen als Romes jachthonden tegen de ketterij gebruikt. Beide orden hadden bij hun voorrechten onder meer dat van de exemptie, waardoor zij niet onder toezicht van plaatselijke bisschoppen vielen, maar in directe relatie stonden tot de Heilige Stoel. Dominicus de Guzman, die wij reeds als ketter jager tegen de Katharen hebben leren kennen, stierf te vroeg om het grote moment te beleven waarop de volledige Inquisitie in handen van zijn orde werd gelegd (1232). Hij is nooit een volksheilige geworden zoals Franciscus; hij heeft de verbeelding en het sentiment niet geprikkeld met zonnezangen, vogelpreken of stigmata. Hij is de stroeve, voorbeeldige, hardwerkende ijveraar, die zich al heel vroeg aan de godgeleerdheid wijdde: ‘ik zou mij uit liefde voor het dogma in stukken laten scheuren,’ zo laat de legende hem verklaren.Ga naar voetnoot2 Ketters jagen was zijn lust en in waarheid zijn leven. Ook hij hield zich, na te hebben vastgesteld dat de grote massa een hekel heeft aan prachtlievende, autoritaire kerkheren, aan het ideaal van armoede en nederigheid, wat hem bij zijn agitatie zeer van pas gekomen is. Hij zelf beoefende de ascese niet als roeping, maar als geloofsplicht, en hij verdiende zich daarmee een heiligenkroon, zij het dat deze wat later kwam dan die van Franciscus. Men bericht aangaande Dominicus dat hij maar één zwak had: hij babbelde graag met de jonge vrouwen die in groten getale kwamen opzetten naar zijn vrouwenklooster Notre Dame de Prouille.Ga naar voetnoot3 Dit klooster was met nog een tweetal andere een dominicaans experiment dat niet meer herhaald is. Om zijn predikheren op de Volmaakten van de Katharen te laten lijken, die zij zo hevig achtervolgden, liet Dominicus ze witte pijen dragen. Zijn organisatie was uiteraard straf gecentraliseerd, nagenoeg militair; ook aan het hoofd van deze orde stond een generaal die aan niemand verantwoording schuldig was dan aan de paus. De dominicanen, ondanks hun armoede en ascese allengs tot een eliteleger van voorbeeldig getrainde intellectuelen en theologen gegroeid, ontplooiden op allerlei gebied een ware wedijver met de franciscanen, al hebben ze ook in sommige gevallen samengewerkt. Zo waren de dominicanen bijvoorbeeld eerder in Engeland dan de ‘friars’. Het zwaartepunt van hun werkzaamheid mocht in de Inquisitie liggen, deze ‘garde des Heren’ bewaakte niet alleen de rechtzinnigheid, maar werd ook door de Kerk gebruikt als stoottroep in niet-katholieke gebieden. Langs die weg drongen de dominicanen niet alleen door in Rusland, waar zij in 1233 een klooster stichtten te Kiev, maar zij bereikten ook als diplomatieke voorhoede van de curie Perzië en Mongolië; onder Gregorius x vonden zij steunpunten tot in China en Japan.Ga naar voetnoot4 Franciscanen en dominicanen hebben beide een reeks heiligen aan de Kerk geschonken, zoals de franciscaanse Antonius van Padua die voor de vissen preekte, maar de meeste van deze santen bleven van plaatselijk belang. Hun legenden | |
[pagina 271]
| |
Het rijk van de Antichrist, fresco van Luca Signorelli. Dom van Orvieto. Foto Alinari.
| |
[pagina 272]
| |
en wonderen konden grote delen van de massa nog steeds ontroeren. Vooral de vrouw en bleven ontvankelijk voor hun exempelen en hielden de verering van de orden in stand. Er is al opgemerkt dat beide orden zich met politiek hebben bezig gehouden, wat in het woelige Italië vol van klasse- en partijveten een machtige hulp betekende voor de Heilige Stoel. De franciscanen traden tegen keizers als Frederik ii, de grote libertijn op Sicilië en tegenspeler van de paus, met onvermoeibare propaganda op.Ga naar voetnoot1 Maar niet minder dan de dominicanen hebben ook franciscaner broeders op ketters gejaagd. Zij waren hier en daar minstens zo fel in hun opsporingsijver en verstonden ook uitnemend de kunst om grote geldsommen uit de Noorditaliaanse bevolking te persen voor afkoop van zonde en schuld, of confiscaties van kettergoed zo meedogenloos door te voeren, dat zelfs Rome in bepaalde gevallen moest ingrijpen om te verhinderen dat het blazoen van de Kerk al te pijnlijk besmeurd werd.Ga naar voetnoot2 |
|