Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd7 Blijmoedige bedelaarsHet armoede-ideaal inspireerde in de twaalfde en dertiende eeuw zoveel mensen dat de Kerk de uitdaging ervan onder ogen moest zien, niet in het minst wanneer armoede enprediking als het ware langs natuurlijke weg een verbond aangingen, hetgeen betekende dat idealen van het ‘oerchristendom’ in de taal van het volk werden uitgedragen onder het volk. De Kerk paste zich wonderwel aan door de stichting van bedelorden goed te keuren en te bezegelen, waarvan de leden geen kloosterbroeders werden in de geijkte zin van het woord: ze leefden niet achter muren, maar bewogen zich onder de mensen. Zij predikten, maar konden in hun prediking niet aan theologisch toezicht ontspringen. De bedelorden wensten, in scherpe tegenstelling tot bestaande geestelijke orden, geld noch goed noch een gezaghebbende positie; zij hadden geen huis en geen vaderland, zij reisden door heel de wereld als strijdvaardige hulptroepen die het gezag van Rome onder de mensen hoog hielden. Hun bedelkarakter (de ‘heiligheid van de aalmoezen’!) werd door het bestaan en de welvaart van de al dichter bevolkte, al rijkere steden begunstigd, zodat meninltalië zelfs mag spreken van een dialectische samenhang tussen de rijke burgercorporaties in de grote steden en de arme lekenorden.Ga naar voetnoot1 Het streven van de bedelorden ging er wel naar uit evangelieprediking te verbinden met klassieke propaganda voor de Kerk; hun middelen echter waren in feite die welke al door Katharen, Waldenzen en Humiliaten waren gebruikt, wat een aantal traditionele theologen de schrik op het lijf joeg, vooral ten overstaan van het optreden der eerste franciscanen. Maar er was door Katholieke Armen en ook door de Herenigde Lombarden aangetoond dat armoe-rebellen de weg naar de Kerk in gereglementeerde vorm konden hervinden. De Kerk leerde van haar ervaringen; ze verzwolg naar een woord van Dunham wat ze niet verteren kon. Treffendste voorbeeld van de grote, erkende bedelorde is de stichting van die der franciscanen. Treffend is daarbij tegelijk het ferment van ketterij dat ook | |
[pagina 260]
| |
bij deze pauselijk ingezegende armoevereerders in de beweging besloten blijkt te liggen. Het ideaal is nog zuiver en albeheersend in zijn stichter, de als persoonlijkheid unieke Giovanni Bernardone uit Assisi (1182-1226), genaamd Francisco, de ‘Fransman’, omdat hij met zijn vader op handelsreizen in Frankrijk de Franse taal, het gezang der troubadours en de galante ridderidealen van de Provence had leren bewonderen. Zijn leven is met legenden en wonderverhalen omweven, het heeft vele facetten, van religieuze fantasie tot boetegeest, van predikroeping tot hervormingsdrift, zonder dat dit laatste woord ooit een inbreuk zou kunnen betekenen op Franciscus' geloofsdiscipline; het woord ‘kadavergehoorzaamheid’ als uiting van deemoed jegens kerkelijke gezagsdragers komt zelfs met vrome bedoeling uit zijn mond.Ga naar voetnoot1 Al deze factoren hebben samengewerkt om van Franciscus met zijn neiging tot het visionaire, zijn dichterlijke aanleg, zijn blijmoedig en pantheïstisch aandoende liefde voor dieren en natuur, tot aan zijn uiteindelijke stigmatisatie de meest beschreven en bezongen heilige te maken, de ‘beste christen na Christus’, de mystieke bruidegom van Vrouwe Armoede, die grote kunstenaars in zijn eigen tijd als Dante en Giotto al meteen heeft geïnspireerd.Ga naar voetnoot2 De hervormingsdrift van Franciscus ging er niet naar uit schoonmaak te houden in een ontwijde Kerk, maar om de hele christenheid met de geest van het Evangelie te vervullen, derhalve tot verkondiging à la Waldo, waarbij hij denkt aan een reïncarnatie van Christus en de apostelen in degenen die hem willen volgen. Zoon van een rijke lakenhandelaar heeft hij zijn jeugd in ijdel vermaak doorgebracht, daarbij ook blijken gegeven van de algemene maatschappelijke eerzucht van de burgerjeugd, zodat hij zich zelfs door keizer Frederik ii tot ridder heeft willen laten slaan - totdat na een ernstige ziekte de befaamde middeleeuwse boetegeest ook over hem vaardig werd, misschien juist als reactie op milieu en afkomst, waar eigendom al te vlot verkregen werd en weelde lichtzinnig werd aanvaard. Het verlangen om in evangelische zin volmaakt te zijn dreef Franciscus tot verregaande ontberingen, vaak in gezelschap van bedelaars en melaatsen. Net als Waldo werd hij door lezing van het Evangelie bewogen tot getuigen en prediken ‘als de zeventig’. In een grofgrijze kiel of pij trok hij er op uit, al spoedig met gelijkgezinden; zij gingen mettertijd als de Waldenzen twee aan twee, zingende asceten die zich de bijnaam ‘Gods goochelaars’ verwierven. In 1210 begaf hij zich met elf van zijn makkers naar Rome en verzocht paus Innocentius iii hem de stichting van een orde toe te staan, die hij heel nederig die van de fratres minores, de ‘mindere broeders’ wilde noemen. De paus keurde de stichting goed na een gesprek met Franciscus dat altijd geheim gebleven is. In geen geval wilde men in Rome een herhaling van de Waldenzische ketterij; men wenste greep op de nieuwelingen.Ga naar voetnoot3 Umbrië, Franciscus' geboorteland, kwam in de ban van zijn prediking, terwijl Franciscus en zijn metgezellen onderdak vonden in de befaamde leprozenhut van Rivotorto. Al spoedig dragen zij de nieuwe geestdrift over heel Italië uit. Tot de uitvloeisels van hun vurige verering voor de eucharistie behoort ook hun ‘passieminne’, de cultus van Jezus' bloedende wonden, vooral die in Jezus' zijde. Bij Franciscus heeft dat tenslotte geleid tot het extatisch hoogtepunt van zijn stigmatisering. Behalve in zijn laatste levensjaar heeft Franciscus nooit aanvechtingen gehad om zich te isoleren; nadat Italië gegrepen is richt hij zijn aandacht | |
[pagina 261]
| |
Paus Innocentius iii ziet in zijn droom Franciscus als steunpilaar van de Kerk. Fresco van Giotto in de ‘bovenkerk’ te Assisi. Foto Alinari.
| |
[pagina 262]
| |
op de wereld daarbuiten; hij gaat zelfs persoonlijk in een opwelling van naïeve bekeringsijver naar het hof van de sultan van Egypte die hem heus ontvangt, maar bij wie hij geen succes heeft. In Italië waren het vaak jonge mannen en vrouwen uit welgestelde en intellectuele kringen die zijn roep volgden, meestal tot verbittering van hun ouders. Terwijl in de middenlagen van de bevolking geen hoger ideaal leefde dan tot welstand te geraken, vooraanstaande ambten te bekleden en aldus door te dringen in het milieu van de adel, komt er nu onder leken een ongekende beweging tot heiliging op gang, en het is dit leken karakter wat Franciscus wenste; hij achtte zich en de zijnen veel te gering voor de hoge eer van het priesterschap. Het was onvermijdelijk dat de orde van de minderbroeders dank zij de talenten van bijzondere medewerkers, die elkaar overigens nogal eens benijdden, soms zelfs haatten, tot een weinig franciscaanse organisatie leiden moest; de groei bracht de conventionalisering mee in de vorm van eigen kloosters, hospitalen en kapellen, waarvan er op het einde van de dertiende eeuw al meer dan duizend waren. Het was niet de gang van zaken die Franciscus zich had gedroomd; hij moest er nog bij zijn leven getuige van zijn dat de bezitskwestie zijn discipelen verdeelde. In zijn alras fel omstreden testament getuigt hij van zijn heimwee naar het eerste hooggestemde begin en waarschuwt hij met klem om aan zijn regel vast te houden, wil niet het verschijnsel van de vaste behuizingen de oude geest van ascese en reizende prediking naar de achtergrond dringen.Ga naar voetnoot1 De oorspronkelijke regel van Franciscus was in 1221 door paus Gregorius ix bindend verklaard, zij het na ernstige ingrepen die Franciscus verontrustten. Hij trok zich tenslotte uit de beweging in eenzaamheid terug. Dit protest nam niet weg dat Rome hem al twee jaar na zijn dood heilig verklaarde. In feite was de grote franciscaanse geestdrift bij zijn dood al geblust. Ook de stemming onder het volk, dat de bedelorden aanvankelijk met instemming had begroet, veranderde; vooral tijdens de carnavals werd er duchtig de draak gestoken met de minderbroeders. Zij zelf hadden er in de meeste gevallen aanleiding toe gegeven. Het is bekend hoe de volgelingen van Franciscus boven zijn eenvoudige grafkapel in Assisi een kolossale praalkerk hebben opgetrokken en daarvan een winstgevend bedevaartsoord gemaakt. Franciscus zelf bleef voor miljoenen de ware volksheilige, zoals zijn rechtzinnigheid in het geloof, zijn totale toewijding aan de Moederkerk zijn orde ook populair hebben gemaakt bij de curie, die haar het ene privilege na het andere schonk, het netelig en gevaarlijk voorspel van de tweespalt. Toch zou ook zonder die voorrechten, die haast onvermijdelijk tendeerden naar bezit, de orde haar oorspronkelijk ideaal van de ascese tot de grens van de hongerdood niet blijvend hebben kunnen verbinden met het werken in de wereld. Praktische alledaagse zaken eisten daarbij hun recht, al was het maar het bezit van naald en draad, een mes, een ransel.Ga naar voetnoot2 Er zaten aan het armoede-ideaal ook onverkwikkelijke zaken vast: dagloners en landarbeiders waren vaak gebelgd over het aanbod van goedkope arbeidskracht dat door de trekkende franciscanen gedaan werd.Ga naar voetnoot3 En de tendentie naar bezit schiep tegelijk de behoefte aan organisatie; de orde was al spoedig drievoudig gestructureerd, een mannenorde voor de fratres (friars zou men hen straks in Engeland gaan noemen), een vrouwenorde en wel die van de clarissen (in 1212 al gesticht door de rijke, maar | |
[pagina 263]
| |
wereldverachtende, soms geëxalteerde vriendin en bewonderaarster van Franciscus, Clara Sciffi), en de ‘derde orde’, die der tertiarissen. De laatste groep bestond uit vrouwen die de wereld wilden verzaken, maar in de overvolle vrouwenkloosters geen plaats konden vinden, een verschijnsel dat ook het aanzijn gegeven heeft aan de Begijnhoven van West- en Noord-Europa (zie pag. 280). Tot de tertiarissen traden in het begin evenzo veel rijke vrouwen toe, daartoe bewogen door afkeer van het onchristelijk luxeleven dat in haar kringen geleid werd of uit protest tegen een gedwongen (zij het uiteraard ook rijk) huwelijk. Haar naam bleef typisch met de franciscaner orde verbonden. De hele opbouw van de orde was in feite al buiten de proporties van een lekenbeweging getreden. Aan de top kwam een generaal, voor de duur van twaalf jaar gekozen (een bron van onderlinge twisten), onder hem stonden de provincialen, leiders van de orde-‘gewesten’, onder hen weer custodes en guardianen. Om de drie jaar kwam met Pinksteren het kapittel van de provincialen bijeen. Een kardinaal trad op als verbindingsman met de curie. De franciscanen veroverden alras ook het priesterschap en verdrongen daarmee talrijke oude parochiepriesters. Zij - aan wie Franciscus niet had toegestaan een boek te bezitten - hielden zich in toenemende mate bezig met de wetenschap en bezetten alras een theologische leerstoel aan de universiteit van Parijs, waaraan overigens behalve een relaas van heftige ideologische twisten (‘querelles’) ook grote namen uit hun geschiedenis zijn verbonden als die van Bonaventura, Roger Bacon en Duns Scotus.Ga naar voetnoot1 Er was méér: de franciscanen, die eerst raadgevers waren geweest van de kleine man, werden het nu ook van aanzienlijken en vorsten,Ga naar voetnoot2 inzonderheid als biechtvaders die ook aflaten mochten schenken, hetgeen hen in dubbele functie met de ‘hogere’ politiek verbond. |
|