Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd5 Waldenzen en HumiliatenDe Humiliaten leken ook in hun met legenden omweven ontstaansgeschiedenis op de Armen van Lyon. Bij hen lag nog sterkere nadruk op de boetedoening. Zonder afstand te doen van het huwelijk (straks voor beide groepen een beginselzaak) voerden zij hun morele gestrengheid in navolging van de evangeliegeboden ten hoogste op. Hun beweging is als die van de Waldenzen duidelijk een reactie op de groeiende weelde in de rijk geworden Italiaanse steden. Zij wilden niets met geldzaken te maken hebben. Zij bedelden niet, maar stelden tegenover de corruptie door het geld en de verlokkingen van het vlees een smal en tuchtvol bestaan van handwerk, voornamelijk weverij. Hun nederigheid uitte zich als bij de Waldenzen in het dragen van ongebleekte, ruwe wollen kledij. Ook zij verwierpen de eed, de leugen, het rechtsproces met bloedige terechtstellingen; zij | |
[pagina 250]
| |
Het Waldenzische avondmaal. Dom van Naumburg. Foto Ed. Claudiana.
Waldenzische ‘bon hom’ deelt voedsel uit aan de armen. Miniatuur uit de dertiende eeuw. Foto Ed. Claudiana.
| |
[pagina 251]
| |
gebruikten geen vlees en vastten driemaal per week. Hun aanhangers kwamen uit alle maatschappelijke lagen, ook uit de geestelijkheid, maar toch in hoofdzaak uit de armste klassen. Wat zij verdienden en niet voor eigen sober onderhoud gebruikten, gaven zij aan de armen. Zij beoefenden ook de apostolische prediking; zij gingen er net als de Waldenzen van uit dat zij daarmee het spook van de ketterij konden uitbannen. Zij kregen van de Kerk het te verwachten scherpe vermaan, en toen zij aandrongen op het predikrecht deed Lucius iii hen tegelijk met de Armen van Lyon in de ban. In zijn reeds vermelde bul Ad abolendam plaatst de paus hen met de laatsten in de categorie van de gevaarlijkste en daarmee van streng te vervolgen ketters.Ga naar voetnoot1 De beweging van de Humiliaten groeide in de Italiaanse steden, vooral in Milaan, ‘het middelpunt van alle ongeregeld christendom’ (Volpe). Er zijn ook voorbeelden van groepsvorming op het platteland, maar de boeren, die in de uitstraling van de Humiliaten geraakten, trokken vaak naar de grote stad waar de ketters hun communes en werkplaatsen hadden. Hun organisatievorm, hun keuze voor sociale deemoed, hun overtuiging dat zij temidden van de boosheid en de macht het heil konden vinden in hun ambacht, tekent een nieuwe, vrijwel rationele vorm van evangeliebeleving. Hun betrekkingen met de Armen van Lyon zijn nauw, vooral na hun gezamenlijke veroordeling in 1184. Dat ze in de volksmond vaak Patarenen worden genoemd, is veelzeggend: het was een loftuiting van plebejische zij de voor hun vita apostolica. Paus Innocentius iii, rond wiens alleszins ongewone persoonlijkheid de middeleeuwse Kerk tot middelpunt werd van het internationale machtsspel - want meer dan theoloog was deze paus een volleerd politicus en diplomaat - heeft ook de immense taak op zijn schouders genomen de ketterijen van zijn tijd uit te roeien om daardoor Romes gezag over koningen en keizers als oppermonarch beter te kunnen uitoefenen. De bestrijding van de Humiliaten stelde hem voor een dilemma; bij de oplossing ervan werd hij geholpen door het feit dat ook bij hen een rechtervleugel bestond, die de ban en de breuk met de Kerk betreurde en zich mettertijd verder van de radicalen verwijderde. In 1199 hief Innocentius iii, die redeneerde dat er ‘voor elk vergif een tegengif’ bestond, de ban van 1184 over de Humiliaten op en reïntegreerde hen in de Kerk, zij het wel op zijn voorwaarden: zij zouden in drie orden worden gedeeld, twee geestelijke met eigen regels, kanunniken en monniken, en een derde orde die men kan vergelijken met de franciscaner ‘tertiarissen’ zoals Innocentius die 'n tien jaar later zou instellen, een lekenorde voor mannen en vrouwen. Zij zouden volgens een eigen statuut in de wereld leven, min of meer in de stijl die zij tot dan toe betracht hadden: nederig, handwerkelijk en arm. Ze mochten blijven prediken, maar Innocentius legde ook hier strengere beperkingen op: ze mochten slechts uitgaan van de aperta (het ontslotene) in de bijbelboeken, te weten de verhalen en gelijkenissen die men den volke ter stichting en navolging gerust kon verkondigen. Dit in tegenstelling tot de profunda (het diepzinnige), die de geloofsleer en -mysteriën bevatten en voor leken gesloten dienden te blijven.Ga naar voetnoot2 In dit verband zij opgemerkt dat tot de profunda juist de bijbelboeken behoorden als het Johannesevangelie en de Openbaring, zo geliefd bij de echte boetprekers en sektariërs: hier lagen immers de kiemen voor een geheime leer en een eschatologie die als inspiratie dienden | |
[pagina 252]
| |
bij het preken over de wederkomst des Heren, de oordeelsdag waarvoor bovenal rijken en machtigen moesten sidderen, een duizendjarig rijk voor vernederden en verdrukten. De radicale vleugel van de Humiliaten liet zich niet binnen een door de paus opgelegde orde binden, maar behield haar vrijheid. Ze loste zich mettertijd in andere ketterse stromingen op, waarvan de Waldenzen ongetwijfeld hebben geprofiteerd; maar ook zullen zij zich hebben aangesloten bij de nog verspreide volgelingen van Arnold van Brescia en verwante dissenters. De in de schoot van de Kerk teruggekeerde Humiliaten liet men hun liefde voor het handwerk, waardoor zij met verloop van tijd een wolindustrie wisten te ontwikkelen die hen tot ongekende rijkdom bracht. Een niet minder frappante ironie van de geschiedenis wilde dat zij wat hun prediking betreft de voorlopers werden van de latere dominicanen, de ‘honden Gods’, die zoveel ketters ten val zouden brengen (zie pag. 205). Zij ontvingen voortaan menig loffelijk getuigenis waaronder dat van kardinaal Jacques de Vitry: ‘Hun geloof is even diepgaand als krachtig en hun optreden heeft grote uitwerking.’Ga naar voetnoot1 Gedurende hun beste jaren hadden de Humiliaten in hun prediking een vorm van protest tegen de ontaarde maatschappij geleverd die niet kon worden overtroffen. Toch had het feit zijn gevolgen ook voor de latere periode. De gelijkheid van mannen en vrouwen in hun rijen kon nooit helemaal te niet worden gedaan. Dit betekent een zeker revolutionair moment in de Middeleeuwen, bij de heersende theologische weerstand tegen elke beïnvloeding van het geestelijke en openbare leven door vrouwen. Mag de vlucht uit de wereld zich dan in bepaalde vormen aan hen voltrekken, arbeid en schriftverkondiging bleven toch lang een vitale band met de samenleving. Alleenstaande vrouw en war en in de nieuwe communes het best te reglementeren; zij dienden naast de belofte van gehoorzaamheid af te zien van eigen bezit - voor zover aanwezig - en dit aan het ordehuis over te dragen waar zij onderdak vonden. Wel was het haar toegestaan uit te treden als zij wilden trouwen. De orde kreeg daarmee duidelijk de functie van toevluchtsoord en schutshuis voor alleenstaande, overwegend onbemiddelde vrouwen en meisjes. Het goede getuigenis van kardinaal De Vitry volgt niet in het minst als erkenning van de verdiensten die de Humiliaten zich na hun terugkeer tot de Kerk in de strijd tegen ketterij hadden verworven. Met name de vrouwen waren hier uitermate actief; haar bekeringsijver gaat daarbij in de eerste plaats uit naar haar seksegenoten. Aldus ving men de onder Waldenzische of Kathaarse invloed afgedwaalde vrouwen, oude en jonge, in goede rechtzinnigheid weer op, zoals dat later in onze streken door de orthodox gebleven (of weer geworden) Begijnen zou worden gepraktizeerd. Een godzalig werk waaraan het deugdelijk economisch fundament niet ontbrak!Ga naar voetnoot2 De Waldenzen gingen de tegenovergestelde weg; voor hen sleten de banden met de Kerk al meer uit. Altaar en kruis, kerkhof en kerkgebouw verloren voor hen elke aura van wijding. Onmisbare kerkelijke dogma's als dat van het vagevuur, dat als een werkelijk, louterend vuur op de ‘arme zielen’ wacht, werden hun een gruwel; voorspraak van de heiligen werd voor hen tot bijgeloof. De afwijzing van ‘besmette’ sacramenten leidde mettertijd tot verwerping van de sacramenten zelf. Hier zijn duidelijk dualistische en Henricistische invloeden aan het werk.Ga naar voetnoot3 Toch raakt dit alles het wezen van het Waldisme, het evangelisch leven | |
[pagina 253]
| |
en denken, maar aan het oppervlak. In de schriftverkondiging ligt hun dynamische kracht, de diepe indruk die zij maakten, de aanhang die zij wonnen. In Italië gedijde hun sekte bij de tolerantie uit machteloosheid die de lokale bisschoppen jegens de ketters moesten betrachten. Hier hebben zij in de omgang met gelijkgezinde ketters een heel eigen richting ontwikkeld, de Armen van Lombardije, die zich in een positie tussen de Lyonezen en de Humiliaten van het eerste uur bevonden. Dit trad vooral aan het licht in een conflict tussen Waldo en deze Noorditaliaanse Armen dat zich in 1205 heeft afgespeeld.Ga naar voetnoot1 Waldo zou dan nog in leven zijn geweest en gebotst met de nieuw benoemde provoost van de Lombardische Armen, Giovanni de Ronco. Inzet van de strijd was vooral de vraag of de evangeliepredikers moesten bestaan van aalmoezen dan wel leven van handwerk, ja, of men op voorbeeld van de Humiliaten er niet beter aan deed handwerkcommunes te stichten. De scheuring is nooit geheel goedgemaakt: er bleven Lyonese en Lombardische Armen. Ondanks het feit dat ook van hen een groepje ‘verzoenden’ rond 1210 in de Kerk terugkeerde, leerden de laatsten de eersten een fellere vechtlust tegen Rome.Ga naar voetnoot2 Op de conferentie van Bergamo, in 1218 bijeengeroepen om de onderscheidene standpunten te onderzoeken en tot een vergelijk te komen - Waldo zelf zou nu intussen gestorven zijn, volgens sommigen in 1207, volgens anderen in 1217 - kwam men niet uit de geschillen. De Franse Waldenzen hielden vast aan het standpunt van de stichters: preken en bedelen; de Italianen lieten het beginsel van zin volle arbeid niet vallen. De Italianen wilden evenmin dat echtelieden elkaar zouden verlaten, tenzij na overleg of vanwege overspel van een van beiden. Zij twijfelden er bovendien aan of Waldo wel in de hemel was beland ingeval hij voor zijn dood zijn zonden niet had gebiecht!Ga naar voetnoot3 Ook over de eucharistie konden de partijen het niet eens worden. Het grootste verschilpunt bleef waarschijnlijk wel dat de Italiaanse Armen het gezag van de Waldenzen uit Lyon, die soms het karakter kregen van ‘officieren zonder leger’, niet wilden erkennen. Zij waren militant in hun verzet tegen Rome; Waldo schijnt aarzelingen te hebben vertoond en met de gedachte gespeeld de weg terug open te houden, wat bij zijn latere volgelingen tot volstrekte onmogelijkheid geworden was, noch door hen gewild. Waar de Kerk zich beijverde om afgedwaalde schapen, zij het niet steeds op zachtzinnige wijze, onder het gezag van de tiara terug te brengen en aldus perverti en justi van elkaar te scheiden, heeft Innocentius iii nu en dan laten zien dat hij de Waldenzen net als de Humiliaten - uiteraard op zijn condities - weer in de Kerk zou willen opnemen. Typisch voor zijn alsdan gebruikte omzichtigheid is zijn politiek tegenover de Waldenzen in Metz (1199). De bisschop van deze stad had de curie ervan verwittigd dat er geheime samen komsten in zijn diocees plaatsvonden van leken, mannen en vrouwen, die zich van Franse bijbelvertalingen bedienden, de priesters niet achtten en zich geroepen voelden als beste vertolkers van het Evangelie op te treden. De paus antwoordde op deze klacht met een mandaat: evangelieprediking is schoon en heilzaam, maar dan niet in geheime conventikels en door onbevoegden. Hij wilde derhalve meer weten omtrent de door de leken gebruikte bijbelvertalingen, zo goed als over de vraag of de sektariërs het pausdom naar behoren eerden. 's Bisschops tweede brief liet er geen twijfel over bestaan dat er in Metz door de leken in kwestie ketteropvattingen werden gehul- | |
[pagina 254]
| |
De reizende koopman (prediker) biedt ‘een parel van grote waarde’ (het evangelie) aan.
| |
[pagina 255]
| |
digd: ongehoorzaamheid jegens de clerus, aangezien ‘men God meer moest gehoorzamen dan mensen’, predikijver ondanks preekverbod, het door dik en dun vasthouden aan de bijbel in de Franse taal. Innocentius trof nog geen besluit; hij wilde eerst nauwkeurig de geloofsovertuigingen van de gewraakten kennen. De bisschop moest hem op dit punt door eigen onwetendheid teleurstellen. Nu gaf de paus opdracht aan drie cisterciënzer abten om de ongehoorzamen nader aan de tand te voelen. De drie abten bevonden dat ze met Waldenzische ketters te maken hadden, lieten hun bijbel verbranden en verdelgden de ketterij in Metz. Een kenschetsende manier van Innocentius iii om ondanks uitstel geen afstel te laten intreden: ook hier kon hij weer spelen voor de dokter die, om het levensvatbare te redden, de zieke plekken moet uitsnijden. Typerend voor de gang van zaken onder Innocentius' pausschap is ook het feit dat, alle ketterjacht ten spijt, nu en dan toch weer godsdienstdisputen met heterodoxe elementen plaatsvonden. Zo had bisschop Diego van Osma, die in 1207 met zijn begeleider Dominicus uit Rome terugkwam (zie pag. 205), in Pamiers bezuiden Toulouse een openbaar debat met de Waldenzen op touw gezet. Leider van de Waldenzische groep was ook een Spanjaard, Durand van Huesca. Toen de rechtzinnige theologen in het dispuut de argumenten van hun tegenstanders hadden ontkracht, verklaarde Durand zich bereid in de schoot van de Kerk terug te keren. Hij stond er echter op dat zijn vrijwillige armoede en zijn roeping om het Evangelie te prediken hem en andere terugkerenden zou zijn toegestaan. Men stuurde hen naar Rome om daar aan Innocentius' hof de vereiste geloofstest te ondergaan. Durand en de zijnen deden dit vrijwel in dezelfde bewoordingen als Waldo op het Lateraans concilie van 1179. Met name betuigden zij hun onverkorte aanvaarding van de heiligheid der sacramenten, onverschillig door welke handen die werden toegediend. Eed en bloedvergieten zouden door hen niet meer als verwerpelijk worden beschouwd, al werden zij zelf vrijgesteld van de eed voor het gerecht en de krijgsdienst. Hiermee kwam Innocentius, niet tot genoegen van vele katholieken, aan de oude Waldenzische geest bij de bekeerlingen in aanzienlijke mate tegemoet. Hij kreeg daarvoor in ruil een bataljon van getrouwen die zich met een rechtgelovige variant op de bestaande kettergroepen Katholieke Armen noemden, en wier werk bovenal zou bestaan in reizend preken en bekeren. Durands armen kwamen zelfs onder beschermheerschap te staan van een kardinaal. In hun groepering kan men een voorvorm zien van de bedelorden zoals de Heilige Stoel die in de komende jaren zou begunstigen, een orde zonder bepaalde regels, wel met een door de paus verordineerde gedragscode, die Durand cum suis toestond ook en juist werk onder ketters te doen. Durands eerste doelwit waren de Katharen, tegen wie hij ook een verhandeling schreefGa naar voetnoot1 en bij wie hij enig succes had; zijn predikgenoot Ermengaud uit Béziers richtte zich meer op de Waldenzen en kon, ook al in een anti-kettergeschrift, een reeks van ‘onthullingen’ van bekeerde Waldenzen over hun afwijkingen aan het licht brengen. Toch bleef het optreden van deze Katholieke Armen voor vele bisschoppen in Aragon, de Midi en Noord-Italië een verdachte en vaak onaanvaardbare zaak, aangezien zij vonden dat deze katholieken dezelfde leermethode volgden als de ketterse Waldenzen. Zij hadden overigens succes en brachten velen in de schoot van de Kerk terug. Zo waren er in Milaan rond 1209 alleen al 'n honderdtal Wal- | |
[pagina 256]
| |
denzen bereid hun voorbeeld te volgen, als zij hun vroegere, hun door de aartsbisschop afgenomen school en communegebouwen terugkregen. Elders, zoals bijvoorbeeld in Noord-Spanje, ontstonden groeperingen van welgestelde mannen en vrouwen die een lekenorde vormden, welker leden afstand deden van alle rijkdom om zich te wijden aan de zorg voor zieken, wezen en behoeftigen en om onder leiding van de Katholieke Armen een sober en kuis bestaan te leiden. Pogingen die deze Spanjaarden later in het werk stelden om een reguliere orde te vormen, stieten af op de onwil van Rome, aangezien er te veel verzet was bij de katholieke geestelijkheid, waarvan velen Durand en zijn aanhangers als parasieten op de samenleving beschouwden. De beweging verliep in het midden van de dertiende eeuw; de laatste Katholieke ArmenGa naar voetnoot1 gingen toen op in de orde van de Augustijner heremieten, die in 1256 door paus Alexander iv gesticht werd door samenvoeging van een aantal Italiaanse kluizenaarsorden, volgens regels die teruggaan op de vita canonica zoals de kerkvader Augustinus die had geformuleerd. |
|