Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd3 De school van AbélardIn Arnold van Brescia ontmoeten wij, in de eerste helft van de twaalfde eeuw, een ketter wiens leerstellingen en vooral activiteiten wij misschien voor het eerst volledig Europees en autochtoon kunnen noemen: een zoon van de herleefde westerse civilisatie. Zijn ‘praktijk’ was doortrokken met ‘theorie’, en wel met een aantal denkbeelden van de Parijse universitaire meester in de logica, Petrus Abaelardus (Pierre Abélard) - meer beroemd om zijn tragische liefde voor zijn leerlinge Heloïse dan van wege zijn stoutmoedige schreden op het pad van intellectuele rede en dialectisch kenvermogen.Ga naar voetnoot2 In Abélard (1079-1140) zien wij een van de eerste grote ‘academische’ ketters van de Middeleeuwen, een fascinerend docent die de pas gestichte universiteit van Parijs tot een aantrekkingscentrum maakte voor de intellectuele jeugd van zijn tijd, en hem zelf voor vele jonge geesten tot een afgod. Universiteiten waren in opkomst; voortkomend uit de oude dom- en kapittelscholen onderwezen zij thans ‘met koninklijke goedkeuring’ de universele kennis van het moment - zowel behoudziek alsook, bij het algemeen ontwaken van de intellectuele weetgierigheid, binnen de tradities rijk aan gewaagde probleemstellingen. Abélards ongewone geestelijke moed dreef hem tot een rationaliserend onderzoek naar de ware zin van woorden en denkbeelden, een analyse waarin hij ook de grondstellingen van de godsdienst betrok. Hoe die grondstellingen op de meest uiteenlopende wijze waren geïnterpreteerd, demonstreerde Abélard in zijn boek Sic et Non (‘Ja en Nee,’ 1122); hoe men, menselijk en verstandelijk redenerend, die tegenstrijdigheden dialectisch verzoenen kon, bewees de briljante docent via zijn ‘methodische twijfel,’ die het geloof niet als voorgeschreven denkwijze, maar als een nadenkbaar en te bewijzen complex van waarheden afbeeldde. Dat was de scholastiek - de wijsbegeerte in dienst gesteld van de theologie - op haar kop zetten: wat ‘spitsvondigheid’ had moeten zijn ter versterking van de Kerk, werd bij Abélard nu juist een middel om te breken.Ga naar voetnoot3 | |
[pagina 236]
| |
Grote scholastieken geportretteerd door Fra Angelico: Petrus de Palude (Parijs), Albertus Magnus (Keulen) en Raymundus van Catalonië (Barcelona). Museo San Marco, Florence. Foto Alinari.
| |
[pagina 237]
| |
Deze nieuwe vorm van logica, die de jeugd tot eigen nadenken dreef, viel slecht bij de voorvechter van het overgeleverde theologisch denken, de haast alomtegenwoordige Bernard van Clairvaux. Hij haastte zich dan ook de populaire docent in Parijs te Rome aan te klagen en als ketter te brandmerken vanwege de beschouwingswijze, waaraan hij heilige zaken als erfzonde en genade, Drieëenheid en sacramenten onderwierp: ‘Een vader van de leugen, een verdraaier van de religie, wiens geschriften vergif bieden in plaats van honing.’ Waarbij de heilige Bernard vooral gebeten was op de intellectuele onbuigzaamheid die Abélard ten toon spreidde. Hij wist niet beter dan hem te bestempelen als Ariaan, Pelagiaan en Nestoriaan - de ons al bekende methode om met een beroep op oude ketterbegrippen het ‘schuldig’ over iemand uit te spreken. Het kon niet anders of het vrijmoedig rationalisme van Abélard werd op de synode van Soissons in 1122 veroordeeld. Abélard boog het hoofd en trok zich, zoals hem bevolen was, terug in het klooster St.-Denis buiten Parijs.Ga naar voetnoot1 Abélards geestelijke vervolging werd begeleid door een persoonlijke tragedie. Tot zijn talentvolste en geestdriftigste leerlingen behoorde de jonkvrouw Heloïse, nicht van kanunnik Fulbert van de Notre Dame. Zij, drieëntwintig jaar jonger dan hij, werd zijn vertrouwelinge en geliefde; zij baarde hem in het geheim een zoon en trouwde met Abélard ook in het geheim. Het schandaal bleef niet verhuld. De wraakneming van Fulbert was gruwelijk: met een groepje ‘familiegetrouwen’ overviel hij Abélard en liet hem ontmannen. Het ligt bijna voor de hand dat het hier niet alleen ging om gekrenkte familie-eer. Fulberts clericale haat tegen de begaafde en vrije denker Abélard moet mede tot het gruwelstuk hebben gedreven. Er volgde overigens prompt een weerwraak van de zijde van Abélards vrienden: de overvallers trof eenzelfde lot; ze moesten hun wandaad bovendien nog bekopen met het verlies van hun ogen. Korte tijd daarna verdween Abélard in het klooster. Het leven van de luie en zedeloze ordebroeders van St.-Denis ergerde Abélard dusdanig dat hij na een conflict met de prior naar de eenzaamheid trok, nabij Nogent aan de Seine. Hier woonde hij eerst in een door hem zelf opgetrokken kluizenaarshut, die echter al spoedig werd omringd door soortgelijke hermitages van trouwe leerlingen en volgelingen. Abélard bouwde nu noodgedwongen een stenen predikhuis dat hij wijdde aan de ‘Parakleitos’, de Heilige Geest die de rede verlicht en vertroost. Het is waarschijnlijk een grotere troost voor hem geweest dat Heloïse zich later met een groep nonnen in de ondertussen door hem verlaten nederzetting vestigde, die hij haar in eigendom schonk. In middels waren Abélards troebelen nog niet voorbij. Hij was, met veronachtzaming van zijn kerkelijke veroordeling, naar Parijs teruggekeerd - een vrijwel triomfantelijke thuiskomst. Hij was dan ook weer voortgegaan met het doceren van zijn dialectische standpunten. Lange jaren liet men hem ongemoeid, tot onder het pausschap van Innocentius ii de ijverende Bernard van Clairvaux nieuwe beschuldigingen tegen Abélard inbracht bij de Heilige Stoel. Op de synode van Sens (1140) werd het vonnis van Soissons bevestigd en uitgebreid: de paus verdoemde Abélards opvattingen, veroordeelde hem tot ‘eeuwig zwijgen’ en gelastte zijn boeken te verbranden waar men ze maar zou aantreffen...Abélards laatste reis naar Rome werd afgebroken te Cluny; daar zocht de vervolgde de bescher- | |
[pagina 238]
| |
ming van abt Peter de Eerwaardige. Deze ontving hem inderdaad in mildheid en trachtte hem zelfs te verzoenen met de onverzoenlijke Bernard van Clairvaux. Abélard stierf twee jaar later (1142).Ga naar voetnoot1 Tot de aanhankelijkste leerlingen van Abélard behoorde de jonge, pas gewijde Lombardische geestelijke Arnold (Arnaldo) van Brescia. Hij had in Parijs aan Abélards voeten gezeten en was hem in 1122 gevolgd naar Nogent in het leven van ontbering. Hij vertaalde Abélards gepassioneerde hang naar de reinheid van woorden en begrippen in een wijdere, morele zin: als drift tot waarheid, recht en zede, niet alleen als menselijke aangelegenheid, maar ook voor wat staat en Kerk betreft. Toen hij als abt van de reguliere kanunniken in Brescia terugkeerde en daar begon te preken - nog jong, vurig overtuigd, vol van de gave des woordskon die prediking moeilijk anders dan kritisch uitvallen. Het was de strenge geest des tijds die uit de Lombardiër sprak. De nieuwe spiritualiteit die na de donkere Middeleeuwen mét de handel, het verkeer en de opbloei van steden opleefde, weerspiegelde de sociale beweeglijkheid alsook haar innerlijke contrasten. In de Kerk zelf waren de hervormers verschenen: de monniken van Cluny, de cisterciënzers, de strenge kartuizers. Zij waren verwikkeld in een gevecht met de duivel, die aldus in vele gevallen de schuld kreeg voor de menselijke tekorten. Ook bij Arnold van Brescia wordt de roep naar het apostolische leven steeds volstrekter: het ontbreken ervan is voor hem niet zozeer satanswerk als wel de diabolische uitwerking van rijkdom en bezit. Niets bezitten, niets begeren, onderdrukking van de weelderige wereldzin met name in de Kerk - daar lag zijn levenskeuze. In dit christelijk moralisme leefde ongetwijfeld de erfenis van het klassieke Italiaanse republikanisme voort. Arnold was gepassioneerd voor het Romeinse recht, en als een van de middelen om de ziekten in de samenleving uit te bannen verwees hij naar hernieuwde studie en toepassing van dit recht.Ga naar voetnoot2 Het verstrengelen van staats- en kerkhervorming dreef hem natuurlijkerwijs tot aanvallen op de simonie, de honger naar praal en macht bij Kerk en kerkoverheden, en de verderfelijke gevolgen van de ‘schenking van Constantijn’ (zie pag. 55), waardoor de Kerk haar roeping had verloochend. Onnodig te zeggen dat Arnolds onverzoenlijke taal in het geboorteland van de Pataria en geheel in haar stijl bij de burgerij insloeg: de stedelijke bevolking was haar strijd tegen feodale meesters begonnen; zij had al vroeg genoeg van een ‘dure’ Kerk. In 1139 bracht bisschop Manfred van Brescia het geval-Arnold voor een Lateraanse synode. Arnolds opvattingen werden door paus Innocentius ii verdoemd, hijzelf geëxcommuniceerd. De paus verbande hem als schismaticus uit Italië. Arnold keerde terug naar Parijs, waar zijn leermeester Abélard zo juist door Bernard van Clairvaux voor de tweede keer wegens ketterij was aangeklaagd. Beide mannen werden onvermijdelijk het doelwit van Bernards aanvallen, de ‘Goliath en zijn schildknaap’, waarbij de schildknaap volgens Bernard zijn wijsgerige verleider alleen maar voor eigen doel wenste te gebruiken. De veroordeling te Sens sleepte ook Arnold mee. De paus gelastte dat de twee ketters in gescheiden kloosters moesten worden opgesloten. Arnold van Brescia, die Abélard in Parijs korte tijd op de katheder vervangen had, week voor dit vonnis uit naar Konstanz. Ook hier bewaarde de vervolgde zijn stilzwijgen niet. Hij fulmineerde tegen de bisschop, en kreeg daardoor heel | |
[pagina 239]
| |
Aristoteles, de Griekse wijsgeer uit de derde eeuw voor onze jaartelling. In de middeleeuwen zowel de vader van de Arabische, pantheïstische als van de christelijke, scholastieke filosofie. Naar Sambucus' Icones veterum aliquot, 1574. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 240]
| |
gauw bondgenoten in de welgestelde kooplieden van Zürich die wel wilden vergeten dat Arnold de armoede predikte, zolang hij maar met hen ijverde tegen de machtshonger van de kerkvorst. Bernard van Clairvaux was echter de vos in de wijngaard alras weer op het spoor en waarschuwde de geestelijke overheden van de Duitse en Zwitserse diocesen tegen ‘de brullende leeuw, de vijand van Christus' kruis’. Arnold vond een toevlucht bij de pauselijke legaat, kardinaal Guido a Castellis, die als beoefenaar van de nieuwe dialectiek de denkbeelden en methoden van Abélard bewonderde en de leerling van de Parijse meester de hand boven het hoofd hield. Niet lang - de vasthoudende Bernard van Clairvaux vervolgde Arnold tot in het huis van de kardinaal, zodat deze beschermer - die kort daarop als Celestinus ii de Heilige Stoel zou bestijgen, zij het maar een jaar lang - hem niet meer durfde verdedigen. Arnold keerde naar Italië terug, volgens een onbewezen verhaal vergezeld door een heel leg er Zwitsers...Dat hij niet alleen kwam wordt misschien bewezen door het feit dat hij zich mettertijd naar Rome begaf, dat sinds enige tijd in roerige politieke strijd gewikkeld was, en daar snel aan invloed won. De politieke partijen in Rome - kleine adel en burgerij - hadden genoeg van de aanmatigingen die de paus zich jegens hen veroorloofde door over de hele linie als een feodale heerser op te treden. In 1142 hadden zij de republiek uitgeroepen en hun macht tegenover die van het pausdom gesteld. Er volgde een periode vol geweld, die paus Lucius ii het leven kostte; hij stierf aan de gevolgen van een geworpen steen die hem trof toen hij met een hem toegedane groep van aristocraten het Capitool bestormde. Zijn opvolger Eugenius iii - uit de school van Bernard van Clairvaux - moest zelfs de stad ontvluchten. De volksbeweging kreeg vaste vorm toen Arnold van Brescia en de zijnen in Rome aankwamen (1145). Als elders verkondigde de ‘Lombardische hekelaar’ ook hier de noodzaak van apostolische armoede, eenvoud en deemoed voor paus en Kerk. De dialectische ‘theorie’ van Abélard was overgegaan in de praktijk van de volksregering. De paus werd voor Arnold een ‘apostel die men vooral niet moest navolgen’, terwijl de kardinalen bij hem ‘de wisselaars in de tempel’ heetten.Ga naar voetnoot1 Eugenius iii zag kans Rome kortstondig te heroveren, maar in 1150 moest hij weer voor de republikeinse burgers en democraten wijken; hij stierf drie jaar later te Tivoli. Arnold van Brescia was de politieke leider van de stad geworden, populair volkstribuun met grote volmachten, hoofd van de senaat. Hij had in zijn anti-clericale en anti-pauselijke prediking de voor die tijd politieke consequentie getrokken, door naar Ghibellijnse zede te wedden op hulp en bijstand van de Duitse koningen, eerst van Koenraad iii, later van Frederik i ‘Barbarossa’, de nieuwe Hohenstaufer. Het mag ons naïef voorkomen dat Arnold van Brescia geloofd heeft dat een verbond van Rome met de Duitse heersers door dezen als vrij en gelijkwaardig deelgenootschap in een anti-pauselijke factie zou worden aanvaard, meer nog: dat die heersers enig begrip zouden kunnen opbrengen voor de politiek-religieuze democratie die Arnold, zijn tijd verre vooruit, voor levensvatbaar hield. Koenraad iii wees de aangeboden hulp af, Frederik Barbarossa, hakend naar het keizerschap, zocht onverholen de vriendschap van de paus. Toen in 1155 kardinaal Nicholas Breakspear als paus Hadrianus iv werd geko- | |
[pagina 241]
| |
zen - de eerste en enige Engelsman op de Heilige Stoel, en daarbij een ongewoon eerzuchtige - weigerde die de ketters-republikeinse orde in Rome te erkennen. Hij vestigde zich in Orvieto en slingerde vandaar de ban naar de eeuwige stad en het hoofd van haar leider Arnold. Het was het sein voor Frederik Barbarossa om tussenbeide te komen. Zijn leger rukte Rome binnen en herstelde Hadrianus in zijn macht. Het Romeinse volk, bevangen door angst voor de Teutonen, liet zijn volkstribuun vallen; Arnold moest vluchten. Hadrianus, in het Lateraan (pauselijke residentie tot 1378; daarna zetelden de pausen in het Vaticaan) teruggekeerd, beloonde Barbarossa's interventie met de keizerskroon en eiste tegelijk uitlevering van de ketter Arnold, die door bevriende edellieden uit de Campania in veiligheid was gebracht. Met de gebruikelijke perfidie van de middeleeuwse machthebbers verried Frederik Roodbaard de prediker uit Brescia door een van zijn beschermers te arresteren. De rest werd benauwd en leverde de volksleider aan de keizer uit, die hem op zijn beurt aan Hadrianus overdroeg. De paus maakte er een kort proces van en liet Arnold door de prefect van Rome niet ver van de Porta del Popolo ophangen en het lijk verbranden. Men meent dat een deel van de trouw gebleven Arnoldisten hun leidsman nog hebben willen bevrijden. Zij kwamen te laat: om te voorkomen dat zijn as als reliek zou worden vereerd was ze door de beulen in de Tiber verstrooid. Er bleven nog lange tijd volgelingen van Arnold over in Noord-Italië, tussen ketters en rebels-denkende bevolking. Zij hadden niet meer de zelfbewustheid en historische trots van de Romeinen die Arnold geleid had. Zij vagabondeerden van plaats naar plaats, hongerend en bedelend in de ‘armoede om Christus' wil’, tot zij opgingen in de ondertussen geboren Waldenzische beweging.Ga naar voetnoot1 De perverse ondankbaarheid van de Hohenstaufen jegens de Ghibellijnse Arnold, die hun zijn bondgenootschap had willen aanbieden, uitte zich nog in 1224. Dan bestempelt Frederik ii, als hij zijn ketteredict uitvaardigt, allerlei ketters die hem niet zinnen als Arnoldisten. De pausen te Rome namen de term in hun ketterbullen gaarne over. |
|