Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd2 Nacht over EuropaEen land zonder mensen, uitgestrekte ongetemde landschappen, moerassen en venen, breidelloze rivieren, verwilderd en ondoordringbaar bos waar ergens op een open plek wat kolenbranders kamperen, een enkel boerensteedje op slecht ontgonnen terrein, waar men met een gebrekkige ploeg alleen ondiepe voren kan trekken, op andere plaatsen enorme afstanden van braakliggend land waar het drieslagstelsel in zwang is waardoor men de aarde noodgedwongen nu en dan rust gunt, boerenhutten van rotsblokken gestapeld en anders van leem en twijgen gevoegd, achter ruwe palissaden het verblijf van een landheer met plompe schuren, een keuken en een onderkomen voor het horig slavenvolk; hier en daar het verbleekt skelet van een lang ingestorte Romeinse nederzetting of vesting, soms herschapen in iets wat op een stadje lijkt, met kerkje en stadswal, waarachter wat wapensmeden, wijnbouwers, wevers en het dienstvolk van een baron of bisschop huizen; soms een paar joodse gezinnen verspreid tussen wat voor christenvolk doorgaat, levende van geldhandel, de enigen die de economie drijvende houden; op alle rivieren een sleep plompe vrachtvaartuigen waardoor het verkeer niet geheel is uitgesloten...Een wereld die tegenover Byzantium, Bagdad of Arabisch Cordóba van jammerlijke achterstand en armoe getuigt.Ga naar voetnoot2 Dit dan is de situatie van het Europese Westen bij het naderen van het jaar 1000. Het is een situatie van barbaarse duisternis, verregaand gebrek, vervuiling en ziekten, waarbij in tijden van misoogst en uiterste nood mensen elkaar doodslaan en ‘als wolven’ verslinden.Ga naar voetnoot3 Honger is hét kenmerk van het mensdom in deze periode; ondermijnde generaties kennen het bestaan slechts als eeuwige beproeving. En dat was dan een ellende bij vredestoestand. Als de heren oorlog voerden om een bos, een viswater of een riviertol - of erger: als er verwoede invallers uit alle mogelijke windstreken opdoken - was die ellende dodelijk. Men kan pas na het jaar 1000 spreken van een lichte beterschap, als de Noormannen zich blijvend op Europees vasteland vestigen en er hun hertogdommen en koninkrijken stichten - in Normandië, op Sicilië, in Zuid-Italië -, als de Avaren in Hongarije vanuit het missiecentrum Salzburg (weliswaar in traag tempo) worden gekerstend, nadat Karel de Grote hen militair verslagen heeft, en de Saracenen die belangrijke Alpenpassen bezet houden door de graven van Arles definitief worden verdreven. | |
[pagina 228]
| |
Dat er zich rond het apocalyptische jaar 1000 een crisis in de christenheid heeft saamgebald, die alle gebieden van het bestaan bestreek, is bekend. Vroegere dramatische verhalen omtrent het wanhopig afwachten van de wereldondergang, juistin dat millenniumjaar, mogen niet meer kloppen, het feit blijft dat de westerse mensheid vóór, tijdens en na dat jaar op een breekpunt was aangeland. Het bewustzijn daarvan uit zich in diepe depressies, collectieve angst en onzekerheid: waar wil de wereld naar toe? In de voorstelling van de tijdgenoten is redding vrijwel uitgesloten. Desondanks gebeurt het ongewone: het alzijdig verstoorde evenwicht, de crisis, bergt evenveel rampen als herlevingen in zich. De Kerk stelt een aantal feest- en heiligendagen vast - hoe weinig er ook te feesten viel - die een dunne lijn van zekerheid door de chaos trekken; zo ontstonden Allerzielen en Allerheiligen. De maatschappij leeft weliswaar nog volgens andere richtlijnen - de sociale gebeurtenissen plegen de kunstmatige cyclus van de kerkkalender met eigen beslissingen te doorbreken. Kenmerkend voor de ontwikkelingen na het jaar 1000 blijft een zware apocalyptische onderstroom in het denken en de godsdienstige verwachtingen van het Europese mensdom. Als paus Urbanus ii na de synode van Clermont (1095) in de open lucht zijn eerste grote oproep doet om de wereld van de islam te helpen onderwerpen en het ‘Heilige Land’ te bevrijden, dan werkt bij de vele motieven tot de kruisvaart ook een ‘apocalyptisch ideaal’ mee, namelijk de gedachte die al eens door paus Gregorius vii was geuit, dat het machtig christelijk imperium rond de Middellandse Zee diende te worden hersteld, waarvan de paus uiteraard als opperhoofd zou optreden en het heroverde Jeruzalem de hoofdstad worden zou van het ‘rijk der laatste dagen’.Ga naar voetnoot1 De duistere Middeleeuwen doen in geen opzicht vermoeden dat het keerpunt bereikt is, dat het verhongerd, verziekt en onwetend werelddeel de haard zal worden van een ongekende civilisatie. Die wordt na de elfde eeuw de grote reactie op de barbarij, illustratie tevens van de merkwaardige dialectiek van de geschiedenis. Waarbij dan wel in het oog moet worden gehouden dat deze dialectiek gedragen wordt door mensen die, op eigen kracht en de bittere noodzaak teruggeworpen, na een onmachtig worstelen van een paar eeuwen de voet weer schrap weten te zetten en de neergang te remmen. Er is een cultuurpatroon waar te nemen in het Westen, waarvan de lijnen zich al duidelijker aftekenen.Ga naar voetnoot2 Dat patroon is het voortspinnen aan de traditie van de Karolingische renaissance, steunend op de restanten van de Latijnse, beter gezegd Romaanse beschaving. Wat niet strikt tot het zuiden en westen van Europa behoort blijft voorlopig vervallen aan de barbarij, en - ‘de barbaren behoren tot de prehistorie’ (Focillon). Zij kunnen slechts de zware stap voorwaarts doen als zij hun heidense en vormloze stamtradities (‘hun grenzeloos provincialisme’ al weer volgens Focillon) laten varen en kiezen voor een of andere vorm van geordende cultuur. Zij doen dat als de nood drijft tot een doordachtere vorm van landbouw, zowel wat verbetering van de methoden als van de werktuigen betreft. Het vergroten van de oogsten leidt tot aanwas van de bevolkingen. De steden schudden voor het eerst de jammerlijke apathie af en keren zich, vooral door de revoltes van geplaagde plebejers, tegen de feodale landheer of kerkvorst die over hen de rechten van een meester laat gelden en tienden en cijnzen gretiger naar zich toe haalt, om daarvan als een bespotting van de zwoegende standen in weelden te leven. | |
[pagina 229]
| |
Revolte is leven; de dynamiek van de klassenstrijd, de machtig botsende belangen, dringt tot verandering in de stoffelijke en de geestelijke sfeer.Ga naar voetnoot1 Een van die veranderingen is het optreden van nieuwe ketterijen zodra grote aantallen mensen in het Westen weer enigszins vrij kunnen ademhalen en zich rekenschap geven van hun relatie tot de clericale herders en het gevestigd geloof. Het verbaast niet dat ook hier de revolterenden uit de kerkelijke geloofsdwang terug willen naar een apostolisch, simpel kerkbestel. Al vóór de dualisten van de Balkan het Katharisme naar het Westen brachten, barstten de anti-feodale bewegingen los waarin het volk weigering van tienden en afdrachten aan Kerk en adel in zijn vaandel voerde: in Normandië, Bretagne, waarbij zelfs een ridderleger moest uitrukken om de opstand neer te slaan, in Engeland, in het Duitse Saksen. Ze gingen vergezeld van de bestorming van koninklijke landgoederen en vroonhoeven. In de Franse Champagne riep een ‘Manicheïsche’ ketter, Leótard of Luithard, de boeren op om de Kerk niet langer te onderhouden.Ga naar voetnoot2 De ketters zelf noemden zich geen Manicheeërs. Zij beriepen zich veeleer op de goede inspiratie van de evangeliën, die niets van rijke kerken en weelderige priesters wisten, en tevens op hun eigen rechtvaardig inzicht. De straf voor de gegrepenen - Léotard behoedde zich er voor door de hand aan zichzelf te slaan - was als doorgaans de vuurdood. Wat hun ten laste werd gelegd was ongehoorzaamheid, verwerping van kruis- en heiligenverering, van huwelijk, doop en andere sacramenten, van vlees eten en het doden van dieren; men veroordeelde hun strenge ascese over de hele linie. Het wijst wel, net als de handoplegging die de Heilige Geest moest overbrengen, op dualistische invloeden, zoals dat in sterke mate bij de sekte van Monteforte was gebleken. Zij betuigden in uiterste eenvoud van geloof en levenswandel dat zij van hun eigen onverkorte arbeid wensten te leven. De ketterijen bleven geïsoleerd, het optreden ertegen was steeds een plaatselijke strafexpeditie. Pas de Inquisitie zou na het verschijnen van de Albigenzen haar internationaal geweld laten gelden. De massale executie waarmee de Franse koning Robert 11 in 1022 grote aantallen ketter-rebellen uitroeide die niet wilden herroepen, valt nu nog als een van de strengste op, omdat de biechtvader van de koningin, Etienne, er bij betrokken was. Zij die vroeger bij hem te biecht was gegaan, sloeg hem nu, voor hij naar de brandstapel geleid werd, met een stok op het hoofd. Een deel van de ketters, al door de vlammen aangetast, schreeuwde dat zij zich opnieuw aan de Kerk wilden onderwerpen. Men luisterde niet naar hen; zij werden niet uit het vuur verlost.Ga naar voetnoot3 Een korte tijd verstomde het verspreide tumult van ketterij en opstandigheid, tot in het begin van de twaalfde eeuw onverhoeds in Frankrijk en Vlaanderen nieuwe ketters opdoken. In Antwerpen vertoonde zich rond 1110 de bekende Tanchelm of Tanchelijn, die een van de eerste ketterbewegingen in de Lage Landen op gang bracht. Zijn geval heeft een psychologische draai, waardoor hij meer dan alledaagse aandacht getrokken heeft. Een modern Nederlands schrijver maakte hem tot held van een toneelspel, zonder daarbij protestantse sympathie of katholieke haat te willen laten gelden.Ga naar voetnoot4 Het curieuze in het geval van Tanchelm bestaat wel hierin dat bijna elke schrijver die hem portretteert een eigen interpretatie voor hem heeft. De een noemt hem het slachtoffer van de vroege manufac- | |
[pagina 230]
| |
tuur in een overbevolkte stad, waar eenvoudige dorpelingen in de troebelen van deprimitieve textielindustrie worden ontworteld, blootgesteld aan al de hachelijke fortuinen van een veranderende economie.Ga naar voetnoot1 Ernst Bloch geeft een magisch-mythische verklaring: Tanchelm behoort voor hem tot de categorie van de ketters voor wie de transcendentie gold van het ‘hohe Paar’ - daar waren Simon Magus en Helena, de Helena van Faust, Abélard en Héloise, Tristan en Isolde...Tanchelm huwde immers in het verloop van zijn ketterij met de Maagd Maria en bevestigde aldus de drang van het aardse dat in de hemelse gemalin zijn voltooiing vindt.Ga naar voetnoot2 Past deze interpretatie in de bijzondere sfeer van Blochs utopisch denken, bij andere historici komt Tanchelm er minder goed af. Inzonderheid de episode met het Mariahuwelijk verloopt volgens hen in een weinig sociale farce: de profeet stelt naast het beeld van zijn ‘bruid’ met wie hij zich in de echt heeft laten verbinden twee offerkisten op. Hij daagt vervolgens zijn gehoor uit om, mannen tegen vrouwen, te wedijveren in offervaardigheid, waardoor vooral dank zij de vrouwen een schat aan bruidsgaven bijeen wordt gebracht. In hetzelfde verband volgt evenzeer de vermelding van cultische ontucht door Tanchelm en zijn twaalf apostelen bedreven.Ga naar voetnoot3 Een (ongedateerde) brief van de Utrechtse kanunniken aan de aartsbisschop van Keulen levert vrijwel de enige bron voor Tanchelms ontsporingen. Hij zou een leek geweest zijn die als schrijver van graaf Robert ii van Vlaanderen in gezelschap van de priester Everwacher een reis naar Rome maakte, om aldaar bij paus Paschalis i voor zijn meester een nieuwe gunstige indeling van bisschoppelijk gebied te bepleiten. In Rome kan Tanchelm twee dingen van nabij hebben leren kennen: de hervormingsgezindheid van de Heilige Stoel, waar ook graaf Robert voor voelde, maar tevens de verdorvenheid van vele geestelijken. Als, zou men willen zeggen, beide elementen hem niet uit eigen omgeving bekend waren geweest! Het van Gregorius vii uitgegane streven naar een herstel van de vita apostolica (zie pag. 185) voor Kerk en geestelijkheid zou Tanchelm tot in het overspannene hebben gegrepen, zodat hij - na een hachelijk avontuur in Keulen, waarover hierna - de onwaardige clerus begon aan te vallen, de eredienst van de Kerk als uiterlijkheid aan te merken, de Kerk zelf voor een bordeel schold, het ontvangen van de cucharistie uit zondige priesterhanden verwierp (de bekende ‘Donatistische’ trek), daarna de gehoorzaamheid aan de geestelijkheid opzegde, waaronder het betalen van de tienden, en aldus ‘van kwaad tot erger’ verviel. Hij identificeerde zich met God, alsof hij de volheid van de Heilige Geest had ontvangen, en durfde hierna het vermelde huwelijk met de Maagd Maria aan, wat hem er niet van weerhield zeer aardse vrouwen te genieten.Ga naar voetnoot4 Tanchelm openbaarde zich als meeslepend prediker; na een kort optreden in Utrecht waren het Vlaanderen, Brabant en Zeeland, het meest in Antwerpen, waar hij een massa-aanhang won; men volgde hem in scharen. Was Antwerpen nog een stad van enig aanzien, de arme Brabantse plattelanders en Zeeuwse vissers, vooral blijkbaar hun vrouwen en meisjes, behoorden tot de versmaden der aarde voor wie de anti-clericale prediking in al haar consequenties verkropte sociale emoties aanwakkerde. De psychologische omslag van deze aan de Italiaanse Pataria herinnerende ‘armoe’ beweging liet niet op zich wachten. | |
[pagina 231]
| |
Tanchelms puritanisme bezweek, zijn besef van geroepenheid veranderde in een van persoonlijke superioriteit. Hij hulde zich in gouden koningsmantel, droeg diadeem en zwaard, en hield met een lijfwacht van 3000 man intocht in Antwerpen, naast zich zijn onmiddellijke adjudanten, de priester Everwacher en de smid Manasse. De uitwerking van dit Messiaans vertoon was minstens zo hevig als de aanvankelijke prediking tegen de ontaarding van de Kerk. Hij was nooit zonder een gevolg van aanhangers, en er wordt beweerd dat mensen het water dronken waarin hij zich gebaad had. Dit feit is ook anders geïnterpreteerd, als een vorm van eucharistie, of een herhaling van de bruiloft te Kana: Tanchelm zou onder zijn volgelingen zinnebeeldig wijn met water hebben uitgedeeld. Zijn koninkrijk was perspectiefloos; de zijweg die hij had ingeslagen - hij was niet de eerste of de laatste radicale profeet die in de verdwazing viel - leidde onvermijdelijk tot zijn einde. In 1112 was hij in Keulen al met zijn helper Everwacher gegrepen, misschien toen hij terugkeerde van zijn reis naar Rome en zijn reformatorische opvattingen links en rechts begon te verbreiden. Hij wist zich uit de hechtenis te bevrijden en keerde naar zijn opdrachtgever graaf Robert terug, maar wel met lege handen. De ongunst die hij hierna van de graaf ervoer zou hem alleen radicaler hebben gemaakt. Het hele treurspel van zijn opkomst, aanzien en ondergang speelt zich hierna af. In 1115, toen hij met enkele getrouwen de Schelde overstak, werd hij door een priester doodgeslagen. Zijn leer werkte nog enige tijd na: de later heilig verklaarde Norbert van Xanten (stichter van de orde der premonstratenzers) wist de beweging tenslotte de kop in te drukken.Ga naar voetnoot1 Het gelukkige ‘duizendjarige rijk’ van overvloed en gerechtigheid, dat Tanchelm zijn aanhangers in fantastische kleuren geschilderd had, was een luchtspiegeling gebleven. Dát hij het deed, vorm gevend aan de verwachtingen van een in kommer en onderdrukking levende massa, was zijn opdracht in de tijd. Zonder meer zijn de tegen hem ingebrachte aantijgingen van ketterij en uitspattingen eenzijdig en overdreven. Ze waren des te sterker, omdat Tanchelm naar alle waarschijnlijkheid, als vele ketters van de eeuw, uit de lage geestelijkheid was voortgekomen, zodat zijn afdwaling van de rechtzinnigheid in het afschrikwekkendste daglicht diende te worden gesteld.Ga naar voetnoot2 Zijn eeuw was er niet een van de rede; onbegrepen bleef dat visionaire verbeelding moest vervangen wat als Gregoriaanse hervormingsijver begon en in hopeloze eschatologie verliep. Tanchelm gelijk te stellen met de latere Wederdoper Jan van Leiden en het Zions - ‘experiment’ van Münster, wat oudere kerkhistorici (te onzent W. Moll) nog wel hebben gedaan, mist de vergelijkbare achtergronden. Tanchelm stond in de Nederlanden vrijwel alleen; in het overige Europa zijn wel soortgelijke ketterpredikers opgetreden. Afgezien van het opduiken van een waarschijnlijk door godsdienstwaanzin aangetaste Bretonse landjonker, Éon de l'Étoile, die een aantal van zijn keerlen en keerlinnen (Keltisch en ontvankelijk voor religieuze buitensporigheden) meekreeg voor een onbegrepen mengelmoes van gnostische en anti-clericale opvattingen, zijn er enkele ketterse volksbewegingen geweest waaraan veel meer belang is te hechten. Éon had zich als Godszoon of God zelf, in elk geval als nieuwe wereldrichter, aangediend en met zijn volgelingen kerken overvallen en van hun tooi beroofd, alvorens een concilie | |
[pagina 232]
| |
te Reims hem in 1148 om zijn ‘openbaringen’ uitlachte en levenslang achter de tralies liet sluiten.Ga naar voetnoot1 Met de parochiepriester Pierre (Petrus) van Bruys in de Dauphiné en de met hem verwante ‘monnik Henri’ zijn wij terug op het gebied van de trekkende preker à la Tanchelm, bij de drift van individuele gegrepenen om op te roepen tot kerkherstel, armoede en evangelisme. Gekrenkte gelovigheid is hier een drijvend motief; de krenking gaat uit van de verdorven geestelijkheid die haakt naar geld en werelds aanzien. De Gregoriaanse notie van het apostolische leven is door Petrus van Bruys in diepste ernst uitgedragen. Hij verloor zijn parochie in Bruys toen hij de verwezenlijking van een evangelisch bestaan in de afgelegen kantons van zijn bergstreek als radicale noodzaak begon te eisen. Het is mogelijk dat hij hierbij op de reisroutes door genoemde bergen kennis gemaakt heeft met Kathaarse predikers of althans ‘besmetten’, zelfs met Bogomilen uit de Balkan, die de handelswegen volgden. Petrus van Bruys kwam in ieder geval net als de uitgesproken dualisten tot de verwerping van alle sacramenten, het gebed voor de gestorvenen, het misoffer en wat er in de Kerk aan rituele tradities gegroeid was, zoals vasten op Goede Vrijdag. Typisch dualistisch lijkt evenzeer Petrus' afwijzing van het kruis, de Oudtestamentische geschriften, de kerkgebouwen en de kerkzang. Het kruissymbool was in West-Europa inzonderheid door de Karolingische kerkrenaissance in hoog aanzien geraakt; men maakte kruisen uit al kostbaarder materiaal om er kerkpoorten en altaren mee te sieren en steeds fraaier geïllumineerd komen ze in de handschriften voor. Ook het eenvoudige houten of stenen kruis in de huismanswoning had een magische betekenis verkregen. Petrus van Bruys liet het niet bij theoretische verkondiging, maar vuurde zijn hoorders aan hun crucifixen op een stapel te gooien en te verbranden. Hij en zijn aanhang haalden monniken uit de kloosters en dwongen hen om te trouwen. Zij schaften voor zichzelf alle mogelijke vormen van eredienst af die het geloof niet raakten: de drang naar volledige spiritualisering drukt de weerzin van de Petrobrusianen uit tegen een wereld van machts- en geloofsmisbruik.Ga naar voetnoot2 Zo konden zij volhouden dat de eucharistieverering een leeg gebaar was; er was volgens hen maar één Laatste Avondmaal geweest, dat van Christus met zijn discipelen. De haat tegen kerkgebouwen deelden zij met andere sekten, zoals een groep in Arras die duidelijk door Italiaanse Katharen was beïnvloed.Ga naar voetnoot3 Petrus van Bruys heeft zijn heftig protest tegen alle clericale praktijken met de dood moeten bekopen. Tegenstanders gooiden hem te St.-Gilles in het vuur dat hij zelf had laten aansteken om er crucifixen in te verbranden (1139 of 1140). Het dichtst bij het Petrobrusianisme staat de ketterprediking van de monnik Henri. Ook hij bewoog zich al predikend vanuit de regio rond Le Mans naar Lausanne, waarover verder niets bekend is, en vanhier naar het zuiden van Frankrijk. Poitiers, Bordeaux en tenslotte Toulouse, waar zijn weg rond 1145 vastloopt. Hij had het benedictijner klooster verlaten, zou eerst nog een tijdje als heremiet hebben geleefd, maar begon al spoedig zijn opvattingen omtrent de Gregoriaanse idee van het apostolische leven langs de wegen te verkondigen.Ga naar voetnoot4 Zijn eerste geruchtmakend optreden viel op Aswoensdag 1116 in Le Mans, waar zijn prediking in ontvankelijke aarde viel. De bevolking van de streek had op het einde van de elfde eeuw een uitgebreide opstand uitgevochten tegen de feoda- | |
[pagina 233]
| |
le onderdrukking, waaronder die van de bezittende Kerk. Henri's komst met twee discipelen, evenals hij barrevoets en in een sobere pij gekleed, die hem wel een van een kruis voorziene staf nadroegen, maakte grote indruk, ook op de bisschop, Hildebert. Hij liet Henri vol vertrouwen in de stad prediken (het was vastentijd en een goed woord van boetedoening scheen op zijn plaats) en trok zelf naar Rome. Henri was net als Tanchelm een fascinerend spreker. Toen bisschop Hildebert terugkwam, vond hij zijn diocees in algemene opstand tegen Kerk en geestelijkheid. Het volk van Le Mans verklaarde geen andere bisschop te willen hebben dan Henri. Méér nog: de verzetsbewuste stedelingen werden bij hun afwijzing van de officiële Kerk uitermate hardhandig tegen de geestelijken, die zij opjoegen en door het slijk rolden.Ga naar voetnoot1 Henri's strenge lessen van ascese en apostolisch leven strekten zich, vreemd genoeg, niet uit tot het huwelijksverbod. Henri moedigde integendeel zijn volgelingen aan om als een godgevallig werk te trouwen met (uiteraard bruidschatloze) prostituées, en dit vooral zonder de zegen van de priester, maar op handslag. Ook was Henri niet streng op het gebruik van spijzen en dranken. Men bleef hem aanvankelijk met enige mildheid bejegenen. De aartsbisschop van Arles, in wiens diocees hij, vanuit Zwitserland gekomen, al predikend belandde, bewoog hem mee te gaan naar het concilie te Pisa (1135), alwaar hij de kans kreeg zijn denkbeelden uiteen te zetten. Men deed wat men kon om hem in het goede spoor van de Moederkerk terug te leiden, en sprak slechts over enkele van zijn afwijkingen het vonnis uit. Henri beloofde beterschap en verklaarde zich bereid om (onder toezicht van de straks heilig verklaarde Bernard van Clairvaux) in het benedictijnenklooster van Citeaux neer te strijken. Henri heeft zich echter nooit bij dit klooster gemeld, maar zijn zwervende prediking voortgezet, radicaler dan voorheen. De ‘monnik’ Henri heeft mettertijd niet alleen alle sacramenten uit de handen van onwaardige priesters voor onmachtig verklaard, hij ontkende al spoedig ook de middelaarsrol van de priesterstand over heel de linie. Hij ontkende met niet minder nadruk, in Pelagiaanse zin, de erfzonde: ieder mens draagt, zo leerde hij, de verantwoordelijkheid voor eigen daden. Het betekende tevens dat het gebed voor het zieleheil van de gestorvenen bij hem en de zijnen alle zin verloor. Het Evangelie leert, aldus Henri, al wat de mens nodig heeft; het kent niet de biecht, bovenal geen Kerk met pracht en praal, of geestelijkheid met mijter, staf en ring. De ware Kerk bestaat simpel uit de gemeenschap van de gelovigen. De apostelen zijn onze ware leermeesters. Zij geven het voorbeeld hoe men Christus' boodschap waar moet maken en uitdragen onder de mensen. Henri heeft naar men wil Petrus van Bruys op zijn weg naar het Zuiden leren kennen, misschien ook na zijn veroordeling te Pisa.Ga naar voetnoot2 Zij waren het over een aantal punten niet eens, zoals over Adams val en de erfzonde, maar vonden elkaar wat de verwerping van het misoffer en van de kinderdoop betrof. Henri miste Petrus' verregaand radicalisme, maar deinsde als het moest ook niet terug voor het lijfelijk molesteren van geestelijken en het vernielen van hun huizen. Mogelijk is het dat Petrus van Bruys onder de inspiratie van de meer geletterde en geschoolde Henri zijn ruwe bergstreken heeft verlaten om zoals de gewezen benedictijn in de Languedoc te gaan prediken. Hij wist daar in elk geval grote aantallen hoorders | |
[pagina 234]
| |
mee te slepen. Historisch gesproken hebben beide ketterijen door hun verregaande ondermijning van het sacraal karakter van de kerkleer en de kerktradities de weg geëffend voor het al latent aanwezige Katharisme, maar ook voor de Waldenzen waarover wij hierna komen te spreken. Henri, die in Toulouse de bescherming genoot van de graaf (voorloper van de Raymonds uit de Katharen historie) stiet echter in de Languedoc op een machtig ketterjager. Bernard van Clairvaux, die in 1145 de pauselijke legaat naar het Zuiden vergezelde en in 1147 slaags raakte met de Katharen van Albi, genoot al bij zijn leven de roep van een wonderdoener. Raadsman van pausen en koningen, bouwer van kloosters, inspirator van kruistochten, was hij de zwerfprediker te sterk. Bernards fervente preken trokken evenveel of meer hoorders dan die van Henri, al moest de grote man toegeven dat het anti-clericalisme van de kleine man overal met instemming werd begroet. Bernard wist de graaf van Toulouse te bewegen tot een edict tegen alle ketters en hun helpers, op grond waarvan hij Henri kon aanvatten. Er is een verhaal dat hij de zwervende prediker in ketenen voor zich liet brengen om hem te veroordelen en in 1148 aan de synode van Reims uit te leveren, die korte metten met hem zou hebben gemaakt. Volgens een ander verhaal koos Henri de vlucht uit Toulouse; sindsdien verliest zich zijn spoor.Ga naar voetnoot1 Petrus van Bruys en de monnik Henri hebben geijverd voor een apostolisch leven, welke ijver zij doortrokken in radicale ketterij. Even gepassioneerd, gestreng en doortastend, maar wel binnen de perken van de rechtzinnigheid, zijn nog meer Wanderprediger van die tijd: Robert d' Arbrissel, Bernard de Thiron, Vitalis de Savigny, Norbert van Xanten en anderen. In hun predikijver, demonstratieve lompenarmoede en hun imitatio Christi gaan zij tot de grens van de gehoorzaamheid, want ook hun aanklacht tegen de Kerk is bitter. Klacht en kritiek echter nemen bij hen nieuwe vormen van vroomheid aan: zij worden de gangmakers van een kluizenaarsbeweging, die moerassen drooglegt en bossen rooit om uit de hermitage tot de bouw van kloosters over te gaan. Dit laatste niet in het minst om onderdak te kunnen verlenen aan de vele vrouwen die de trekkende predikers op hun boetetocht volgen. Dit ‘vrouwenvraagstuk’ werd voor de asceten veelal een gewenste gelegenheid om de aanvechtingen van de vleselijke lust ten aanzien van hun bewonderaarsters met macht te bestrijden, zoals eens de heilige Antonius dat had gedaan... De kloosters en de orden die genoemde predikers stichtten, waren overigens het bewijs dat zij met hun streven hun rechtmatige plaats hadden in het grote corpus Christi van de officiële Kerk. Het feit werd ook door Bernard van Clairvaux beschouwd als de toetssteen voor de rechtgelovigheid van deze - toch vaak zo eigenzinnige - vrome mannen. Robert d'Arbrissel kreeg zelfs van paus Urbanus ii de erenaam van ‘zaaier van het woord’.Ga naar voetnoot2 De rondtrekkende prekers-asceten zijn ten onrechte, in navolging van de Duitser Johannes von Walter, aangeduid als leiders van een soort samenhangende beweging onder de naam pauperes Christi, de ‘armen van Christus’. Men moet onder deze term de weerloze armen in hun algemeenheid verstaan, die dikwijls op deze manier door de predikers werden aangesproken.Ga naar voetnoot3 Ontsnappen deze navolgers van Christus aan de smaad van de ketterij, er waren | |
[pagina 235]
| |
nog andere personen en groepen die duidelijk uit het schip van de Kerk vielen. Aan Bogomilisme, aan Katharisme herinneren ettelijke plattelandsbewegingen, die zich voordeden tot in Duitsland. Wij vernemen van een ketterij die onmiskenbaar pre-Kathaarse trekken had. Ze openbaarde zich in het bisdom Keulen; de aanhangers ervan trokken ook al predikend rond en zouden zelfs in geheel dualistische zin het consolamentum hebben bezeten. Rond dezelfde tijd (1114) traden twee boerse ketterpredikers op in de buurt van Soissons. Uitgangspunt was ook voor dezen het streng betrachte apostolische leven. De consequenties die zij trokken liepen uit op het verwerpen van de rijke en eisende Kerk en daarmee alras van haar dogma's. Christus, zo leerden ze, zou nooit mens geweest zijn; de eucharistie kan nooit in zijn lichaam en bloed herschapen worden; de ‘mond van de priester is de muil van de hel’. Het geslachtsleven is voor deze eenvoudigen eveneens satanswerk: al wat daardoor wordt voortgebracht, ook als voedsel, moet worden afgezworen. De dualistische invloed is duidelijk. De arme verkondigers van dit pre-Katharisme werden door een volksoploop om het leven gebracht.Ga naar voetnoot1 |
|