Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd15 Consolamentum en enduraOver de inhoud van de leer van de Katharen zijn wij door de katholieke Inquisitie vrij goed ingelicht, en wel op grond van verklaringen van ketters, die voor de tribunalen gedaagd en in groten getale de vuurdood in gedreven zijn. Ondanks de vijandige opstelling in de verslagen van de genoemde tribunalen kunnen wij bij benadering het Katharisme beschrijven. De Kathaarse kerkorganisatie kende bisschoppen en diakenen, maar de eigenlijke autoriteiten bleven de Volmaakten, mannen en vrouwen, een ingewijde en beproefde elite, dragers en krachtbron van de leer. Elke bisschop had een ‘oudste’ en een ‘jongste’ zoon die hem terzijde stonden. Bij het afsterven van de bisschop | |
[pagina 193]
| |
volgde de ‘oudste zoon’ hem op en werd er voor de ‘jongste’, die dan ‘oudste’ geworden was, een plaatsvervanger gekozen. Jonge mannen werden speciaal voor deze functies opgevoed. Het beheer over het bisdom werd uitgeoefend door diakenen of ook diakonessen, die tegelijk aan het hoofd van de parochie stonden en ook preekten. Zij allen waren gewijd door het consolamentum. Geruchten over een ‘zwarte ketterpaus’ (ongetwijfeld versterkt door de gelijkluidendheid van de woorden pappas en pope, die uit de Balkan waren gekomen) zijn kennelijk vooral uit de verontruste verbeelding van de kettermeesters voortgekomen. Men meende dat hij ergens in het verborgene van de Balkan zetelde; men wist immers dat het daar krioelde van ‘Manicheeërs’.Ga naar voetnoot1 De Volmaakten woonden tezamen in gezelschapshuizen, zonder persoonlijk bezit. Wie er niet onderdak was trok predikend, bekerend en troostend door het land. Alleen de vrouwelijke Volmaakten reisden en preekten niet, al mochten zij haar gemeenschappen soms verlaten. Een heel enkele maal traden zij, als het vrouwen uit adellijke huizen betrof, naar buiten toe op, deelnemend aan disputen met tegenstanders, zoals dat het geval was met Esclarmonde de Foix, zuster van mark graaf Raymond-Roger, en met zijn gemalin Philippa. Het waren vrijmoedigheden die de katholieken ontstelden. Net als bij de Bogomilen gingen ook in de Languedoc de Volmaakten steeds vergezeld van een eenvoudige gelovige die voor hen zorgde. Zij waren allen, tot de Inquisitie toesloeg, herkenbaar aan hun zwarte kledij, een gordel en een tas waarin zij onder meer het Evangelie meedroegen. De gemeenschapshuizen waren hun ter beschikking gesteld door welgestelde sympathisanten, die ook het dagelijks onderhoud van de uitverkorenen bekostigden. De uiterste ascese van de Volmaakten maakte grote indruk; zij hielden drie lange vastentermijnen per jaar waarin zij van brood en water leefden, zoals ze dat trouwens aldoor drie dagen per week moesten doen, een gestrengheid waarop onder geen omstandigheid enige inbreuk geoorloofd was.Ga naar voetnoot2 Van de aanhangers en volgelingen der Kathaarse leer verplichtte zich een deel ook uiterlijk tot strikte geloofstrouw door de convenanza, een ritueel van toetreding waarbij de belofte voorop stond om de Volmaakten in alles te eren en te gehoorzamen, zichtbaar gemaakt door een driewerf herhaalde knieval voor de Volmaakte die men op straat tegenkwam. Wie de convenanza achter zich had, kon ook bij zware ziekte of in stervensnood door een Volmaakte worden getroost met het consolamentum. Maar ze gaf tevens de mogelijkheid tot het noviciaat om tot de volmaakte staat te geraken. Dit noviciaat was streng; het kweekte bovenal hardheid aan wat de ascese betrof en verheelde niet de gevaren die de Volmaakte stonden te wachten. Het consolamentum van de Katharen kan niet op één lijn gesteld worden met enig sacrament in katholieke zin. Eerder was het een samengestelde vorm van ritueel, die doop, bevestiging, biecht, boetedoening en vergiffenis begeleidde; bovenal betekende het de troost aan de stervenden. Hoe het werd toegediend weten wij uit een nu eens niet vernietigd ketterboek uit de dertiende eeuw. De formulieren klinken algemeen christelijk; de zin was occult en dualistisch, en had bovendien duidelijk deze strekking dat het elke vorm van roomse belijdenis uitsloot en elk rooms genademiddel overbodig maakte.Ga naar voetnoot3 Bij de inwijding werd de kandidaat, als het een man was, aangesproken als | |
[pagina 194]
| |
Petrus. De doop gold met nadruk als geestesdoop, de bezegeling van wereldafkeer en -verzaking. De biecht vond plaats zoals bij de Bogomilen, waarbij een geopend Evangelie op het hoofd van de kandidaat werd gelegd dat door alle aanwezige Volmaakten met de hand werd geraakt. Eenzelfde ritus gold voor mannen en vrouwen; zij hadden immers dezelfde lichtziel. De Volmaakten zorgden ervoor een vrouw nooit met de hand te raken, zoals zij van haar kant geen man aanraakte. Dit voorschrift gold ook bij het ‘goede einde’: het toedienen van het consolamentum van de stervenden aan een vrouw, wat niet plaatsvond voordat een vrouwelijke tussenpersoon was aangewezen die de voorgeschreven manualen en de vergevingskus overbracht. Het algemene en vrijwel enige gebed was het Onzevader, dat echter uitsluitend door de Volmaakten mocht worden gesproken.Ga naar voetnoot1 De Katharen kenden - en leken daarin ook op de Bogomilen - de voorgeschreven biecht, uitgevoerd als maandelijks, gemeenschappelijk ceremonieel, onder toezicht van een Volmaakte die ook de mate van boetedoening bepaalde. Wat echter vele vijanden van de Katharen met afschuw vervuld heeft, is een Kathaarse instelling die het dualistisch karakter van de leer - het besef namelijk Satans aardse gevangenen te zijn - met ongewone hardheid aan het licht bracht, te weten de endura of zelfopheffing door middel van volstrekte uithongering. De endura vindt vrijwillig plaats, zij wordt door mannen en vrouwen aanvaard als een middel om de banden van de materie te slaken. Bewonderd, aanbeden bijna door de gelovigen werd deze passieve vorm van zelfvernietiging soms door overgeestdriftigen (of gekwelden) in de praktijk gebracht, hoewel de Kathaarse Kerk die in haar algemeenheid niet toejuichte. Vast staat dat het verbod en de weerzin om het leven te doden zich bij de Katharen niet heeft uitgestrekt tot deze vrij gekozen dood van geloofsgenoten. Het moet voorgekomen zijn dat Volmaakten, na hun troost aan de stervende te hebben gereikt, bij tekenen van genezing de reeds tot verlossing gewijde door het toedienen van gif of het openen van de aderen de kans op aards herstel afsneden, of ook wel familieleden opdroegen de doodskandidaten geen voedsel meer toe te dienen. Ook zijn gevallen gemeld van ketters die de zelfopheffing toepasten als zij in handen van de Inquisitie dreigden te vallen. Het karakter van de endura was dan ook onherroepelijk.Ga naar voetnoot2 Na de oude Döllinger die de ‘theologie’ van het Katharisme in al haar varianten heeft geschilderd, zijn er vele moderne studies aan de sekte, haar maatschappelijke habitus, verblijfplaatsen en ook haar mythologie gewijd.Ga naar voetnoot3 Merkwaardig is bij de mythevorming van de Katharen de mengeling van oude Manicheïsche fantasmagorie, met duidelijke herinnering aan de gnostiek, en het teruggrijpen op evangelieteksten. Zij spreken van verscheidene hemels, en de engel Satan die in opstand komt tegen God strekt volgens hen zijn verleidingskunst uit tot onder de engelen van de vijfde. Ook hij wordt als ‘loochenaar van de Vader’ en ‘schepper van de zonde’ uitgeworpen. Ook hij maakt nu - met goedaardige toestemming van de Vader - zijn eigen wereld, dat is de onze, waarin de mens hem als materieslaaf moet dienen. Satan dwingt een engel uit de derde hemel om in het lichaam van de man te treden, een engel uit de tweede in dat van de vrouw. Hij laat die twee paren zonder dat zij beseffen aldus de zonde in de wereld te brengen. Hij leidt ze het paradijs binnen, maar het is dubbel spel: terwijl hij hun enerzijds | |
[pagina 195]
| |
de vrucht van de boom der kennis (van goed en kwaad) verbiedt te eten, beslaapt hij anderzijds de vrouw, zodat de nu geboren mens zoon van de duivel en kind van de slang is; hij dient voortaan slechts de begeerte van zijn vader de Boze.Ga naar voetnoot1 Satan is uiteraard in de Kathaarse mythen een machtige demiurg. Door het bestaan van zijn materiewereld verspert hij het uitzicht op de waarachtige wereld Gods. God leverde inmiddels (althans volgens Katharen van gematigde opvatting) wel de bouwstof in de vier elementen - hij was immers de enige die kon scheppen uit het niet. Satan wist daaruit de zichtbare gedaanten en verschijningen te vormen, waaronder zon, maan en sterren. Deze voorstelling van een werkverdeling in de schepping komt ook tot uitdrukking in de Kathaarse overtuiging dat God macht over het zichtbare behoudt; de lichtziel van de mens, afkomstig van een engel, blijft echter gevangen op aarde. Radicalere Kathaarse stromingen, waaronder de Italiaanse, hielden vast aan de mythe van de drie goden, de Schepper met zijn twee zonen Satan en Christus. Satan heeft een grote mate van zelfstandigheid; anderzijds is zijn stoffelijke wereld met de hemellichamen niet meer dan een grof spiegelbeeld van de ware, onzienlijke hemel Gods die dezelfde attributen heeft, maar dan spiritueel en heilig.Ga naar voetnoot2 Satan en zijn engelen bezitten, aldus de strenge dualisten, niet de vrije wil. Als door een kosmische fataliteit hebben de ‘zonen van de Boze’ hem eens om zijn weergaloze schoonheid in hun rijen opgenomen, hem gekoesterd en tot macht verheven, om zich vervolgens door hem tot de zonde te laten verlokken en daardoor hun eigen val te bewerken. Soms loopt dat uit op een oorlog tussen Satan en de aartsengel Michaël, zoals bij de Bogomilen; soms vindt de val van Gods eerstelingen plaats doordat Satan de engelen een vrouw vertoont van uitgelezen schoonheid, zodat zij in zondige begeerte ontvlammen.Ga naar voetnoot3 Daardoor bevindt zich de mensenziel - ‘Gods bedrogen engel’ - in de kerker van het lichaam, de materie. Christus nu komt om het verlorene te zoeken, het verdwaalde lam thuis te brengen, de verloren zoon met blijdschap in te halen. De ziel heeft weet van haar oudste existentie, hetgeen voor de Katharen bevestiging vond in ettelijke brieven van Paulus; er is in haar een ‘herinnering’ die haar van lichaam naar lichaam drijft tot ze terug kan keren in de hemel Gods ‘dewelke is ons aller moeder’ zoals Paulus het omschreef. Die zielsverhuizing betekent tegelijk dat het aantal zielen van der eeuwigheid af voltallig is geschapen, en dat Satan hen in zijn wezensvreemde substantie geplant heeft om er zoveel mogelijk verloren te doen gaan. Satan krijgt ook bij de Katharen vaak de naam Jehova, de demiurg die verantwoordelijk is voor het bestaan van de seksen en alle plagen daarmee verbonden, terwijl Christus volgens de Katharen de onvruchtbaren en ongehuwden geprezen heeft. Jehova's wet is - hier klinkt bijna een echo van het Marcionisme - een leer van oog om oog, tand om tand, van dierenmoord en dierenoffers; een wet die als een juk op de schouders van het mensdom weegt. De weerzin tegen het Oude Testament zat er ook bij vele Katharen diep in en blijkt uit allerlei uitspraken die zij Christus toeschrijven: wie vóór hem kwamen heten dieven en moordenaars, Noach was een zuiplap, Lot een bloedschennig vader, koning David een hoereerder en moordenaar, Abraham, schijnbaar zo nobel, bezwangerde zijn dienstmaagd. Het ergste werktuig van Satanaël was ook voor de Katharen Mo- | |
[pagina 196]
| |
zes; hij terroriseerde het joodse volk en was uitsluitend verzot op tijdelijke eer en macht; niet voor niets noemt Paulus (Rom. 8:2) de wet van Mozes er een van zonde en dood...Toch is er misschien nog een tweede, rechtschapen Mozes geweest, aangezien er in het Evangelie ook wel eens iets prijzenswaardigs van hem gezegd wordt, zodat het mogelijk is dat de ware God er een dienstknecht op na hield die dezelfde naam droeg als het werktuig van Satan! Een echte ‘heilige historie’ bezitten de Katharen als zodanig niet. Alles gaat in feite om het hoge reddende ideaal, de strijd tegen Satanaël. Terwijl de Katharen sterk gevoelig blijven voor mythen, maken de predikers in de eerste plaats indruk door hun armoede, opofferingswil en ascese, eigenschappen waarop mensen, die in weelde en welstand verkeren, dikwijls sterk ontvankelijk hebben gereageerd.Ga naar voetnoot1 Over Christus bestaan er bij de Katharen uiteenlopende opvattingen. De Doketische hebben kennelijk sterk om zich gegrepen. Christus was voor de Katharen dan ook minder een God dan wel een zendbode van de gerechtige Vader, die hem als een van zijn aeonen in een etherisch lichaam naar de mensheid liet afdalen. De zienswijze leunt nauw aan tegen die van de gnostiek. Ook Maria deelt Christus' lot; zij is wezenlijk een evenzo neergedaalde vrouwelijke engel, hetgeen bewezen wordt door het feit dat de Schrift haar ouders niet noemt. Het Bethlehemse geboorteverhaal is voor de Katharen een fabel, hoogstens allegorie: Christus ging in werkelijkheid Maria's ene oor in, het andere uit, zonder iets van haar aan te nemen; hij noemt haar dan ook nergens moeder. Ook de geslachtslijst van Christus moet men allegorisch verklaren: het huis van David is een hemelhuis, David een hogere aeon. Als de discipelen van Jezus in de mening verkeerden dat hij honger en dorst heeft gekend zoals zij, vergissen ze zich; hij at noch dronk en is ook zonder pijn en lijden gestorven. Aan Christus' opstanding (als zinnebeeld!) verbinden de Katharen weer het geloof aan de eens komende terugkeer van de gevangen ziel in het vaderhuis. Voor het in de Middeleeuwen door de massa zo realistisch beleefde geloof aan hel en vagevuur hadden de Katharen alleen spot over. Het feit dat paus Gregorius i (509-604) met name zielemissen heeft ingesteld als dodenoffer, en daarmee de vage noties van de vroege christenen omtrent een vagevuur de vastomlijnde trekken gaf van een onvermijdelijke louteringsberg,Ga naar voetnoot2 waarvan men het verblijf echter kon bekorten, kwam de Katharen als verdwazing voor; men was óf in Satans aardemacht, óf men had de Vader hervonden. (De Oosterse Kerk heeft het geloof aan een vagevuur en aflaat van aardse schuld nooit aanvaard.) Van een Laatste Oordeel willen de Katharen dan ook niet horen. Het eigenlijke gericht, zo leren zij, is al voltrokken bij de val van de engelen; voor de ziel gaat het nog slechts om de thuiskomst, na een gedwongen reeks van lasten en zonden. Gereinigd komt men uit de hel van de materie in de hemel des geestes; de geschiedenis blijkt een kringloop. De Italiaanse Katharen hielden er soortgelijke dualistische voorstellingen op na, maar hun mythologie was rijker en kleuriger. Ook bij hen is Satan uiteraard de vormgever van het aards bestaan; ook voor hen is de Schrift één grote allegorie. Zon, maan en sterren zijn duivelscreaties, die nu pronken met de van Adam gestolen glans. Iedere maand bedrijven zij ontucht met elkaar: de dauw op de velden is daarvan het spoor.Ga naar voetnoot3 In de Adammythe hielden de Katharen het er in | |
[pagina 197]
| |
meerderheid voor dat in het kwaad van de voortplanting toch ook een element van Adams geest werd voortgeplant. Dit element bepaalt de eenheid van het mensdom; Christus' verschijning is mede bedoeld die eenheid te redden. Dat de profeten, Satans afgezanten, Christus' komst tegen wil en dank moesten voorspellen, was volgens sommige Katharen hun geluk: bij Christus' kruisiging verrezen zij uit hun graven en werden na handoplegging door de apostelen weer mensen en daarmee verlosbaar... Zielsverhuizing was ook voor de Italiaanse dualisten de enige weg om tot de uiteindelijke verlossing voort te bestaan. Christus wordt vaak als lichtbrenger aangeduid: hij roept in de mens het besef wakker van zijn verwantschap met Gods licht en versterkt daarmee de wil om vanuit zijn kerker-lichaam tegen zijn cipier Satan te strijden. De Katharen van Concorrezzo meenden dat Maria een aardse vrouw was, zij het zonder zaad verwekt. Zo was ook Christus voor hen waarlijk mens, gekruisigd en opgestaan, maar door de hemelvaart van zijn aardse hulsel ontdaan, zo dat hij buiten de greep van Satan en diens materie kon blijven. In tegenstelling tot de meeste Franse Katharen geloofden de Italianen wel in de aan Christus toegeschreven wonderen. Een filosofisch trekje valt hier en daar op: een zekere bisschop Desiderio verkondigt dat de Heilige Geest het uitwendige lichaam van Christus - verborgen ‘onder het altaar’ (Openb. 6:9) - straks leven zal inblazen door het te onderwerpen aan de heerschappij van de rede. De Albanese richting in het Italiaanse Katharendom hield er eigen ideeën op na omtrent goed en kwaad. Rechtvaardigen en boosdoeners blijven eeuwig bij de God die hen geschapen heeft; de lagere wereld is een gezamenlijk werkstuk van God én Satan; vandaar de zonde die zelfs Christus besmet heeft, al bleef dat bij hem onzichtbaar. De Albanese Katharen aanvaardden ook de bijbel in haar geheel, maar verlegden de ‘historische’ inhoud naar het bovenzinnelijke: volgens hen voltrekt zich op hemels niveau al wat in het Oude en Nieuwe Testament wordt verhaald, waaronder lijden en dood van Christus zelf, opgeheven tot zuiver geestelijke dimensies.Ga naar voetnoot1 |
|