Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd16 Ketters en troubadoursWaarom werd iemand tot het Katharisme bekeerd? Het blijft als bij alle bekeringskwesties een gewetensvraag; ‘het menselijk hart heeft zijn eigen redenen die de rede niet kent,’ zou Pascal zeggen. Toch hoeft men er vrijwel niet aan te twijfelen of het optreden van de Katharen en vooral dat van hun zendboden, de tengere asceten, die zich met nooit verflauwende moed over mijlsafstanden haastten om hun stervenstroost te brengen aan broeders en zusters in de benauwenis, heeft veler bekering in de hand gewerkt. De Volmaakten stonden er voor bekend dat zij in luttele dagen reusachtige afstanden wisten af te leggen, soms te voet, soms per muilezel, soms alleen vergezeld van hun helpers en gidsen, een andere keer door een escorte van gewapenden, als onveiligheid en vervolging dreigden. Verraad of aanbrengerij waren zeldzaam, hetgeen bewijst dat er bij de bevolking algemene sympathie bestond voor de Kathaarse levenshouding. | |
[pagina 198]
| |
Het waren niet in het minst deze invloeden die de katholieke Kerk beschaamden en ergerden.Ga naar voetnoot1 Bij veel stromingen in het dualisme spreekt het haast vanzelf dat ze volks ketterijen werden. Bij de Katharen is het bekeringsmotief sociaal moeilijk vast te stellen: hier is al meegedeeld dat de Katharen uit alle standen en rangen werden gerekruteerd. Dat arme boeren, ja, ook leden van de kleine adel, die bij de groeiende geldeconomie in de verarming vielen, met de ketterij gingen sympathiseren, omdat haar predikers rijkdom, corruptie en grondbezit van de katholieke Kerk bestreden, is duidelijk. In de Languedoc is bittere nood niet - zoals in de oude Bulgaarse staat en de Balkan in het algemeen - een van de sterkste drijfveren tot de ketterij geweest. De tolerantie in het zuiden van Frankrijk was ongewoon groot; ze vloeide voort uit de rijke en welgestelde positie van heren en steden beide. De laatste stonden bij toenemende welvaart een persoonlijke vrijheid toe die - in middeleeuwse verhoudingen gemeten - weinig weerga had. Het stadsbewind van de consuls of capitouls werd democratisch gekozen; het was gevoelig voor inspraak, nauw bedacht op het verdedigen van zijn privileges, snel geërgerd door inmenging van buitenaf, werelds en geestelijk, en daarmee in godsdienstzaken laks en verdraagzaam, ook tegenover de ‘dwaalleren’ van joodse en islamitische kooplui. De hele bevolking was snel in beweging te krijgen voor het vergelden van een haar toegevoegde krenking, een onrecht of een tiranniek gebaar. In Frankrijk worstelde in deze tijden - net als elders - de monarchie om een hechte ordescheppende eenheid in de krijgshaftige wanorde van de feodale versplintering. Het koningshuis van de Capetingen, in 987 aan de macht gekomen, had in het proces van de eenmaking eerst niet veel succes. Het was in zijn eigen domein, het ‘Isle de France,’ vaak zelfs zwakker dan zijn machtige vazallen, en als de koningen zich van Parijs naar een andere grote stad wilden verplaatsen, kon dat praktisch alleen onder bescherming van een klein leger. Het huis Capet (waaruit straks die van Valois en Bourbon zouden voortkomen) had één sterke bondgenoot: de katholieke Kerk. Tot de grote feodale heren behoorden in het zuiden de graven van Toulouse, het huis van de Raymonds met eigen rijke vazallen, zoals de Trencavels, markgraven (vicomtes) van Carcassonne en Albi, de invloedrijke markgraven van Narbonne, de graven van Foix en die van Comminges. Het zijn juist die gebieden waar het Katharisme bloeide en steun vond bij adellijke heren (en vrouwen!), alsook bij hun kleinere leenmannen. De Lodewijken lieten zich als monarchen niet ontmoedigen. Zij plachten hun opvolgers al tijdens hun leven te laten kronen om de dynastie met alle middelen staande te houden, maar zij steunden onder Lodewijk vi en vii sinds de eerste helft van de twaalfde eeuw meer en meer op de macht van de Noordfranse stedelijke communes. De hulp van de Kerk bleek toen Lodewijk vii ter kruisvaart trok en het land geregeerd werd door de sterke hand van abt Suger van St.-Denis. Suger was een groot vriend van de opkomende stedelijke burgerijen, een kundig financier en daarbij, naar men meent, de vader van de nieuwe bouwstijl, de hoog welvende, spitsbogige, zon-ontvangende gotiek.Ga naar voetnoot2 Sugers regentschap was het grote voorbeeld voor koning Filips ii Augustus, die gedwongen was oorlog te voeren tegen de concurrenten van zijn macht, de vorsten uit het huis Plantagenet.Ga naar voetnoot* Hij wist hun de Franse bezittingen te ontruk- | |
[pagina 199]
| |
ken, waarna hij beginnen kon aan de onderwerping van eigen rebelse vazallen. In dit proces sloeg hij ook het begerig oog op de graafschappen Toulouse en onderhorigheden, het land van ongekende economische opvlucht; het dicht bevolkte Toulouse kwam in de rangorde van dertiende-eeuwse Europese steden in betekenis na Venetië en Rome. Het was een land - wij zagen het - van briljante civilisatie en hoofse poëzie, de laatste beoefend door de elegantste ridders alsook door welgestelde burgerzonen.Ga naar voetnoot1 In de poëzie van de troubadours leeft niet alleen de zwierige moderniteit van de eeuw, maar ook een element van onafhankelijkheid, van luchtig beleden maar diep geworteld individueel bewustzijn; een poëzie van ridderlijke liefde en humaniteit, waarbij het vrijheidselement minstens zo helder glanst als de frivoliteit van de liefdescultus. Dit hele complex van vrouwenverering, soms gesublimeerde, soms onmiskenbaar lijfelijke lokroep van levensgenieting, steekt de Noordfransen de ogen uit. De Provençaalse poëzie, de leermeesters van Dante, was de bloesem van een levenskunst die in het Noorden ontbrak. Maar er was méér: datzelfde rijk van welvaart en modieuze schittering werd door de Franse monarchie ervaren als een uitdaging; het moest worden ingelijfd zoals Auvergne, Normandië en Picardië, moest de Franse koningsglorie en vooral de belangen van de dynastie dienen. Het motief voor de aanvalsoorlog zal het Katharisme zijn, de eigenzinnige en zelfs geheimzinnige leer die tussen de rijkdom van zuidelijke steden en adel is opgeschoten als een bleek en streng gewas, even dreigend voor de allerchristelijkste koningen als voor de Kerk. De Katharen mochten zich verheugen in de steun van de adel, enkele grote en vele kleine heren. Zelfs werden adellijke vrouwen tot de roeping van Volmaakte getrokken. Een klein deel van de Kathaarse uitverkorenen behoorde direct tot de hoogste adel. Maar het Katharisme had alle rangen en standen aangeraakt, zodat er in de ketterij onmiskenbaar een ‘nationale’ trek zat, die de Provence nog sterker afgrensde tegen het katholieke Frankrijk en zijn koninklijk centralisme.Ga naar voetnoot** De predikers van het Katharisme waren allerwegen, zij het dat de ketterij zich nu afgezien van Italië vrijwel geheel in het zuiden concentreerde. Men neemt aan dat bij de verbreiding van de leer familie-invloeden en huwelijken sterk hebben meegespeeld. De ‘vrouwenhuizen’ met hun vaak kleine bezetting, maar in groten getale over de landstreek verspreid, waar de volmaakte vrouwen heelden, troostten en preekten, na tot ontzetting van de katholieke Kerk hun mannen te hebben verlaten, bezaten een bijzondere bekeringsmacht. De ‘abdissen’ waren veelal uit goeden huize, intelligent en vrij van geest, belezen en welbespraakt. | |
[pagina 200]
| |
De heilige Dominicus en de Albigenzen. Aan Dominicus de Guzman, stichter van de orde der predikheren, werd de uitoefening van de Inquisitie opgedragen. Schilderij van Pedro Berruguete. Prado, Madrid.
| |
[pagina 201]
| |
Zij konden haar bezit gebruiken voor de instandhoudingvan de vrouwenhuizen, en daarbij nog aan huisarbeid of handel doen die inkomsten opleverden.Ga naar voetnoot1 Dat het Katharisme rechtstreeks in verband wordt gebracht met het middeleeuwse vrouwenvraagstuk ligt voor de hand.Ga naar voetnoot2 Dat wil zeggen dat de wortels van de bekering veelvormig waren en niet altijd strikt uit ‘de redenen van het hart’ voortkwamen. Terwijl de steun van de grote en middenadel voor de ketterij veelal bewust als deugdelijk politiek schild tegen de Franse annexatiedrang gebruikt werd, werkten godsdienstige en maatschappelijke aandriften in het Katharisme eerder meer in het onderbewustzijn. Dit gaat nu het minst op voor de samenhang van ketterij en vrouwenbevrijding. Er is in de Middeleeuwen een blijvend overschot aan vrouwen, en de hulp voor onverzorgd achterblijvende vrouwen vormde een probleem, zowel in de steden als op het platteland, waartegen de Kerk met al haar chariteit niet was opgewassen. In ketterse, kringen worden deze alleenstaanden ontvangen, niet gediscrimineerd, geroepen tot medewerkster, diakones, Volmaakte; er is gelijkheid tussen de seksen. Nu zijn de beschermers van het katholicisme veelal bij de capitouls van de steden en ook bij delen van de adel te zoeken, hoe laks dat ook toeging. De dragers van de ketterbeweging, de sociale onderlaag, bestaan voor een aanzienlijk deel uit handwerkers, vooral uit wevers (de ‘tisserands’), waardoor zelfs ketterij en weverschap nu en dan werden geïdentificeerd. In Toulouse bloeide de textielnijverheid. En in Toulouse was, zoals door de Inquisitie is vastgesteld, bovenal een sterke toeloop van weefsters naar de ketterij die bij het feller woeden van de vervolging wol ruilden voor geld en foerage. In Narbonne worden als ketters bijna uitsluitend vrouwen vermeld; ze traden op als bezorgsters van het voltooide textielprodukt. In dit verband is beweerd dat de Volmaakten onder de wevers zijn gegaan, hun ambacht hebben geleerd en hen aldus konden bekeren.Ga naar voetnoot3 Duidelijk is dat textielcentra kettercentra, trefplaatsen voor de sekte werden. De vrouwen gingen daar liever in dienst dan bij niet-ketterse werkmeesters, waar zij onder ongewoon harde omstandigheden moesten zwoegen, met nachtarbeid en veel minder verdienste dan de mannen. De ketters boden soelaas voor haar gevoel van achteruitzetting, krenking en voor haar economische ongelijkheid. Eenzelfde verschijnsel deed zich voor in leer-, hout- en metaalbewerking, waar vooral weduwen van Kathaarsgezinde arbeiders werk vonden, in vele grote steden van de Provence. Ook uit deze werkplaatsen zijn talrijke Volmaakten voortgekomen, totdat in de dertiende eeuw de grenzen tussen plebejisch en burgerlijk aandeel in de ketterij zijn vervaagd.Ga naar voetnoot4 Waarom de gezeten burgerij de Katharen tot aan de kruistocht heeft gesteund ligt voor de hand: de Katharen deelden niet het standpunt van de Kerk tegen de woeker, zij interesseerden zich immers niet voor Satanaëls materie en stonden onaandoenlijk tegenover de geldhandel en andere zaken die doortrokken waren met aardse verworpenheid, zelfs waar de Volmaakten (en zij die hen tot voorbeeld namen) evangelische armoede praktizeerden. De echte middeleeuwse armoedebeweging in de vroomheid lag ergens anders (zie Boek drie: Het evangelie van de armen). Het handjevol hoog-adellijke vrouwen dat het Katharisme omhelsde werd daarbij ontegenzeglijk door emancipatieneigingen aangemoedigd. Zij waren | |
[pagina 202]
| |
De Inquisitie in Spanje. Dominicaan disputeert met moslems. Uit Ricoldus Improbatio Alcorani, Sevilla, 1500.
| |
[pagina 203]
| |
haar tijd in menig opzicht voor: ze maakten zich zelfstandig. Zoals zij door het uit Frankrijk binnendringend systeem van het ‘spilleleen’ (een leengoed waarin ook de vrouw mocht opvolgen) beschikking hadden over haar eigendom, wilden zij ook in geestelijk opzicht zichzelf zijn. De Kathaarseabdis was door geen enkele regel gebonden, zoals bij de katholieke orden; haar vrijheid was oneindig groter. Zij leidde bijeenkomsten, bad vóór en kon het consolamentum uitdelen. Allen groetten haar met de voorgeschreven drievoudige knieval. Het ligt voor de hand dat de katholieke clerus steeds uitermate gebeten is geweest op deze vorm van vrouw enemancipatie.Ga naar voetnoot1 In Italië werd de kern van de ketterij gevormd door de stedelijke burgers, kleine landbezitters, kooplui, waaronder in Florence vele lakenhandelaars en geldschieters, hetgeen de Inquisitie zo happig maakte op hun veroordeling die immers verbeurdverklaring van goederen inhield. Er is op gewezen dat juist de volstrekte negatie van de aardse materie door een typisch middeleeuwse ommekeer van de gedachtengang bij Kathaarse dualisten kon resulteren in lust tot leven, het liefhebben en vergaren van economische macht. De welgestelde Katharen bleven dan ook steeds ‘gelovigen’ en kozen, weloverwogen, nooit de staat van volmaaktheid.Ga naar voetnoot2 Italiaanse Katharen wordt een grote mate van maatschappelijke beweeglijkheid toegeschreven; zij waren vaak ‘onderweg’. Het gaat hier duidelijk om de werkende klassen, marskramers, leerbewerkers, wevers, zakkenmakers. Zij bezoeken taveernen en herbergen en andere plaatsen als smidsen en molens waar buurtbewoners graag samenkomen. Maar de Kathaarse zendelingen kwamen vooral bij mensen thuis, en in sommige patricische burgerhuizen en op sommige landkasteeltjes werden hele Kathaarse bijeenkomsten gehouden.Ga naar voetnoot3 De beweeglijkheid van al deze elementen schijnt samen te hangen met de grote sociale onrust die Italië van de elfde tot de dertiende eeuw eigen was en waarvan de Pataria de inleiding heeft gevormd. Een en ander moest de Kerk verontrusten. De later heilig verklaarde Bernard van Clairvaux (1091-1153) was ontsteld over de vrijmoedigheid waarmee de Katharen van Albi in 1147 een theologisch dispuut met hem en andere katholieke geestelijken aandurfden en daarbij eisten dat er slechts argumenten zouden worden gebruikt berustende op evangelieplaatsen. Bernard moest zelfs ondanks zijn prediktalenten en het algemeen ontzag dat hij genoot het veld ruimen voor de vijandigheden en dreigementen van het pro-Kathaarse publiek in Albi, wat onze heilige bezielde tot weinig stichtelijke doemwoorden tegen de dwarsliggers, maar vooral ook tot de gedachte dat de onbekeerbaren dienden te worden geliquideerd. Die liquidatie, zo redeneerde hij, moest door het kerkelijk gericht worden bevolen, door het wereldse uitgevoerd. De zienswijze kwam het pausdom zeer gelegen: de pausen maakten immers aanspraak op de macht van de twee zwaarden, het geestelijke en het wereldse, waarover zij beschikten. Mochten de wereldheren de vonnissen tegen de ketters uitvoeren, in Rome zou men uitmaken waar en wanneer dat nodig was.Ga naar voetnoot4 Paus Alexander iii eiste nu dan ook dat graaf Raymond v van Toulouse zijn ketterse onderdanen tot de katholieke orde zou terugroepen. De graaf moest een missie van kerkelijke hoogwaardigheidsbekleders in zijn erflanden toelaten, | |
[pagina 204]
| |
die hij uit angst voor zijn Toulousanen zeer koeltjes ontving. De prelaten konden maar op één succes bogen: zij veroordeelden de bejaarde, rijke en populaire ketter Pierre Mauran (door zijn bewonderaars ‘Johannes de evangelist’ genoemd) tot een boete- en pelgrimstocht van drie jaar naar het Heilige Land, na hem voordien met zweepslagen door de straten van Toulouse te hebben gejaagd. Hij zelf verhinderde dat zijn rechters en beulen door de woedende menigte werden gelyncht. Bij zijn terugkeer uit Palestina werd hij prompt tot capitoul van de stad gekozen.Ga naar voetnoot1 |
|