Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd13 Paus en PatariaHistorici hebben menen vast te stellen dat het Manicheïsme in twee grote golfbewegingen westwaarts gedragen is. De eerste kwam in de derde eeuw en eindigde in de zevende. Langs de grenslijn tussen Perzische en Hellenistische cultuur bereikte ze Europa - Spanje, Gallië en Italië - via het noorden van Afrika. De eindpunten van de beweging waren Byzantium en Rome. De tweede golf overspoelde Europa tussen 1000 en 1100. Ze kwam uit de Balkan, bereikte Noord-Italië en Frankrijk en plantte zich zelfs korte tijd voort tot aan de Rijn. Zo loopt er een duidelijk herkenbare lijn van Mani's optreden in het dal van de Eufraat tot aan de kruistocht tegen de Albigenzen in de dertiende eeuw.Ga naar voetnoot5 | |
[pagina 181]
| |
Sultan Mohammed ii, de veroveraar van Byzantium. Foto Universiteitsbibliotheek Utrecht.
| |
[pagina 182]
| |
De brengers van het Manicheïsme waren ketter-predikers, kooplui, pelgrims, kruisvaarders. De oude mysterieuze scheidslijn tussen West en Oost viel in de elfde eeuw meer en meer weg. Over Dalmatië waar zoals wij zagen in Hoem een dualistische Kerk gevestigd was, tot in Italië waar in de elfde eeuw Bogomilse zendelingen worden vermeld, liepen de invloeden mee met het menselijk verkeer. Was het de groei van de internationale weefnijverheid en lakenhandel, die de ketterij al spoedig westwaarts stuwde? Waren het de textielkooplui die de ketterboeken smokkelden vanuit Italië naar het noorden?Ga naar voetnoot1 In Rome was de Kerk scherp verdacht op het binnendringen van dualistische ideeën. Dat men ze hier ook verbond met Kleinaziatisch Paulicianisme bewijst het geval van de Armeense kluizenaar Symeon die in 1016 in Rome kwam; hij werd er voor een ketter gehouden en met de dood bedreigd. Maar ook vanuit Sardinië, vanouds een toevlucht voor alle soorten heterodoxe vluchtelingen vanuit Afrika, zou het Manicheïsme in Italië zijn overgekomen. In Verona, Ravenna en Venetië (de laatste rijkwordende stad kon overigens zelf dualistische denkbeelden gaan halen in haar handelspartner Constantinopel) worden ketters gesignaleerd en neemt men tegen hen scherpe maatregelen.Ga naar voetnoot2 Het lot van Italië in de donkerste Middeleeuwen was er een van gevallen grootheid. De pausen waren afhankelijk geraakt van Karel de Grote en zijn opvolgers, de Duitse keizers. Italië was in 843 bij het Frankische ‘middenrijk’ gevoegd toen Karels imperium onder zijn nakomelingen verdeeld werd. Saracenen, Avaren en Noormannen bestookten de laars van alle zijden. Byzantijnen hielden het zuiden bezet. De boeren in Noord-Italië waren praktisch horig gemaakt. Er vielen gedurig gewapende botsingen voor tussen deze servi en aldii met de grote grondbezitters, waarbij de boeren probeerden hun meesters land en vee te ontrukken. Toen de Noormannen in de elfde eeuw Sicilië en daarna Zuid-Italië veroverden, werd ook daar het proces van de feodaliteit, in het noorden reeds door Longobarden en Franken binnengebracht, versneld. De veroveraars legden beslag op de landerijen van de inheemse aristocratie, de Normandische adel werd na 1130 de grote machtsfactor in ‘het koninkrijk van de twee Siciliën’. Italië had echter ook zijn steden. Het is zelfs hét land geworden van de vroegmiddeleeuwse stedencultuur: middelpunten van nijverheid en koophandel, gebouwd op de vele voormalige vestingen en sterkten van de Romeinen. Er waren nog oude handelsverbindingen; ze werden naar Frankrijk in het westen en tot aan Byzantium in het oosten uitgebreid. Er kwamen jaarmarkten in Lombardische en Toscaanse steden; de economische basis van Verona, Milaan, Pisa en Florence werd gelegd; de kuststeden Genua en Venetië groeiden tot ware republieken. Een centraal gezag was er niet; feodale versplintering was het normale. Het betekende dat de uitoefening van de macht in elke grotere stad in handen was van de daar zetelende bisschop, hier en daar in samenwerking met de plaatselijke adel. Toch maakte de stadslucht ook hier vrij: van het platteland kwamen er steeds meer mensen in de steden, reserve-arbeidslegers voor nijverheden, factorijen en havens. Het bij een wonen van arm en rijk, machtigen en machtelozen, leidde onvermijdelijk tot botsingen, zowel tussen de bezitters en de arme onderlagen, die naar het bekende middeleeuwse beeld de standenboom moesten torsen, als tussen de | |
[pagina 183]
| |
grote heren, de capitani, en hun valvassori, cliënten en vazallen. In een stad als Milaan kreeg de burgerij het in het begin van de elfde eeuw aan de stok met aartsbisschop Aribert, welke botsing eindigde met een indrukwekkende volksopstand. Milaan werd daardoor een van de eerste steden in Italië met een onafhankelijke stadscommune: de grote bazen in de wevers- en textielhandel waren de machtigen in de stad. Hoe diep in de meeste steden de dienstbaarheid van de kleine man nog zat bewijst het feit dat alleen de valvassori, kernstuk van de nijvere burgerij - textielheren, bankiers (lees: woekeraars), goudsmeden en kooplui - in Milaan burgerrechten bezaten. Het leidde tot nieuwe protesten, oproerige bewegingen, nu van de kleinste stedelingen tegen de groten en welgestelden. Ze richtte zich sterk tegen de kerkheren die niet alleen zelf grote vermogens hadden weten te vergaren, maar de kerkelijke bezittingen tevens aan familie, bijzitten en bastaarden verslingerden. Het is de beweging die wij kennen als La Pataria. De naam is afkomstig van de lompenmarkt, of van het textielkwartier in Milaan, waar de arme wevers en kleermakers woonden. Misschien is het ook eenvoudig het scheldwoord voor ‘lompenvolk’ in het algemeen, dat de smalle gemeente als erenaam aanvaardde, zoals dat te onzent later met het begrip ‘geuzen’ het geval was; zij zelf noemden hun beweging die van de placitum Dei, het Godsverbond. De Patarenen van Milaan hebben hun sociale wrok met agressieve nadruk geuit, niet alleen door te fulmineren tegen de hoge geestelijkheid, waarvan de meesten hun ambten eenvoudig kochten, volgens deal in het Evangelie gewraakte praktijken van de simonie (Hand. 8:18). Mannen en vrouwen joegen ook corrupte fraters en paters op uit hun schuilhoeken en eisten tuchtmaatregelen tegen hen. Daarbij ontzagen zij ook niet de eeuwen oude traditie van het ‘Ambrosiaanse’ christendom in Milaan (van de thans heilig verklaarde Ambrosius, die destijds Augustinus had bekeerd). Deze richting had niet alleen eigen ritus en gezangen, maar keurde ook het priesterhuwelijk goed. De Milanese aartsbisschop moest het hoofd buigen voor de volkseis en het priestercelibaat invoeren.Ga naar voetnoot1 De tijd van de sterke pausen, de bouwers van een geduchte universele autoriteit, ook wat zedelijk gedrag betrof, was voorbij. Niet alleen de plaatselijke bisschoppen, de heilige vaders in Rome zelf waren in deze diepe Middeleeuwen vrijwel uitsluitend telgen van feodale Italiaanse families, die de stoel van Petrus door partijschap en omkoperij wisten te bezetten. Ze waren zelf op hun beurt koopbaar, onderworpen aan de Duitse rijkspolitiek, onwaardige hoofden van een wankele Kerk. Waren de Patarenen met hun sociale protesten tegen de clerus in feite ketters? In het begin van de elfde eeuw had zich op en rondom het kasteel Monteforte bij Asti in Piedmont een Manicheïsche beweging gevormd, naar men wil het eerst in adellijke kring, waarbij de slotvrouwe van Monteforte zelf als ‘priesteres’ optrad.Ga naar voetnoot2 De aanhangers van de leer, die velen uit de omtrek meesleepten, gaven als land van herkomst voor hun ketterij ‘het Oosten’ op. Zij leefden in volstrekte kuisheid, verwierpen derhalve ook de huwelijksgemeenschap en beweerden in deze samenhang dat de mensheid gelukkiger zou zijn als ze zich kon voortplanten als de bijen, dat wil zeggen zondeloos en zonder bijslaap. Ze erkenden geen sacramenten, baden en vastten en gebruikten geen wijn en vlees. Velen van hen zagen | |
[pagina 184]
| |
in de gewelddadige dood, dit is het zoeken naar het martelaarschap, de enige weg tot heil: als zij ziek werden lieten zij zich door hun vrienden ombrengen, wat voor hen betekende dat zij uit de kerker van Satan braken!Ga naar voetnoot1 Overduidelijk zijn hier dualistische elementen in het spel, die terugwijzen naar de Bogomilen en vooruitwijzen naar de Katharen, zoals wij nog zullen zien. De Schrift wordt uitgelegd als allegorie, de mens zelf ‘brengt God voort’, Christus' passie is het grote zinnebeeld van wat de menselijke ziel moet doorstaan, Christus zelf een aan de mensenziel verwante emanatie Gods. In ziekte en sterven is er de troost van het consolamentum, dat wij bij de Katharen zullen terugvinden (zie pag. 193), uitgereikt door eigen bisschoppen of Volmaakten, die geen tonsuur dragen en de absolutie schenken door handoplegging. Niet voor de eerste maal hebben deze ketters zich Katharen (‘reinen’) genoemd, althans die naam voor hun ingewijden gebruikt.Ga naar voetnoot2 Toen aartsbisschop Aribert van Milaan de ketters van Monteforte in 1030 voor zich liet brengen, stelde hij hen - na vergeefse bekeringspogingen - voor de keuze tussen het kruis en de brandstapel. De meeste Montefortianen kozen het laatste en wierpen zich met de handen voor het gezicht in de vlammen.Ga naar voetnoot3 Door de beweging van de Patarenen liep steeds een rode draad die ketterse stemmingen en sympathieën verried. Dit met name omdat het voornaamste mikpunt van de volksagitatie de hoge geestelijkheid bleef. De stedelijke bewegingen bereikten ook al spoedig het platteland; er wordt in deze eeuwen een grote beweeglijkheid van een sterk groeiende en vlottende landbevolking vermeld die nauwere contacten kreeg met de plebejers van de steden, zowel door hun leveranties aan de markten alsook door huwelijksverbintenissen.Ga naar voetnoot4 De hervormingsgolf die over kerken en kloosters kwam bracht een nieuw verschijnsel mee: de ‘verinnerlijking’ van het geloof, het lezen van de evangeliën als hoogste zedenles. De armste en minste boeren waren des te gevoeliger voor die les en werden des te meer op een hoop gedreven tegen kasteelheren en prelaten, naarmate de feodale uitbuiting scherpere vormen aannam. Boeren hadden in aanmerkelijk getal deelgenomen aan de ketterij van Monteforte, waar naar hun bekentenissen ook gemeenschap van goederen was gepredikt en waarschijnlijk binnen de sekte zelf gepraktizeerd. Tijdens het proces tegen de Montefortse ketters stroomden vele plattelanders naar Milaan en maakten daar hun instemming en sympathie met de berechten duidelijk.Ga naar voetnoot5 Zo kon hun dualisme, samenhangend met het verzet tegen een onwaardige clerus, in Milaan al krachtiger doorwerken. De Milanese Pataria stond aanvankelijk onder leiding van twee priesters, Arialdo en Landolfo. Zij en hun volgelingen trokken onstuimig van leer tegen priesterconcubinaat en simonie. Zij wilden de Kerk niet verlaten, maar haar kuisen, het priesterschap in vlekkeloze eer herstellen, de zeggenschap van de Duitse keizers over Noord-Italië breken en die van de paus versterken. Vrijwel de hele lage clerus stemde in met die strijd. Het was een teken des tijds. De monnikenbeweging van Cluny in Bourgondië die dit doel najoeg had machtig om zich gegrepen, ascetische idealen herleefden, een vorm van wereldvlucht begon in voorliefde voor kluizenarij en kloosterstichtingen. Reeksen van kloosters vormden een cluniacenser congregatie die om haar typisch ‘Romaans’ karakter vooral in | |
[pagina 185]
| |
Frankrijk en Italiëzo'n wijde weerklank vond, pas later vergezeld door een soortgelijke beweging vanuit Lotharingen die sterk naar Duitsland uitstraalde. De oorspronkelijke beweging had in Italië onder meer geleid tot de stichting van de befaamde kloosters te Camaldoli (1012) en Vallombrosa (1038) maar kreeg in de steden een politiek gezicht. Hier werden de Patarenen bij hun anti-clericale actie een sociale en revolutionaire macht ín de wereld.Ga naar voetnoot1 Arialdo en Landolfo gingen in die acties zeer ver en toen Landolfo stierf en de leiding van de Pataria overging op zijn broer, de vrome en ridderlijke Erlembaldo, groeide het antikerkse radicalisme nog. De bestorming van de huizen van de corrupte clerus ging verder, toediening van de sacramenten door hun onwaardige handen werd afgewezen. Voor sommigen begon dit optreden aan het ketterse te grenzen. De haters van de Pataria in Milaan en te Rome lieten dan ook die beschuldiging vrijelijk uitgaan, zo goed als de Patarenen de foute hiërarchie van ketterij betichtten. Erlembaldo kreeg nagenoeg de betekenis van een ketterleider toen hij zich kerkelijk gezag aanmatig de bij de toediening van de doop: hij liet het chrisma, de doopbalsem, bereiden door een Patareense priester.Ga naar voetnoot2 De pausen konden de beweging aanvankelijk heel wel waarderen. Paus Gregorius steunde de Patarenen levenslang, nadat hij reeds als kardinaal paus Alexander ii bewogen had Erlembaldo een banier uit te reiken, waarmee hij hem tot gonfaloniere, baanderdrager, van de katholieke Kerk had gemaakt. Toen Erlembaldo in 1075 in een straatgevecht gedood was, eerde Gregorius, zelf sinds 1073 paus, hem als een martelaar. Maar er waren ook andere stemmen: de radicale hervormer Petrus Damianus - later heilig verklaard - vond al te veel lekenijver in het optreden van de Pataria en meende dat ze een ernstig gevaar inhield voor het kerkgezag. De ‘Donatistische’ trek ten aanzien van de reine priesters was onmiskenbaar.Ga naar voetnoot3 Toch had de pauselijke stoel de volkssympathieën nodig: én in eigen streven naar een gezondmaking van de Kerk, én in zijn strijd tegen de Duitse keizers, in wier koffers een groot deel van de kerkelijke inkomsten uit Italië verdween. Achter de worsteling om kerk reformen zat dan ook een tweede, die wij bestempelen als investituurstrijd: Wie zal de nieuwe prelaten benoemen, wie hun staf en ring reiken als tekenen van de bevestiging in hun ambt - de paus, of de wereldlijke heersers? De laatsten, de Duitse keizer, maar straks ook de Engelse koningen en, zij het wat schoorvoetender, de Franse, hadden het recht voor zich opgeëist om kerkvorsten aan te wijzen en plechtig te installeren. Nu eisten de pausen de ‘vrijheid van de Kerk’ in onbeperkte mate terug, en het was met name de overdonderende, steile persoonlijkheid van Gregorius vii die de kerkzuivering begeerde, onder meer omdat de verkwistende levensstijl van de hoge hiërarchie rijkdommen verloren deed gaan die beter besteed hadden kunnen worden. Hij eiste echter ook de volledige macht tot de investituur voor zich op en maakte de romanisering van de Kerk tot inzet van zijn theocratische politiek. Hij deed dat met nadrukkelijke verkondiging van zijn pontificaal gezag, ontsloeg de gelovigen als dat zo uitkwam van alle gehoorzaamheid jegens de wereldse soevereinen, excommuniceerde wat hem in de weg trad en strekte zijn beschermende hand uit over boeren en stedelingen, in wier beweging hij een bondgenootzag. Zijn wetten ter meerderezedenstrengheid van de clerus, op goed-cluniacenser grondslag, vonden grote weerklank bij de menigte. Vooral de vrouwen mengden zich in een soms aan | |
[pagina 186]
| |
fanatisme grenzende geestdrift in de jacht op onkuise priesters: de Pataria maakte zich tot rechter over leven en zeden van de clerus. Dit feit had een beslissende strekking. De verachting voor de ambtsdragers sloeg over in verachting voor de priesterfunctie zelf: men trok de waarde van de genademiddelen in twijfel. En de Pataria bleef niet beperkt tot Milaan, maar vertoonde haar gezicht ook in andere steden van Italië, ja, drong op tot in Frankrijk en het Rijnland. Een Kerk voor de armen en rechtschapenen in plaats van een die rijken en boosdoeners als haar kinderen omhelsde! Het was democratisch, het was radicaal - en het zou op den duur niet stroken met Gregorius' aristocratisch puritanisme. De Pataria is een van de - onbewuste - drijfkrachten geweest die de vorming van de Italiaanse stadscommunes hebben versneld: het beheer van de stad door valvassori en kooplui naast het regime van de aartsbisschop, het bemachtigen van het ‘consuls’ambt in de steden bewerkte de uitholling van de oorspronkelijke macht der stedelijke patriciaten. De stadsrepublieken, die én paus én keizer trotseerden, namen hier een aanvang. Niet alleen de burgerlijke standen en klassen werden meegesleept in het proces. In een stad als Florence, waar de corrupte bisschop Mezzabarba aanvankelijk onbeperkt heerste, begonnen de kloosterbroeders van Vallombroso onder leiding van hun abt Giovanni Gualberto een felle strijd à la Pataria. Ofschoon het ordebroeders verboden was hun klooster te verlaten, trokken de Vallombrosaanse kloosterlingen in wijde omtrek rond en mobiliseerden boeren en nederige stedelingen tegen de zondige levenswandel van hun bisschop. Paus Alexander ii beval de monniken terug te keren achter hun muren; zij gingen voort met hun agitatie. Rondom hen groeide een radicale ‘kloosterpartij’, geleid door Gualberto. De Vallombrosaanse abt daagde de bisschop zelf uit zich aan een godsoordeel te onderwerpen. De beweging greep ook na een synodaal verbod vanuit Rome in 1067 heftiger om zich. Kerkelijke beperkingen werden omvergeworpen: leken spraken ook hier hun oordeel uit over sacramenten, reinheid van levenswandel der priesters en de roeping van de Kerk. De roep om het godsoordeel, waaraan de bisschop zich zou moeten onderwerpen, groeide metterdag en leidde tot tumultueuze straatscènes, roerige betogingen van monniken, ambachtslui, kooplieden en stadsvolk; ook hier gingen de vrouwen voorop in emotionele ijver, rukten haar sluiers af, ontbonden haar haren, wierpen zich onder luide kreten in het stof van de straten en verkondigden dat Simon de Tovenaar, de Antichrist van het Nieuwe Testament, Florence had overweldigd. Zelfs wisten de Vallombrosanen, meer listig dan godbevolen, een ‘vuurproef’ van de hemel af te dwingen om de verdorvenheid van bisschop Mezzabarba aan te tonen: het godsoordeel mocht een stukje theaterregie zijn, het effect ervan was de afdanking van de gehate bisschop. Daarmee was de beweging uitgeraasd. Zij had echter gevolgen: het zelfbewustzijn van het volk en het vertrouwen in eigen kracht van de burgerij waren immens gestegen. Het communale karakter van de Italiaanse steden had een nieuwe inspiratie verkregen.Ga naar voetnoot1 Was het optreden van leken, zelfs het lekepreken, in den beginne door Rome aangemoedigd, nu kon Rome de vloedgolf van radicalisme niet meer dulden. Gregorius vii begon welbewust een aantal dogma's af te kondigen inzake zijn | |
[pagina 187]
| |
onbeperkte, uit Petrus afgeleide heerschappij over alle wereldlijke machthebbers: de persoon van de paus is heilig, de roomse Kerk heeft nooit gedwaald en kan dat ook nooit doen. Gregorius bleef hoog, onbuigzaam en consequent tegenover de ontkoppelde krachten van de massa. Nadat Hendrik iv, Duits keizer, de Patarenen uit Milaan had verjaagd en een aartsbisschop van eigen keuze ingesteld, nadat hij Gregorius op een concilie te Worms als ‘de valse monnik Hildebrand’ had laten afzetten - Gregorius bleef waar hij was - begon de strijd tussen paus en keizer op leven en dood. Ze leidde uiteindelijk tot de onderwerping en knieval van de Duitse keizer: de gang naar Canossa in de januariwinter van 1077. Maar of Gregorius' overwinning een definitieve was moet twijfelachtig heten. Keizers en koningen in Europa neigden juist na de vernedering van Hendrik iv tot een versterking van eigen troon en nationaal aanzien.Ga naar voetnoot1 In Italië voegden zich velen naar Gregorius' absolutisme. De Pataria bleef op haar vrijheidslievend standpunt staan, hetgeen betekende dat de volksbeweging zich al meer in het verweer van de ketterij liet dringen. Het was de aanknoping bij de dualisten van Monteforte die vorm begon aan te nemen. Ook in Frankrijk werd het overal opduikende Manicheïsme evident. Men heeft de latere Italiaanse Katharen vaak met de naam Patarenen bestempeld, zoals de aanhangers van de Bosnische Kerk. De Pataria was een brug geworden van kerkelijke reinheid naar de Reinen. |
|