Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |
ren het evenals zij dualisten, of eerder gnostici, overspannen asceten, of zelfs volgens sommige beweringen een soort derwisjen of duivelaanbidders?Ga naar voetnoot1 De benaming Messalianen is de Syrische omschrijving van ‘hen die bidden’; men gebruikt ook het Griekse woord Euchyten of Euchomai dat hetzelfde betekent. ‘Bidtzonder ophouden’ stond in de Schrift (1 Thessalonicensen 5:17). De Messalianen baden dan ook in fervente strijd tegen de duivel die zich in elk mens genesteld heeft. De Messalianen leefden, met verwerping van alle ‘Judaïsme’ en dus van het Oude Testament, bij de evangeliën. Soms kregen ze namen die er op wijzen dat men hen voor gnostische Manicheeërs hield. Hun eerste prediker - al in de vierde eeuw - zou Adelphius geheten hebben; zijn dualisme droeg een gematigd karakter. De Christusvoorstelling die hij bracht leek op die van de Nestorianen: de Heilige Geest zou Jezus' onsterfelijk lichaam tegelijk met het sterfelijk sperma hebben gewekt; maar er was nooit een eenheid tussen Jezus en de Geest. Een kettertraditie derhalve die ook al uitliep op afwijzing van Maria als theotokos; afkeer van het kruis; wereldvisie gegrondvest in de aperte scheiding tussen het rijk Gods en dat van Satan. Deze Satanaëlzagen de Messalianen voor Gods oudste zoon aan; Christus, de redder, voor de jongste. Satanaël rebelleert tegen de Vader; zijn val brengt hem tot het scheppen van de stoffelijke wereld, die wemelt van ongerechtigheid. Het Principe van het Kwaad treedt volgens Adelphius' prediking vooral op als de duivel in elk van ons. Iedere mensenziel is ten prooi gevallen aan deze demon; strikte ascese en gebedsoefening zonder einde moeten hem uitdrijven, met het neusvuil of met het schuim van de mond. Het gebed dat hier bij gebruikt werd, zou het Onzevader geweest zijn, het enige wat de sekte kende of toeliet. De mens die van zijn duivel bevrijd is bevindtzich in een toestand van trance, soms in uitgelaten dans, soms visionair gegrepen. Een toestand die geschikt maakt tot het ontvangen van de Heilige Geest, al is dat dan alleen weggelegd voor de Ingewijden. Dezen moeten een soort noviciaat van drie jaar doormaken. Na die tijd zijn ze zondeloos: zij kunnen zich desgewenst te buiten gaan aan weelden en lusten zoveel het belieft, zonder dat het hun zal worden aangerekend. De Ingewijde houdt zich voor al wat denkbaar is: patriarch, profeet, engel, Christus zelf.Ga naar voetnoot2 Het is duidelijk dat de Kerk deze leer, al was het alleen maar om de verwerping van middelaars of genademiddelen, niet kon dulden; op het concilie van Edessa werd ze verdoemd.Ga naar voetnoot3 De Messalianen waren niet zo primitief en niet zo veracht of zij bezaten naast het evangelie hun ‘geheime boeken’, die veelal uit gnostische kringen afkomstig heten, waardoor zij zich tot overmaat de beschuldiging van zwarte magie op de hals haalden.Ga naar voetnoot4 De prediking van Adelphius werd voortgezet door Eusthatius: hij rondde de religieuze verlossingsleer af door er de nadrukkelijke strijd tegen de aardse boosheid, de menselijke ongelijkheid, aan te verbinden. De Messalianen keerden zich tegen macht en bezit; zij droegen grove kledij en aten sober voedsel; zij hieven de ongelijkheid van mannen en vrouwen op.Ga naar voetnoot5 Zij waren ijverige predikers, die niet alleen voor de grote massa optraden, maar ook propaganda bedreven onder kloosterlingen, waaromze dan ook door andere ketters zoals de Nestorianen werden vervolgd. Petrus van Sicilië heeft in zijn verslag over het Paulicianisme ook over de Messalianen geschreven. Volgens hem waren een groot deel | |
[pagina 154]
| |
van de monniken in het Oosten door deze ketterij verziekt.Ga naar voetnoot1 Ook op de lokale synoden werden ze uitgestoten, hun boeken als afschrikwekkend hellewerk tentoongesteld. De Messalianen, die net als de Paulicianen actief waren in Armenië, hebben niet het zwaard gevoerd, maar uitsluitend vertrouwd op het wapen van het woord. Er wordt verondersteld dat zij door de oprukkende islam westwaarts gedreven zijn; men raakt na de zevende eeuw hun spoor een tijdlang bijster. Pas zo'n driehonderd jaar later komen ze weer aan het licht, als een deel van hen ook op keizerlijk bevel naar Thracië is overgebracht. In de Balkan hebben ze zich opnieuw als proselietenmakers geweerd. De Armeense Kerk heeft in het Messalianisme steeds een bedreiging gevoeld. Priesters die zich tot de ketterij lieten verleiden werden uit hun ambt gestoten, er werd hun een vos op het voorhoofd gebrand en ze werden tot ze berouw vertoonden afgezonderd in een kluizenarij.Ga naar voetnoot2 Zware straffen wachtten de afvalligen als ze voor de tweede maal in hun zonde vervielen. Sporen van ketterij moesten onmiddellijk bij de bisschoppen worden gemeld. Families van aanzien, in wier midden een Messaliaan was, werden van alle menselijke contacten uitgesloten, tot ze de schuldige hadden overgeleverd opdat men hem kon corrigeren. Geen priester mocht er een Messaliaanse huishoudster op na houden.Ga naar voetnoot3 De Messalianen zijn soms verward met de gnostische sekte van de Barbelieten, die de Grote Moeder Barbelo aanbaden, en vaker nog met de Borborieten (‘moddermensen’): volgens hun ketterjagers en beschrijvers ruwe klanten, die er gruwelijke rituelen op na hielden.Ga naar voetnoot4 Er wordt ook aangenomen dat Borborieten een scheldnaam is geweest voor de laagste rangen van niet-ingewij de Messalianen, die in primitieve godsvoorstellingen leefden. De vermelding van deze sekten wijst er op dat zij in menig opzicht verwant zijn gebleven met de gnostiek. Ook zouden zij het Paulicianisme aanzienlijk hebben beïnvloed. In de veertiende eeuw nog werd het begrip Messalianisme gebruikt om andere dualistische ketterijen aan te duiden, inzonderheid het Bogomilisme.Ga naar voetnoot5 De reeds vermelde Anna Komnena maakte heel precies onderscheid tussen Paulicianen en Messalianen; de laatste ketterij heet bij haar ‘schaamteloos’. Ongetwijfeld hebben de Messalianen bijgedragen tot de overdracht van het dualisme in de Europese ketterijen.Ga naar voetnoot6 De ketterbewegingen in Armenië hadden inmiddels geen andere achtergrond dan die in andere delen van de Oude Wereld: de maatschappelijke neergang van de vrije boeren, de uitbuiting van de onderste lagen. Vlucht van het platteland werd al in de vierde, vijfde eeuw in Armenië een alledaags verschijnsel. Desperaat boerenvolk verdween óf in de steden, waar het de vrijheid van de armoe kreeg te proeven, óf ging in de kloosters, óf voegde zich bij een van de ketterse sekten. De laatste waren, hetzij militant als die van de Paulicianen, hetzij geweldloos als de Messalianen, uitgangspunt van scherpe sociale kritiek en tegelijk een onderdak. De ‘woestheid’ of ‘gestrengheid’ van Messalianen en Borborieten lag in hun strijdbaar ascetisch karakter. Ze wezen beide de ongelijkheid van rangen en klassen af, ze riepen de horigen op hun meesters de rug toe te keren en zich als de oudste, arme christenen in besloten gemeenschappen te verenigen. Die kettercommunes (ze doen in sommig opzicht aan de Pauliciaanse nederzettingen den ken) ken den ongelijkheid noch privé-bezit; wie toetrad verdeelde zijn eigen- | |
[pagina 155]
| |
dommen onder de leden. Ook hier genoten vrouwen aanzien; ze traden vaak als artsen op. Het is duidelijk dat bewuste soberheid en gedeelde armoede vooral de grote zonden van de Messalianen uitmaakten. Voor de Byzantijnse monnik-kroniekschrijver Michael Psellos (elfde eeuw) waren de ‘Euchyten’ de laatste en grootste ketterij die de komst van de Antichrist zou voorafgaan.Ga naar voetnoot1 Tot de andere strengere broeders van de Paulicianen rekent men de Thon(d)raki, een sekte die door een zekere Sembat in de eerste helft van de negende eeuw in een dorp aan de voet van de Ararat zou zijn gesticht. De Thondraki zijn niet alleen in verband gebracht met de Paulicianen, maar worden zelfs aangeduid als een latere, weer typisch Armeense variant van de sekte, na de val van Tephrike.Ga naar voetnoot2 Het geloof van de Thondraki was puur dualistisch. De aarde en de mens waren voor hen creaties van Satan; de cultus van de godsmoeder, het kruis en de sacramenten werden ook door hen verworpen. Ze kenden priesters noch kerken, iconen noch relieken. Wat Mozes aan leerstellingen had gebracht was hem volgens hen ingeblazen door Satanaël. Ook hun leidsman Sembat beschouwde zich als weleer Mani als vleeswording van de beloofde Parakleitos, wat hem de dood kostte door de hand van een Arabier, die deze uitspraak van ontoelaatbare hovaardij vond.Ga naar voetnoot3 In 1891 heeft men hun evangelie, De sleutel tot de waarheid, gevonden en in 1898 gepubliceerd, om hen hierdoor onmiddellijk in te delen bij Adoptionisten en Paulicianen.Ga naar voetnoot4 Ook de Thondraki hebben invloed op hun omgeving uitgeoefend, zowel in Armenië als daarbuiten. Nog in de twaalfde eeuw werd er tegen hen geschreven. Als zewerkelijk niet anders zijn geweest dan Armeense Paulicianen ‘in de tweede fase’ (Garsoïan) wordt dat begrijpelijker. Evenals de Paulicianen waren zij ‘Romeins’ met de Romeinen (de orthodoxen), al stonden zij niet toe dat iemand bij de eredienst knielde; hun ingewijden noemden zich ook Christus. Pas in later eeuwen zouden zij hun tegenzin in de sacramenten van doop, biecht en eucharistie afleggen: ze bezaten toen dochterkerken door heel Armenië,Ga naar voetnoot5 versterkt door dezelfde Albaniërs uit de Kaukasus, die zich vroeger al bij de Paulicianen hadden aangesloten. Dat zij door de officiële Kerk en de Byzantijnse staat gehaat werden, ligt voor de hand als wij zien hoe ze behalve in hun religie revolteer den tegen iedere gevestigde orde. In de grote beweging tegen de landheren, die in de tiende en elfde eeuw opvlamde en zich uitbreidde tot in Trans-Kaukasië (Azerbaidzjan), hebben de Thondraki een inspirerende taak vervuld, al hanteerden zij net zo min als de Messalianen het zwaard. Hun verondersteld ongeloof in het hiernamaals, in de onsterfelijkheid, de ziel en het Laatste Oordeel is door vijandig gezinde kroniekschrijvers misschien alleen maar aangehaald om hun nadrukkelijke eenvoud, alsook hun geloof in menselijke gelijkheid met een rookgordijn van barbaarsheid te omsluieren. Voor ons openbaren die eigenaardigheden, en vooral hun stugge ascese, de honger naar rechtvaardigheid op aarde.Ga naar voetnoot6 |
|