Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 146]
| |
6 Ketters met het zwaardHeel anders was het gesteld in Klein-Azië, waar de Byzantijnen onder een nieuwe en militair begaafde keizer, Leo iii, genaamd de Isauriër (ofschoon hij een Syriër was), de Arabieren op een afstand wisten te houden. Hij dankte dit aan de Byzantijnse strijdwil, de toepassing van het Griekse vuur (een mengsel van brandende nafta, zwavel en salpeter, dat door een holle buis op de tegenstander werd afgevuurd en met name tijdens het laatste, lange beleg van Byzantium (717-718) in de strijd geworpen werd), alsmede aan de hulp van de jonge Bulgaarse staat. Dit succes betekende niet dat het Byzantijnse rijk een eenheid vormde. Onder de dynastie van de Isauriërs begon de binnenlandse controverse, die met de naam iconoclasme (beeldenstormerij) aangeduid wordt. Naast de verering voor de Grote Moedermaagd Maria, de theotokos, was bij de volksmassa's van Byzantium nu de beeldenverering begonnen; wat eerst kerkversiering geweest was, kreeg vergoddelijkte inhoud. Voor de intellectuele vroomheid school hierin een stukje platonisme: de beelden verwezen de denkende gelovigen naar de godsidee als eigenlijke realiteit. Maar de geplaagde massa wilde onmiddellijke zekerheden en concrete goddelijkheid. Men smeekte de beelden om hulp en uitredding alsof er hemelmacht in belichaamd was; in Christus' beeld zag men niet minder dan een vorm van incarnatie.Ga naar voetnoot1 Keizer Leo iii echter was een fervent aanhanger van de stelling dat de ware christen geen beelden aanbidt, en vaardig de tegen de beeldvereerders dan ook tweemaal een edict uit (726 en 730). Ze brachten hem in onverzoenlijk conflict met de theologische top, alsook met kerken en kloosters, uit wier midden de kerkschilders voor het grootste deel voortkwamen. Voor de Isaurische keizers een handzaam middel om grote kerkelijke bezittingen te onteigenen, en die als charistikeia (benificies) te verdelen onder de kleine ridderschap die de strijdbare kern van 's keizers legers vormde, met wat kleinere weldaden in grondbezit aan de dienstplichtige boeren, de stratioten. Er werkten in de anti-beeldenstrijd verschillende motieven: de oude christologische controverse om de natuur van Gods Zoon, waarbij volstrekte vergoddelijking in bij na Monofysitische zin de boventoon ging voeren; daarnaast de politieke strijd van de heersers voor absolute zeggenschap over staat en Kerk. De keizer stond met zijn militair machtsapparaat tegenover de Kerk, de kunst en de Byzantijnse massa, die in de beeldenstrijd een machtige uitlaat vond voor haar onaflatend protest. In dit protest vielen martelaars, of eigenlijk martelaressen: de eerste slachtoffers waren vrouwen. De hele christenheid bemoeide zich met de zaak. De pausen Gregorius ii en iii (achtste eeuw) verwierpen het beeldenverbod en dreigden zelfs met de ban. Te Ravenna, het Byzantijnse buitengewest, brak een volksoproer tegen de iconoclasten uit. De keizer vond er weer een gerede aanleiding in om Thessaloniki, Sicilië en Zuid-Italië onder het geestelijk gezag van zijn eigen patriarch te plaatsen en beroofde Rome van de hier gelegen kerkelijke goederen.Ga naar voetnoot2 Constantijn v Kopronymos, Leo's opvolger, zette met energie het iconoclasme van zijn vader voort. Een concilie te Constantinopel veroordeelde in 754 alle beeldenverering als afgoderij en duivelswerk en slingerde de banvloek tegen alle | |
[pagina 147]
| |
beeld en dienaars - wat niet wegnam dat vooral de monniken het volk in heimelijke verering voor de iconen bleven stijven. De keizer richtte zijn woede tegen de kloosters, een ketterij van bovenaf, waardoor de kloosterverblijven in kazernes en arsenalen werden herschapen. De ordebroeders kregen bovendien het bevel hun pijen te laten vallen en huwelijken aan te gaan, wat een monniken uit tocht op grote schaal naar het Westen ten gevolge had. De bevolking moest massaal zweren dat zij nooit meer de knie zou buigen voor een icoon... De Byzantijnse beeldenstrijd is nauw gemengd geweest met de lotgevallen van een sekte die in het aan spanningen toch al zo rijke grensgebied tussen Klein-Azië en Armenië was opgekomen: de Paulicianen.Ga naar voetnoot1 Het ontstaan van deze kettergroep in de vierde of vijfde eeuw ligt in min of meer legendarisch duister. Ze is typisch voor het hier aangeduide gebied, Armenië, de ‘wieg van de mensheid’, waar immers op de Ararat de arke Noachs met de overgebleven mensenparen en dieren was gestrand...Ga naar voetnoot2 Misschien vormden de Paulicianen een sekte die zowel door Manicheïsme als Marcionisme was geraakt, in de vormen waarin deze ketterijen tot genoemde regionen doordrongen. Over hun naamgeving bestaan uiteenlopende verklaringen: zij kunnen zich genoemd hebben naar de apostel Paulus, naar een Armeense prediker Paulikios die als Manicheeër wordt aangeduid, of naar leerlingen van Paulus: de zoons van een Manicheïsche weduwe Kallinike, die de nieuwe sekte zouden hebben gesticht. Ook is in samenhang met de Paulicianen de nawerking van de ideeën van Paulus van Samosate genoemd.Ga naar voetnoot3 In de zevende eeuw was de sekte vernieuwd door een zekere Constantinus, die volgens goed-dualistische opvatting de evangeliën en de brieven van Paulus (waaronder de vervalste ‘brief aan de Laodicenzen’) tot enig godsdienstig richtsnoer verklaarde, en de fantastische kosmogonie van Mani liet vallen. Het christelijk karakter van de sekte stond daarmee vast - evenals haar ketterij. Constantinus noemde zich naar een van Paulus' volgelingen Silvanus, zoals het nu ook bij andere Paulicianen gewoonte werd zich te tooien met namen uit de Paulinische brieven. Het Paulicianisme stelde zich met kracht te weer tegen de willekeur van de landheren, alsook tegen de hiërarchische praktijken in de Armeense Kerk, waar vele geestelijke ambten van oom op neef plachten over te gaan, zodat de bisschoppen als twee druppels water leken op andere feodale heerschappen die hun boeren plachten uit te persen.Ga naar voetnoot4 Het bekeringswerk onder de Paulicianen, vanuit Byzantium in dezevende eeuw ondernomen, liep verkeerd af: de keizerlijke afgezant Symeon zelf werd tot de zienswijze van de Paulicianen bekeerd, en voegde zich na verloop van tijd bij hen, waarna hij de naam Titus aannam en allengs hun leider werd. Hij kwam bij een van de vervolgingen om het leven. Er was bij de Paulicianen nooit gebrek aan leiders. Wij horen van de twee zonen van de Armeniër Paulus, waarvan de oudste de apostolische naam Timotheüs had aangenomen en de tweede Theodorus heette. Onder keizer Leo iii raakten de twee broers met elkaar in theologisch conflict. De keizer die rust begeerde in de steeds bedreigde grenslanden, riep Timotheüs voor een verhoor door de patriarch naar de hoofdstad. De Pauliciaanse leider doorstond de proef door alle orthodoxe stellingen te beamen. Het was een diplomatieke aanvaarding, aangezien de Paulicianen gewend waren aan elk orthodox dogma stilzwijgend een eigen dualistische inhoud te verlenen. Keizer en patriarch lieten Timotheüs | |
[pagina 148]
| |
met een vrijbrief teruggaan. Maar hij achtte zich gewaarschuwd en vestigde zich vrijwel meteen met een grote groep aanhangers in het door de Arabieren bezette deel van Armenië en stelde zich onder bescherming van de islam.Ga naar voetnoot1 De controverse tussen Timotheüs en Theodorus hield aan: een deel van de sekte werd met Arabische hulp uitgemoord. Anderen vielen in Byzantijnse handen; men verplaatste hen met andere kettergroepen, onder wie Syrische Monofysieten naar Thracië, bewesten de hoofdstad. Er wordt verhaald dat de sekte onder Baanes de Vuilaardige (‘ruparos’) haar dualisme zo extreem doortrok dat zij tot seksuele uitspattingen kwam: een niet ongebruikelijke consequentie bij sommige gnostisch-Manicheïsche groepen, voortvloeiend uit hun minachting voor de materie en de orthodoxe moraal.Ga naar voetnoot2 Die koers werd onderbroken door het optreden van een nieuwe leider, Sergius uit Galatië, die de naam Tychikos aannam. Langs de oude bekeringswegen van de apostel Paulus doorkruiste hij heel Klein-Azië en maakte bekeerlingen, naar men wil vooral onder vrouwen. Nog altijd dreef het patriarchale, half-oriëntaalse karakter van het toenmalige huwelijk de gediscrimineerden in de armen van elke ketterij die gelijkheid van de seksen in Gods ogen verkondigde. Sergius verkondigde meer: net als Mani noemde hij zich de Parakleitos, eigende zich ook andere namen toe waarmee Christus in de evangeliën wordt genoemd en liet zich goddelijke eer bewijzen. Voorts was hij alweer naar voorbeeld van de apostel Paulus een ijverig briefschrijver, en leidde zijn volgelingen met vaste hand meer dan dertig jaar.Ga naar voetnoot3 Sergius wist weer geen betere oplossing voor zijn sekte dan zich onder beschermheerschap te stellen van de emir van Melitene, die hem en de zijnen enkele dorpen ter bewoning inruimde. Van hieruit breidde hij het door de Paulicianen beheerste gebied steeds meer uit. Toen Sergius in 835 vermoord werd, probeerden zijn volgelingen het in primitief egalitarisme, of als men wil uit oude stamoverlevering, zonder leider te stellen. Zij begonnen met het neermaaien van Baanes' aanhangers. Sergius' leerling Theodotos wist de scheuring onder de Paulicianen te helen; in ‘gelukkige anarchie’ leefden de ‘vrijbuiters’ nu in hun dorpen, terwijl zij hun militaire macht en ook hun razzia's gestadig opvoerden.Ga naar voetnoot4 De Paulicianen werden korte tijd niet vervolgd toen de bekwame, maar bijgelovige keizer Nikephoros in de eerste jaren van de negende eeuw in oorlog verwikkeld raakte met een Armeense usurpator, die zichzelf op de Byzantijnse Krim tot keizer had laten uitroepen onder de naam Philippikos.Ga naar voetnoot5 Nikephoros geloofde dat de Paulicianen hem de magische praktijken konden leren waardoor hij de toekomst zou kunnen lezen en weten wat hij tegen Philippikos moest ondernemen. Het gevolg van deze vorstengunst was dat het Paulicianisme zich sterker verbreidde dan ooit, al zou een volgende keizer, Michael iii, hen opnieuw te lijf gaan. Het geschiedde minder uit religieuze, dan wel uit politieke motieven. In 821 brak er in Byzantium een revolte uit van horige boeren, slaven en stratioten, die werden aangevoerd door Thomas de Slaviër, die ook al keizerallures aannam. Hij werd niet alleen gesteund door de Arabieren, maar ook door grote groepen van Pauliciaanse boeren. Hij had zoveel succes dat hij het beleg voor Byzantium kon slaan, nadat hoge vlootofficieren naar hem waren overgelopen. Maar hij verloor het pleit: hij bleek slechts macht te hebben gewild voor zich | |
[pagina 149]
| |
en zijn naaste aanhangers en deed niets voor de volksmassa, die hem met zoveel vertrouwen had gesteund. Dat hij bovendien pacteerde met de islam, nu al haast de erfvijand van Byzantium, maakte hem in hoge mate verdacht. Toen hij in 823 de nederlaag geleden had, werden de Paulicianen met hun radicaal anti-feodale leuzen de grote zondebok.Ga naar voetnoot1 De weduwe van keizer Theophilus, Theodora, de tweede van die naam in de Byzantijnse historie (de periode waarin zij aan de macht was is door boosaardige kroniekschrijvers die van de ‘pornocratie’ genoemdGa naar voetnoot2), had in 843 door de synode van Constantinopel de beeldenverering laten herstellen. De datum van haar desbetreffend edict wordt door de orthodoxe Kerk nog steeds als het ‘feest van de rechtgelovigheid’ herdacht.Ga naar voetnoot3 Zij liet de Paulicianen op rijksgebied voor de keuze stellen: bekering of dood. Zij dreef haar besluit ook met ijzeren hand door: naar het heet werden honderdduizend halsstarrige Paulicianen over de kling gejaagd, gekruisigd, verdronken of verbrand. Tot de aldus vermoorden behoorde ook de vader van de in Anatolië dienende Byzantijnse officier Karbeas. Hij zwoer wraak voor Theodora's massamoord en liep met 5000 Pauliciaansgezinde manschappen over naar de islamieten. Ook hij verkreeg nederzettingen van hen, waar hij zich ontwikkelde tot een van de meest geduchte opperhoofden die de sekte had gekend. Toen de Arabieren in eigen gelederen last kregen van religieuze afdwalingen lieten zij ook de Paulicianen niet meer rustig begaan. Karbeas, die zich uiterlijk een tijdlang in de godsdienstige zeden van de mohammedanen had gevoegd, ontweek met de zijnen de greep van de Arabieren en maakte zich onafhankelijk. Zijn nieuwe nederzetting te Tephrike aan de Boven-Eufraat werd een toevlucht voor allerlei ‘misdadigers en wanbetalers’(Döllinger), in werkelijkheid vrijheidlievende elementen, ook vanuit andere ketterse sekten, die geen autoriteit boven zich duldden, en in wier optreden men zelfs ‘een embryonale nationale beweging’ heeft willen zien, die voor de mensen uit oude hechte stamverbanden grote aantrekkelijkheid had.Ga naar voetnoot4 Karbeas, die vaak zo nauw met de Arabieren samenwerkte dat men hem ervan verdacht heeft heimelijk muzelman te zijn, ondernam grote strooptochten in het rijksgebied. De jonge keizer Michael iii, die van nadrukkelijk gezagsvertoon hield maar verder weinig voorstelde, organiseerde in 855 een strafexpeditie tegen de Paulicianen en de emir van Melitene tezamen. De keizer zelf nam de leiding; zijn oom en eerste minister Bardes vergezelde hem. Op een zondagochtend tijdens de godsdienstoefening van het Byzantijnse leger overvielen moslems en Paulicianen het kamp: Michael en Bardes ontsnapten op het nippertje, maar een honderdtal hoge officieren bleven als gijzelaars in Karbeas' handen. Enkele jaren later verenigden islamieten en Paulicianen hun krachten voor een nieuwe omvangrijke veldtocht: ze drongen door tot aan de Zwarte Zee en konden maar met moeite door de Byzantijnen worden teruggeslagen. Karbeas' reputatie was zo groot dat volgens Arabische kroniekschrijvers zijn beeld met dat van de meest gevreesde Arabische kopstukken door de Grieken in de kerken werd gezet als afbeeldsels (stoicheia) van de baarlijke duivel. Iedereen mocht volgens heersend bijgeloof deze beelden doorsteken of verminken: de afgebeelden zouden de werkelijke pijn lijden...Ga naar voetnoot5 Karbeas sneuvelde in 863. Zijn opvolger als militair opperhoofd was zijn | |
[pagina 150]
| |
schoonzoon Chrysocheiros (‘Goudhand’), evenals Karbeas een uit Byzantijnse krijgsdienst overgelopen officier. De beroemde patriarch Photius, groot theoloog, verzamelaar, encyclopedist alsook ijverig ketterjager, had de jongeman, die naar dualistische opvattingen overhelde, indertijd al proberen te redden voor de orthodoxie. Het had niet mogen baten. Chrysocheiros vertrok naar de ketters-met-het-zwaard, trouw de Karbeas' dochter en werd aanvoerder van de Paulicianen. Onder hem zijn door de Paulicianen de grootste en stoutmoedigste campagnes tegen de Byzantijnen gevoerd. Terwijl de keizer zijn handen vol had met de oorlog in Italië drongen zij op tot Nicaea en Nicomedia, pal tegenover Byzantium. In 867 overvielen zij Efeze, plunderden de kerk van de Heilige Johannes en gebruikten die als stal voor hun paarden. Keizer Basilios, eerste Macedoniër op de troon, vatte als zoveelste het plan op de Paulicianen te bekeren: onder het mom van uitwisseling van gevangenen en met veel vertoon van geschenken stuurde hij Petrus van Sicilië naar de Pauliciaanse nederzetting om hen van nabij te observeren en daarover rapport uit te brengen. Petrus verbleef omstreeks negen maanden onder de ketters; zijn verslag is een van de bekendste bronnen over het Paulicianisme, waarop ook latere zoals dat van de patriarch Euthymius Zigabenus grotendeels teruggaan. Petrus van Sicilië heeft vol schrik gerapporteerd dat de ‘Manicheeërs’ zich niet vergenoegden met verbreiding van hun geloof in eigen omgeving, maar ook van plan waren zendelingen uit te sturen naar de Balkan om verbindingen op te nemen met hun broeders aldaar. Chrysocheiros had 's keizers afgezant in een van hun gesprekken toegevoegd dat de keizer, als hij vrede wilde, het oosten van zijn rijk maar moest laten schieten en zich tevreden stellen met de Balkan; 'zo niet, dan zouden 's Heren knechten hem van zijn troon weten te jagen.Ga naar voetnoot1 Basilios zwoer revanche voor deze hoge toon en onafhankelijkheidsgevoelens. Zijn eerste pogingen leden schipbreuk; ook hij ontkwam ternauwernood aan de wrekende hand van de ketters. Zijn tweede expeditie slaagde beter. Toen de Paulicianen van Chrysocheiros in 872 terugkwamen van een uitgebreide plundertocht in Cappadocië werd hun met buit beladen legertrein in hinderlaag gelokt. Goudhand werd onthoofd door een gevluchte Griek, die de kettervorst tot dan toe als een soort hofnar had vermaakt.Ga naar voetnoot2 Tephrike werd geheel in de as gelegd. Het betekende dat de gewapende macht van de Paulicianen gebroken was, en daarmee hun poging en om een vrije en ketterse ‘republiek’ te grondvesten, gebaseerd op oude stamgelijkheid en een godsdienstig teruggrijpen op de eerste, apostolische christenkerk.Ga naar voetnoot3 Hun anti-hiërarchische, nagenoeg archaïsche kerkordening wijst daar ook op. Hun voorgangers heetten ‘herders en predikers’, zij speelden de rol van leerlingen van de apostel Paulus; vele kerken waren ook naar Paulus genoemd.Ga naar voetnoot4 Het kloosterleven werd door hen met spot afgewezen: zij noemden de monniken ‘uitvindsels van Satan’. Evenals de Manicheeërs kenden de Paulicianen uitverkorenen die Ingewijden werden genoemd. Hun geloof was dualistisch: enerzijds een Goddelijk Drievuldig Wezen dat heerst over de woonstede van de Engelen, het Hemels Jeruzalem. Tegenover Hem staat de boosaardige schepper van de materiewereld de ‘demiurg’ die moet worden afgezworen. Over de ware God zegt Johannes: ‘Gij hebt noch Zijn stem ooit gehoord, noch Zijn gedaante gezien’ (Johannes 5:37). | |
[pagina 151]
| |
Hij heeft geen deel aan de schepping van het lichaam dat een Satanscreatie blijft, waarin de ziel gevangen zit en op verlossing hoopt; tenzij ze voor die tijd door de lichamelijke dood wordt verrast en aldus gedwongen een nieuw lichaam te betrekken. Dit lichaam blijft verwerpelijk, uitzaaisel van de zonde.Ga naar voetnoot1 Christus was in de ogen van de Paulicianen oorspronkelijk een engel Gods, die pas na voltooiing van zijn taak op aarde werkelijk Gods Zoon werd.Ga naar voetnoot2 Hij kon daarom niet uit Maria geboren worden; hij had zijn lichaam mee uit de hemel genomen en ‘ging door haar heen als door een buis’. De Paulicianen wilden van Mariaverering niets weten, verfoeiden de naam theotokos die men haar gaf, en zeiden dat ze niets goddelijks en maagdelijks had, aangezien ze de timmerman Jozef na Jezus' geboorte ettelijke kinderen geschonken had. De ware Godsmoeder is de hemel zelf.Ga naar voetnoot3 Er was in het Paulicianisme dezelfde trek die later in Europese dualistische sekten teruggevonden wordt: de afkeer van het kruis. Het was voor de Paulicianen vloekbaar, omdat Christus er aan gehangen had; voor sommigen was het alleen maar een voorwerp van verachting waaraan men misdadigers straft. Een tweede typisch dualistische trek is de verwerping van het Oude Testament. Van Petrus ‘die Jezus verried’ willen ze ook niets weten; des te meer van Paulus. Hun grootste evangelist was Lukas die de schuld voor Jezus' dood radicaal op de joden had gegooid. Schriftgeleerden achtten zij overbodig; elke man en elke vrouw moest het evangelie kunnen verklaren.Ga naar voetnoot4 Van kerken was bij de Paulicianen nauwelijks sprake; het waren ‘bidplaatsen’ waar gepreekt werd, en zeker geen sacramenten uitgedeeld, laat staan dat er beelden of relieken werden vereerd. Tussen de ‘Romeinen’ gedroegen de Paulicianen zich onopvallend, dat wil zeggen, zij pasten zich aan en hielden daarbij hun ketterinterpretaties voor zich.Ga naar voetnoot5 Naarmate de Paulicianen zich meer en meer tot een kettersekte met het zwaard ontwikkelden, nam hun gnostisch-Manicheïsche tegenzin tegen de geslachtsdaad af. Seksueel verkeer valt volgens hen onder een door Satan ingesteld verbod. De eerste hoererij, Adams zonde, was daarom terecht: zij betekende de opstand tegen Satans verbod, derhalve verzet tegen het Boze.Ga naar voetnoot6 Het is deze opvatting die sommige Paulicianen ertoezou hebben gebracht - zoals onder Baanes de ‘vuilaardige’ - om seksuele ongebondenheid te prediken en te praktizeren. Het doopsel was bij de Paulicianen een sacrament waarvan zij kennelijk niet geheel afstand hadden gedaan: zij gaven het hun kinderen ten teken dat ze het evangelie hadden aanvaard. Als eucharistie beschouwden zij niet het gebroken brood, maar Gods leer zelf. Hun ingewijden werden als apostelen vereerd; ze heetten de ‘begeleiders’, synekdèmoi (naar de omschrijving in 2 Korinthe 8:18-19). Aan hen schreef men hoge innerlijke verlichting en daardoor ook wereldse autoriteit toe.Ga naar voetnoot7 De militaire ‘verharding en bloeddorst’ van de sekte is door de jezuïetenpater Döllinger vergeleken met die van de latere Hussieten, zoals hij trouwens ook aan de Armeense Paulicianen allerlei afwijkingen toeschrijft in de vorm van dierenoffers die in de bomen werden gehangen en de voor Dualisten wat vreemd aandoende verering voor stenen kruisen waarvoor ze zich in Griekse stijl ter aarde wierpen.Ga naar voetnoot8 Men meent dat het dualisme van de Paulicianen na hun ketterij en grimmiger is geworden: tenslotte bleef de grondige controverse tussen vrijheid en onderwerping hen na de overwinning van de Byzantijnse imperiale feodaliteit ook in het dagelijks leven vervolgen.Ga naar voetnoot9 | |
[pagina 152]
| |
Byzantium heeft de Paulicianen inmiddels niet als volledig verslagenen beschouwd. In 969 heeft keizer Johannes Tzimiskes de Paulicianen op aanraden van de patriarch in groten getale bijeen laten drijven en hen naar Thracié overgebracht, waarheen reeds vroeger Paulicianen waren versleept. Men legerde hen hoofdzakelijk in en om de vesting Philippopel (nu Plovdiv); daar konden ze in ruil voor godsdienstvrijheid dienen als levende muur tussen de keizerstad en de barbaren uit Noord en West die hier tumultueus bleven opdringen. Hun avonturen als keizerlijke grenswachten zijn grillig.Ga naar voetnoot1 Het lijkt er op dat zij hun ketterij met zich namen en daarmee een deel van de stammen of jonge volken, met wie zij te maken kregen, hebben aangestoken. Het Bogomilisme dat rond 1100 in Bulgarije ontstaat zou wat zijn dualistische leerstellingen betreft op hen teruggaan. In 1084, toen keizer Alexios i, opgekomen uit het militair-aristocratische huis van Komnenos, in oorlog verwikkeld raakte met de Noormannen, die onder hun hertog Robert Guiscard vanuit Zuid-Italië de verovering van Byzantium ondernamen, riep hij de Paulicianen onder de wapens. Zij kwamen wel, maar liepen bij de eerste de beste grote veldslag naar huis terug. Na afloop van de campagne wist keizer Alexios een aantal van hen te grijpen en onder dwang te bekeren. De keizer, zelf als vele voorgangers een gepassioneerd theoloog, deed ijverig aan het bekeringswerk mee. Volgens het verhaal dat 's keizers geleerde dochter Anna Komnena in haar op haar vader geschreven heldendicht, de Alexeiade, daarover ophangt,Ga naar voetnoot2 zouden er tenslotte zo'n tienduizend bekeerlingen geweest zijn. Zij ontvingen als doopgeschenk landerijen, die voor eeuwig op naam van hen en hun nakomelingen kwamen te staan. Keizer Alexios had echter nog een harde noot te kraken: de drie Pauliciaanse leiders bleven trouw aan hun ketterij en sloten zelfs een bondgenootschap met een gevaarlijke vijand van de Byzantijnse staat, de stam van de Turko-Tataarse Petsjenegen. De drie werden door de keizer met list naar Byzantium gelokt, waar de heerser een persoonlijk geloofsdispuut met hen begon. Een van hen liet zich inderdaad overtuigen; de twee anderen kwamen in de kerker om. De Paulicianen in Philippopel gaven in de elfde en twaalfde eeuw hun oorspronkelijk geloof eraan; ze werden veel later door jezuïeten tot het katholicisme bekeerd, verloren zelfs de herinnering aan hun ketterij, maar bleven zich Paulini noemen.Ga naar voetnoot3 De Paulicianen die niet naar Thracië waren overgebracht, zouden volgens getuigenissen van de kruisvaarders aan de zijde van de muzelmannen tegen de christenen hebben gestreden. De naam Publikanen of Popelikanen waarmee men hen toen aanduidde, werd door de kruisvaarders mee teruggebracht naar het Westen en dook daar al spoedig weer op.Ga naar voetnoot4 |
|