Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd5 De heilige oorlogDe Arabieren traden, hoewel niet van de wereld afgesloten op hun geweldig schiereiland, toch pas in de loop van de zesde eeuw vanuit een simpel patriarchaat en onderlinge verdeeldheid de wereldgeschiedenis binnen. Zij waren voor een aanzienlijk deel nomaden, die met hun kudden kamelen, geiten en schapen rondtrokken. Een kleiner deel van hen, met name de bewoners van het ‘gelukkige’ Arabië, Jemen, bedreef ooft- en akkerbouw, waartoe zij slaven gebruikten. Met destamhoofden van deze Bedoeïenen war en de kooplui in de stedelijke nederzettingen, waarvan weer de meeste in Jemen lagen, de economische heersers. Zij behoorden vaak tot dezelfde stamadel en vereerden dezelfde stamgoden, natuur- | |
[pagina 140]
| |
krachten, hemellichamen en fetisjen. Een pelgrimsoord voor primitieve aanbidding was de zwarte meteoorsteen in de Kaäba, het dobbelsteenvormige heiligdom te Mekka. Mekka werd op die manier al vroegtijdig middelpunt van offerfeesten en ook van koophandel, een overlaadstation van specerijen, vruchten, edele metalen, Chinese zij de en Byzantijnse sieraden en vele andere transitogoederen, waaronder levende waar in de vorm van Afrikaanse negerslaven. Ook de beroemde ‘wierook en mirre’ aangevuld met aloë, rabarber en andere medische grondstoffen voor middeleeuwse apotheken, reisden westwaarts via de handelsweg door de Hedzjas, waaraan Mekka lag. Tijdens de Arabische jaarmarkten, hier en in andere knooppunten van de koophandel, heerste er godsvrede tussen stammen en personen, die er zeer primitieve voorstellingen over onderlinge hulp en vooral over de bloedwraak op nahielden. Naast dit heidendom en barbaars fetisjisme was in Arabië intussen ook het geloof aan één God doorgedrongen. Jodendom zowel als christendom hadden zich aan beide zijden van de Rode Zee uitgebreid; men denke hierbij aan de zendingsreizen van de apostel Paulus. In Arabië had zich een ketterij ontwikkeld, die zoals wij al eerder vermeldden, de ‘Arabische’ werd genoemd en wier aanhangers geloofden dat de ziel van de mens met het lichaam omkomt en met dat lichaam weer zal opstaan. Voorts wordt melding gemaakt van een eigenaardige christensekte die alleen uit vrouwen zou hebben bestaan. De Grieken gaven haar de naam van Kollyridianen, omdat zij goddelijke eer bewezen aan Maria en haar daarbij een speciaal gebak (kolluris) offerden. Arabieren hadden, hun oorspronkelijk isolement doorbrekend, gediend in Romeinse, Parthische en Perzische legers. Sindsdien vertoonden zij zich in heel het Nabije Oosten. Zo was er een rijkje van uitgeweken Arabieren tussen Perzië en Mesopotamië ontstaan; dit werd een vazalstaat van de Sassaniden, tot een van de sjahs - bang voor razzia's - het liet liquideren. Maatschappijvormen en levensgewoonten van deze oude Arabieren, alsook van de thuisgeblevenen, zijn ons nauwelijks bekend. Het meeste weten wij nog van de kooplui die als de grote middelaars optraden tussen de staten van de oostelijke Middellandse Zee en India. In steden als Mekka en Jatrib eerde men hen als de ware vorsten. Uit hun midden kwamen ook de woekeraars voort, die de kleine nijvere klasse in de steden in hun greep hadden, zowel door hun rijkdom als door het feit dat zij de handwerkers- ‘gilden’ reglementeerden. Tegen de overgang van de zesde naar de zevende eeuw raakte Arabië in een economische crisis. De bevolking groeide en er was niet genoeg land. Door oorlogen rondom de Rode Zee raakte Jemen, Arabië's welvarendste gewest, op grote schaal verwoest. De karavaanhandel door de Hedzjas verviel, nadat Iran voor zichzelf een handelsweg naar India had gebaand via de Perzische Golf.Ga naar voetnoot1 Sociale conflicten tussen bezitters en niet-bezitters waren niet van de lucht. Ze sloegen uit de steden over naar de gebieden van landarme akkerbouwers en nomadiserende Bedoeïenen. De bevloeiingskanalen werden verwaarloosd, waarmee een van de belangrijke economische hulpbronnen dreigde weg te vallen. De chaos breidde zich uit over Arabië. In dat ogenblik verscheen de redder. Het was de profeet Mohammed uit de stam van de Koreisjte Mekka.Ga naar voetnoot2 Geboren in 570, was hij herder geweest, koopman | |
[pagina 141]
| |
De Kaäba, de door de mohammedanen vereerde zwarte steen in het heiligdom Mekka. Naar W. Muir, The Life of Mohammed (1923).
| |
[pagina 142]
| |
geworden en bij zijn optreden een welgesteld man door zijn huwelijk met een rijke weduwe. Hij was een godzoeker; na kennisneming van het geloof van alle in Arabië voorkomende sekten en stromingen kwam hij tot de slotsom dat er maar één God kon bestaan. Mohammed gaf hem de naam van zijn stamgod, Allah, en verleende hem universaliteit. Dat deed hij door in 610 voor het eerst op te treden als verkondiger van een nieuwe leer, de islam (‘onderschikking aan Gods wil’). Hij noemde zich, als opvolger van Mozes en Jezus, het ‘zegel op de profeten’. Hij fulmineerde daarbij met kracht tegen de woeker en vóór mededogen met de armen; hij ijverde tegen de stamveten en vóór de verbroedering van alle Arabieren onder het vaandel van Allah. Zijn optreden wekte aanvankelijk niets dan weerstand; hij moest tenslotte uitwijken naar Jatrib. Dit is de voor de islam zo belangrijke bedsjra (vlucht) waarmee de Arabieren hun tijdrekening laten beginnen. Pas na jaren begon Mohammed grote aantallen volgelingen om zich te verzamelen. Jatrib heette toen ‘Medinat-al-Nabi’, stad van de profeet. Toen Mohammed tenslotte de vijandige aristocratie in en om Mekka aan zich had onderworpen en tot zijn geloof bekeerd, deed hij concessies aan deze sjeiks: Mekka met de Kaäba en haar heilige zwarte steen werd de hoofdstad en het verplichte pelgrimsoord van alle mohammedanen. Als tegenwicht tegen dit restant van fetisjistisch heidendom schiep Mohammed, hoewel zelf van huis uit ongeletterd, de grondslagen voor ‘de bron van alle wetenschap, wijsheid en godgeleerdheid’, te weten de koran (‘dat wat men lezen moet’), die hem - hoe kon het anders? - door de aartsengel Gabriël gedicteerd werd. De werkelijke ontstaansgeschiedenis was even anders...Ga naar voetnoot1 Mohammed mocht als pleitbezorger van de verdrukten zijn begonnen en in zijn koran inperking van woeker en het geven van aalmoezen aan de armen verplicht hebben gesteld voor alle gelovigen, sinds zijn bondgenootschap met invloedrijke sjeiks begunstigde hij koophandel en privé-bezit, erkende de noodzaak van slavenhouderij, gaf zijn zegen aan de veelwijverij van de rijkaards, en schiep daarmee de armslag voor een theocratisch-militaire staat, die alle kwaliteiten had voor grootscheepse veroveringsoorlogen. De Arabische eenheid - van bovenaf opgelegd - werd een feit. Mohammed stierf kinderloos. Zijn erfgenamen, gekozen militaire aanvoerders, tegelijk godsdienstig en politiek hoofd van de theocratie, heetten kaliefen. Zij resideerden in het begin te Medina. Ondanks onderlinge nijd en strijd leidden zij de Arabische opmars tegen heel de omringende toenmalige wereld. Hun eerste verovering was die van Palestina en Syrië, waarvan zij vele inwoners op de slavenmarkten brachten; daarna volgden Egypte en het Sassanidenrijk. De gewone Arabische krijgsman, uit de diepten van het schiereiland gekomen, leefde in zijn militaire kolonie zoals voorheen in zijn stamverband. Hij zag in de nieuwe massale roof van grondgebied en rijkdommen vol trots de vruchten van de jihad: de heilige oorlog tegen de ongelovigen. Een bijzondere passage in de koran betreffende krijgsbuit inspireerde hem daarbij. Die buit was nog maar een vóórspiegeling van wat de getrouwe islamiet, die bij zijn leven de vijf plichten van de moslem stipt vervuld had, na zijn dood te wachten stond: de vereniging met Allah in een lustwarande vol zinnelijke genietingen... | |
[pagina 143]
| |
De veroveraars verbonden met de toetreding tot de islam een aantal voorrechten, waaronder belastingvrijheid. Toch stonden zij joden, christenen en Zoroastrianen vrijheid van godsdienst toe, omdat zij kinderen waren van een Boek. Wel moesten zij allerlei schattingen opbrengen; zij mochten geen paard berijden en geen mohammedaanse vrouw trouwen. Zij waren verplicht kleren van eigen snit te dragen en vooral hun trouw te bezweren aan de islamitische overheden. Voor vele christenen, vooral de ketterse Nestorianen en Monofysieten, was het een verwisseling van meesters die hun vrijheid niet belastte. De ‘zonen van Ismaël’ hadden in de eerste periode van hun expansie hun harde patriarchale zeden en ook een ongewoon strenge, om niet te zeggen barbaarse wetgeving voor vergrijpen in eigen rijen bewaard. De mohammedaanse Sjari'a of strafwet kent drastische lijfstraffen - geseling en amputaties - beantwoordend aan de tijd en tijdsomstandigheden waarin zij werd afgekondigd. Maar de verovering van hoog geciviliseerde, voormalig Hellenistische gewesten had de bekende ‘verzachtende’ uitwerking. De nieuwe machthebbers bezweken voor de verleidingen van de hogere cultuur. Vooral de inlijving van het opulente Syrië door kalief Ali verhaastte dit proces. Zowel Ali als zijn opvolgers - de dynastie van de Omajjaden - bleven met hun sjeiks en emirs hangen in de luxe van de nieuw gekozen hoofdstad, Damascus. De economische crisis, die de arme en buitbeluste Arabieren in massa onder het vaandel van de profeet gedreven had, werd op die manier in een geweldige reeks van veroveringen afgewenteld, maar veranderde tevens het islamitisch karakter. In de stramme dogmatiek van de islam begon een rationalistisch en daarmee ketters ferment te werken, toen vrijere denkers - men vat ze samen onder de term Mutazilieten - aan de leerstukken van de voorbeschikking, de gebonden wil en de traditionele paradijsvoorstellingen begonnen te tornen. Theologie en politiek vonden elkaar mettertijd toen de concurrentie tussen de dynastieën tot ware schisma's leidde. De ontdekking van de Griekse wetenschap bracht verder in de Arabische wereld radicale opvattingen omtrent de autoriteit van de koran, ja, atheïsme voort, die ondermijnend werkten op de oude tucht. Voorlopig echter zegevierde die tucht nog: na het Midden-Oosten werd - wij zagen het - de provincie Noord-Afrika, die Justinianus op de Vandalen heroverd had, door de Arabieren onder de voet gelopen. Noord-Afrika verloor daarmee voorgoed zijn christelijk karakter. In het begin van de achtste eeuw stonden de Arabische legers op Spaanse bodem en vernietigden daar het rijk van de Visigoten. Het christendom in Spanje ontving daarmee een van zijn zwaarste slagen. In Midden-Azië vielen Chiwa, Boechara, Afghanistan en het noorden van India tot aan de grenzen van China in moslemhand, dat wil zeggen dat de spanne van hun veroveringen die van Alexander de Grote verre overtrof. Tegelijk werden veldtochten beraamd tegen het rijke Oostromeinse imperium. Byzantium werd driemaal, de laatste keer zelfs een jaar lang, hardnekkig belegerd, maar even hardnekkig verdedigd. De relatie tussen Byzantijnen en islamieten - of eerder: hun door pacten en wederzijdse inzinkingen afgewisselde oorlog - zou honderden jaren duren. De historie van de Oudheid werd er in feite mee afgesloten en heel het overwicht van de wereldgeschiedenis zou daarmee overgaan op het uit de barbaarsheid op- | |
[pagina 144]
| |
worstelende Westen, dat zich er (in de vorm van kruistochten) mee bemoeide. Maar zo ver was het in de eerste tijden van de Arabische verovering nog lang niet. Byzantium moest aanhoudend voorbereid zijn op hernieuwde aanslagen van de mohammedanen, wat het te minder kon dulden, omdat de islamieten Byzantiums uitgebreide wereldhandel op Zuid-Europa, de Slavische landen en het Oosten bedreigden. Mettertijd, toen ook de islam zijn inwendige grondkracht en daarmee zijn uitwendige eenheid verloor (zie hierna), ging Byzantium onder de onversaagde Nikephoros Phokas zelfs tegen de Arabieren in de aanval. Het leek er even op of de oude christengebieden zouden worden herwonnen: de patriarch van Jeruzalem deed niet anders dan de Byzantijnse keizer aanmoedigen tot de laatste slag. Keizer Johannes Tzimiskes, Nikephoros' opvolger, wekte de hoop op volledige bevrijding van de christenen in het Oosten, door zijnerzijds aan die oorlog de betekenis te geven van een ‘heilige strijd tegen de Saracenen’. (Sarakénoi was de Griekse naam voor een van de strijdbaarste Arabische stammen; de naam ging spoedig op alle islamieten over.) De inwendige troebelen van Byzantium, de oorlogen met de Bulgaren waarover wij later zullen spreken, eisten te veel zorg en aandacht van de keizers op, en de herovering van het christelijke Oosten vanuit Byzantium heeft dan ook nooit meer plaatsgevonden; er werd wel een - soms uitermate gunstige - modus vivendi met de Saracenen bereikt. Met deze feiten zijn wij op de lotgevallen van de Arabieren vooruitgelopen. De idealen van de oude patriarchale theocratie, de ‘militaire democratie’ van de Bedoeïenenstam en het gekozen kalifaat hielden geen stand toen de Omajjaden zich eenmaal te Damascus hadden gevestigd. Het kalifaat van Damascus werd in 750 omver geworpen door Abbas de Bloedige, die zich voor een familielid van Mohammed uitgaf. Zijn opvolger Mansoer bouwde zich met Bagdad de nieuwe, sprookjesachtige residentie van de Abbassiden: een kolossale, cirkelvormig aangelegde, door een dubbele muur omgeven stad, rijk aan paleizen en tuinen van de kalief en zijn hovelingen; maar ook een weergaloos middelpunt van handel en nijverheid, waardoor de Arabische kooplui tot de economische meesters van het Oosten werden. Bagdad was méér: een gouden brandpunt van poëzie en filosofie. De volgelingen van de islam cultiveerden er in kosmopolitische stijl kunsten en wetenschappen, die hun in feite verboden waren, omdat Mohammed toch een maal verklaard had dat naast het Boek geen boeken meer nodig waren... Enkele eeuwen aaneen kan men in feite spreken van slechts twee beschavingen rond de Middellandse Zee: de christelijke van Byzantium en de Saraceense van Bagdad (straks herlevend in het Spaanse Córdoba). De korte Karolingische ‘renaissance’ in het Westen, die daar als derde naast verscheen, berustte te zeer op de wil van één man en vervluchtigde weer. Inmiddels heeft haar gangmaker, Karel de Grote, uit wel begrepen eigenbelang een pact met kalief Haroen al-Rasjid niet versmaad, in wie hij een mogelijke bondgenoot tegen het imperium van Byzantium zag, zoals Haroen in hem een steun begroette tegen de Spaanse Arabieren, die onder een eigen tak van de Omajjaden zijn bitterste tegenstanders geworden waren.Ga naar voetnoot1 Het kalifaat op Perzische bodem was een zaak geworden van erfelijke heersersgeslachten, die in toenemende mate Perzen in dienst namen, Perzische zeden en vooral ook de despotische allures van de Sassaniden overnamen, al beletten zij | |
[pagina 145]
| |
de Nestoriaanse christenen niet Griekse filosofie en wetenschap binnen te brengen...De reeds vermelde door theologie verhevigde geschillen tussen islamitische sekten en stromingen, de machtsstrijd daarmee verbonden, intrige en dynastieke moord ondermijnden de gepassioneerde strijdwil van de Arabieren. In de negende en tiende eeuw zouden slavenopstanden en boerenrevoltes onder ‘valse profeten’ hun decadentie onvermijdelijk aan het licht brengen. Het grote rijk begon uiteen te vallen in een reeks kalifaten en sultanaten; het werd in 1055 ‘overgenomen’ door de Seldsjoekse Turken uit Azië, die al tot de islam waren bekeerd.Ga naar voetnoot1 Inmiddels had de schitterende opkomst en verbreiding van de islam voor het christendom verstrekkende gevolgen. Afgezien van de verloren gegane gebieden als Noord-Afrika moesten de ketterkerken van Nestorianen, Jacobieten en Monofysieten overal kwijnen waar zich moslems vestigden: het was hun verboden nieuwe bekeerlingen te maken. Het Byzantijnse rijk had nog maar zeggenschap over een derde van het gebied waarover Justinianus geheerst had en waar de rechtzinnigheid zich grotendeels handhaafde: een deel van de Balkan, een stukje Zuid-Italië, de kust van de Krim en Klein-Azië. In het westen werd Europa nu vanuit Spanje door moslemlegers bedreigd. Het betekende een enorme versterking van het rijk der Franken, waaraan het lot van de westerse christenheid in toenemende mate leek te hangen. Dit bleek toen Karel Martel, grondlegger van de Karolingische dynastie, de Arabische op mars naar het Westen in 732 bij Poitiers wist te stuiten, waardoor hij ‘redder van het Avondland’ werd. Ook het pausdom veroverde in de vroege Middeleeuwen een groter geestelijk gezag; ‘de bisschop van Rome,’ zo zou Harnack schrijven, ‘was de heimelijke Westromeinse keizer.’ Toen de bisschop van Arles, Hilarius, probeerde een eigen Gallische metropolitane zetel te stichten, had Leo i die opzet met beslistheid verijdeld. Al wat nog aan orde en rechtgelovigheid hing schaar de zich nauwer rondom de stoel van Petrus.Ga naar voetnoot2 Vanuit hun unieke machtspositie verrichtten de pausen bestuurs- en diplomatieke taken. Het primaat dat Rome opeiste werd bij de toenemende heiligenverering, waaronder die van de apostel-martelaar Petrus, meer en meer erkend, vooral toen de patriarchaten van Jeruzalem en Alexandrië door deislamitische verovering alle gezag inboetten. Op alle concilies legde het woord van de Romeinse bisschop uitzonderlijk gewicht in de schaal. Keizer Justinianus had na herovering van Italië de pausen in hun wereldlijk-geestelijk gezag met nadruk bevestigd. Romeins was katholiek. De gedachte werd door sterke pausen als Gregorius i (590-604) tot de grondslag gemaakt van één vorstelijk-priesterlijk heersersambt dat wereldomspannend bedoelde te zijn.Ga naar voetnoot3 Ketterijen als het Priscillianisme in Spanje, het Nicolaitisme van vele geestelijken (huwelijkspraktijken en concubinaat) en adoptionistische afdwalingen in de ‘Spaanse mark’ konden het groeiend pauselijk gezag niet schokken. Van westerse ketterijen die ook maar enigszins naar een volksbeweging zwemen, zoals dat in het Oosten het geval was, kon men na het verschijnen van de islam nauwelijks spreken. De Angelsaksische kerk bleef zelfs eeuwen aaneen kettervrij.Ga naar voetnoot4 |