Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd3 De eerste brandstapelsHet Manicheïsme zou verstrekkende gevolgen krijgen en indrukwekkende gedaanteverwisselingen ondergaan. Het dualisme sprak mensen, gevangen in de verschrikkingen van het aards bestaan, met zijn verklaring van het kwaad als boosaardige godheid van de materie blijvend aan; de ingewikkelde mythologie werd vaak op de koop toegenomen. Zo breidde zich het Manicheïsme na Mani's dood in het Iraanse rijk onder grote lagen van de arme bevolking steeds meer uit. Mani's ascetisme wees bovendien de bloedoffers van de heerser en de onderworpenheid (en daarmee de geldoffers) aan het Zoroastrisme af.Ga naar voetnoot3 Naast deze populaire richting in het Manicheïsme, die straks nog meer van zich zou laten horen, bleef de leer niet alleen fabel en fantasmagorie. De tweede en derde generatie van Manicheeërs, waartoe onder meer de trekkende apostel Addo behoorde die de jonge Augustinus voor het Manicheïsme won, was wijsge- | |
[pagina 136]
| |
rig hoog geschoold. Zij sprak met een mond van een meeslepend raffinement, dat Augustinus later zou verwensen als behorende tot de ‘valstrikken des duivels’. In de steden van Noord-Afrika werd het Manicheïsme duidelijk een elite-religie voor de jeunesse dorée of wie zich daarmee gelijkstelden. Het suggereerde reeds hier op aarde een geheime kennis die alle raadselen van hemel en aarde ontsluieren kon...Het is vooral de dualistische zienswijze geweest, de visie op de aperte afgrond tussen God en Satan, die Augustinus heeft gegrepen en die hij nooit meer is kwijtgeraakt, al zou men kunnen zeggen dat hij er zijn hele leven mee geworsteld heeft. Bekend is zijn uitspraak dat alle geheime kennis overbodig is: ‘God heeft christenen gewild en geen astrologen. Voor het dagelijks gebruik hebben de mensen voldoende aan hetgeen ze op de scholen leren.’ Toen Augustinus in Carthago met de vertegenwoordigers van het Manicheïsme omging, was de leer in feite op weg naar het Westen. De verovering van Noord-Afrika door de Vandalen (na 429) was oorspronkelijk gunstig voor de Manicheeërs. Zij omhelsden, trouw aan hun latere stelregel om zich uiterlijk bij de heersende godsdienst aan te passen, het Arianisme van de veroveraars; er waren er zelfs die tijdens koning Geiserik priesterambten bekleedden.Ga naar voetnoot1 Dit veranderde onder Hunerik: hij vervolgde alle niet-Arianen tot in de dood en joeg ook op Manicheeërs. Een groot deel van hen stak over naar Italië, waardoor de leer van Mani voor het eerst op Europese bodem belandde. In Rome, waar zij zich al weer bij het katholicisme aanpasten, werden zij na korte tijd als ketters herkend. Paus Leo i nam scherpe maatregelen tegen hen en de verbreiding van hun leer, alhoewel het pas in de zesde eeuw tot echte vervolging kwam. Paus Symmachus liet hen verjagen, hun boeken en symbolen werden plechtig verbrand; waarbij de ironie van het lot wil dat Symmachus zelf in Constantinopel voor Manicheeër werd uitgemaakt.Ga naar voetnoot2 De ketterij, hoe vinnig bestreden, was niet uit te roeien. Ze groeide ondergronds welig voort, overal waar Manicheeërs uitweken: in Ravenna (dat wil zeggen onder de wieken van het Ariaanse, Oostgotische bewind), op Sicilië en in het zuiden van Gallië. Hier vormde zich zelfs, onder voorgangerschap van een geestdriftig prekende leek met de denk beelden van een hervormer, Priscillianus, een Manicheïsch besmette sekte die zich tot in Spanje uitbreidde. Priscillianus en de zijnen werden in 385 door de Spaanse bisschoppen aangeklaagd wegens ketterij en ‘zwarte kunst’, het laatste toentertijd een vergrijp tegen de staat. De usurpator Maximus liet het sektehoofd en zes van zijn volgelingen naar Trier brengen en daar op de brandstapel terechtstellen. Het was een van de eerste gevallen van ketterverbranding in het Westen. Het feit schokte een aantal tijdgenoten zoals bisschop Martinus van Tours en de vermaarde Ambrosius van Milaan. Het verbranden van ketters bleef dan ook voorlopig in de eerstvolgende tijd in Europa uit.Ga naar voetnoot3 Het Priscillianisme werd nog in de zesde eeuw en later in Spanje aangetroffen, vooral nadat het gebeente van de gemartyrizeerden uit Trier was thuisgebracht. De opvattingen van de Priscillianen, hoewel ze een zekere ontwikkeling doormaakten, zijn wel pre-Kathaars genoemd, en inderdaad hebben zij met de latere Katharen in Zuid-Frankrijk vele leerstellingen gemeen (zie pag. 188). De Priscillianen schreven de schepping van de materiewereld toe aan een boosaardig oer- | |
[pagina 137]
| |
wezen, dat zij later (toen ook zij het Oude Testament uit hun verzameling van heilige geschriften hadden verbannen) identificeerden met Jehova. Zij verwierpen huwelijk, vleesgebruik, en geloofden nochin Christus' lichamelijk-menselijk bestaan, noch in de opstanding. De menselijke ziel was volgens hen verwant met God, aangezien zij vóór haar gevangenschap in de stof als engel een bovenwerelds bestaan had geleid; zij is slechts neergedaald om te strijden tegen ‘de oversten dezer wereld’. Hier op aarde is zij de buit geworden van de demiurg Jehova en in een mensenlichaam gekerkerd. De Priscillianen gebruikten het apocriefe boek De Gedachtenis der Apostelen, waarin Christus optreedt als verwerper van de Mozaïschewet. Zij vereerden trouwens ook andere profetische en visionaire apocriefen, wat hun op de synode van Braga (561) het ‘anathema!’ van de bisschoppen op de hals haalde. Tenslotte trof aartsbisschop Agobard van Lyon omstreeks 830 in het antifonarium van zijn kerk (het boek met de beurtzangen van de eredienst) onmiskenbaar Manicheïsch-Priscilliaanse teksten aan.Ga naar voetnoot1 Alles wees er op dat het dualisme in een wereld vol wrede tegenstellingen onverminderd zijn invloed liet gelden. |