Ketters. Veertien eeuwen kettergeloof, volksbeweging en kettergericht
(1982)–Theun de Vries– Auteursrechtelijk beschermd2 Mani en het BozeIn 216 werd te Ktesiphon, in het oude Babylonië, waar straks de prachtige tempels en paleizen van de Sassaniden zouden verrijzen, de religiestichter Mani geboren. Er gingen al vroeg legenden omtrent hem, als zouden zijn ouders hem als kind hebben verkocht aan de weduwe van een zonderling en godsdienstige dweper, Bardos. De nagelaten geschriften van deze profeet zouden Mani ten dele aan zijn ideeën hebben geholpen, zoals hij zich ook het auteurschap ervan zou hebben toegeschreven. | |
[pagina 132]
| |
Nieuwere onderzoekingen hebben dit nogal dubbelzinnige beeld wat rechter getrokken. Mani heeft zijn jeugd ongetwijfeld doorgebracht in een godsdienstig milieu, maar dan als zoon van een familie die via de moeder met de hoogste Perzische adel vermaagschapt was, zodat er zeker geen noodzaak was hem te verkopen. Zijn moeder, die net als Jezus' moeder Maria heette, kende religieuze overpeinzing en zelfs visioenen. Ook de zoon waren deze niet vreemd. Zijn moeder heeft hemzeker met ongewone zorg omringd, aangezien hij een misvormd rechterbeen had en kreupel liep. Het is geen belemmering geweest die hem weerhield van verre bekeringsreizen door een vaak bar en onherbergzaam werelddeel.Ga naar voetnoot1 Zijn vader had zijn gezin verlaten om zich aan te sluiten bij de sekte van de Moegtasila, die tegen het huwelijk gekant waren. Hij liet ook de kleine Mani na verloop van tijd bij zich komen. Volgens kenners behoorden de Moegtasila tot de richting van de Mandeeërs, die hun leiders Mana (‘uitverkoren vat’) noemden. Zij hielden er eenleer op na waarin joodse en christelijke elementen verenigd waren. Hun grote verering ging uit naar Johannes de Doper, die de Zoon des Mensen had aangekondigd, de heiland naar wie de Mandeeërs overigens nog altijd uitkeken. In dit milieu groeide Mani op, streng en ascetisch geoefend. De naam Moegtasila betekent ‘de baders’; rituele wassingen waren onderdeel van hun godsdienstige praktijk; zij wasten ook alles watzij als voedsel tot zich namen. De stichter van de sekte droeg de naam al-Chasi, bij de Grieken Elchasai. Hij had een heilig boek geschreven, waarin de grote tegenstanders Christus en Satan beiden van goddelijke oorsprong werden genoemd. Ondanks het groepskarakter van de Moegtasila bij wie hij opgroeide kon Mani kennis nemen van allerlei geloven en scholen. In Iran bestonden naast de Zoroastristen joden, gnostici en Grieks georiënteerde filosofen. Er was ook een Syrische profeet geweest, Bardaisan, die verkondigd had dat God zijn wereld uit de vermengde bestanddelen van licht en duisternis geschapen en vervolgens Jezus gezonden had om de zielen de weg terug te wijzen naar het licht, wat telkens weer plaats greep zo vaak een mens geloofde. Bardaisan was overigens als bedreven astroloog de mening toegedaan dat die keuze of beslissing in hoge mate door de stand van de zeven planeten beïnvloed werd. Hij bewees dit door voorbeelden te verzamelen uit de lotgevallen van de uiteenlopendste volkeren - wat hem wonderlijk genoeg tot een van de vroegste cultuurhistorici maakt.Ga naar voetnoot2 Mani heeft dit soort voorspellingen vermengd, verdiept en verhevigd door een kleurrijke fantasie, toen hij als omstreeks vijfentwintig jarige zijn ‘illuminatie’ ontving: God zond hem een engel die hem inwijdde en de opdracht tot de prediking gaf. Voortaan beleefde hij zichzelf als nieuwe lichtende schakel in een reeks van profetische gestalten, zendboden van God - Zoroaster, Boeddha, Hermes, (niet de Oudgriekse zwervers- en koopmansgod, maar de Trismegistos (‘driemaal grote’) wijsheidsgod, gelijkgesteld met de Egyptische Toth, brenger van een occulte openbaring), Plato en Jezus. Een eindschakel tevens en een apotheose: Mani noemt zich ‘het zegel op de profeten’, een benaming die Mohammed later eveneens voor zich opeiste.Ga naar voetnoot3 Het boeddhisme heeft vervolgens tot Mani's leer het een en ander bijgedragen; hij kan het al hebben leren kennen in Mesopotamië, maar vooral toen hij na het aanvaarden van zijn roeping oostwaarts trok om volgelingen te winnen en ook in India belandde. | |
[pagina 133]
| |
Het valt moeilijk vast te stellen wat het eigenlijk religieuze karakter van het Manicheïsme is: is het christelijk, omdat Christus er - zij het in doketische en afgezwakte - gedaante in optreedt? Is het een nieuwe speelvorm van het Zoroastergeloof, omdat het ingrijpende betekenis hecht aan de radicale splitsing van wereld en leven in twee vijandige Machten, Goed en Kwaad?Ga naar voetnoot1 Het is misschien van alles wat: Ernst Bloch heeft betoogd dat Mani net als de Mandeeërs geloofd heeft dat Jezus een bij voortduring aangekondigd verlosser is gebleven die eigenlijk nog moest komen.Ga naar voetnoot2 Dat verklaart ook waarom Mani zich hierna met graagte de Parakleitos noemt, de definitieve vleeswording van Gods verlossende afgezant, in het Johannesevangelie, 14:16-17, als ‘Trooster’ en ‘geest der Waarheid’ beloofd. Voor Bloch is juist dit element beslissend om in het Manicheïsme een levende utopische hoop te ontdekken, nadat Zoroasters leer verstard is. Overigens is dit Manicheïsme, of misschien juist daardoor, bovenal een ‘machtige heliotropie’,Ga naar voetnoot3 dat is het geloof in de triomf van de zon en de hemellichamen als goden en geesten van het verlossend licht. De voorstellingen in Mani's scheppings- en verlossingsverhaal zijn fantasmagorisch, irrationeel, ook vaak te vormeloos; droombeelden van een oosters dichter, die door zijn eigen bonte verbeeldingskracht wordt overheerst.Ga naar voetnoot4 Verscheidene schrijvers hebben deze kolossale mythologie, zuster van de kosmogonieën in de gnostiek, beschreven en geanalyseerd. Hier kunnen we ze alleen maar van verre volgen, als is dit nodig omdat het Manicheïsme niet in het Oosten is blijven hangen, maar in Europa is doorgedrongen. In het Manicheïsme is de kosmologie het onafhankelijkste element. Ze verhaalt ons de wederwaardigheden van de ziel, ‘Ariadnes draad door de doolhof van Manicheïsche mythologische voorstellingen’.Ga naar voetnoot5 Mani houdt de duisternis, het boze beginsel, voor de schepper van deze wereld, de ook in het Nieuwe Testament voorkomende omschrijvingen van de duivelswereld, de ‘vorsten dezer wereld’, de ‘tronen en machten’, worden bij hem de ‘Archonten’ (een aan de gnostiek ontleende benaming). De goede geesten, die de Perzische Ahoera Mazda vergezellen, krijgen bij Mani de betekenis van symboolfiguren; Gevoel, Rede, Gedachte, Verbeelding. Symboliek heeft bij Mani echter geen abstract karakter. Het zinnebeeld is tegelijk actief en creatief in de wereld. In zijn Kephalaia (‘hoofdfragmenten’) schildert Mani met zijn bekende dichterkracht ook het Boze, dat is de materie; in haar ligt heel het wemelend universum van strijd en verwildering vervat. Het verschijnt bij Mani in zo'n concrete uitbeelding dat men nagenoeg van de Boze kan spreken. Dit monster, omringd door zijn Archonten, doet niet anders dan het mensdom terroriseren; zijn brullend geluid laat alles wankelen en sidderen; iedereen valt voor hem op zijn aangezicht. Hij spreekt alle talen en weet ieder in zijn eigen spraak te verleiden. Bij al zijn geweld en macht kent hij één ding niet: het mensenhart, waarin de goddelijke vonk gloeit. Daarom weet hij ook niet dat hij in de eindstrijd tegen de Vader der Grootheid gedoemd is tot de nederlaag.Ga naar voetnoot6 De eerste boodschapper Gods vertoont zich aan de Archonten, die mannelijke en vrouwelijke gedaanten hebben, beurtelings als man en vrouw. Hetis de ‘grote verleiding’, die de Archonten opjaagt om het licht te begeren en te bezitten. Dat brengt de twee geslachten in de wereld, de man en de vrouw, paring en baring; een stompe doffe mensheid. | |
[pagina 134]
| |
Het is de grote Vriend, Jezus genaamd, die haar zal bevrijden. De Vriend inspireert Adam tot daden, Adam ontdekt het licht dat in zijn materie is opgesloten, hij beseft geroepen te zijn. Het mensenbestaan wordt nu een school van vooruit-schrijdende zuivering, die duurt totdat licht en duister. God en Materie uiteindelijk gescheiden worden - zij het dan dat volgens sommige Manicheïsche sekten in dit strijdend proces een deel van het oorspronkelijke licht verloren gaat.Ga naar voetnoot1 Het Manicheïsme werd, ondanks zijn bizarre, soms chaotische mythologie, in Iran en elders een groot succes. Gnostici voelden zich sterk aangetrokken tot Mani's dualistische verklaring van het kwaad; het ontsloeg de goede God van het vaderschap van het Boze. Het Manicheïsme breidde zich mettertijd uit van Toerkestan tot Carthago. Het streefde, eenmaal op gang geraakt, de gnostiek, de Mithrasdienst (ook al een loot van het Zoroastrisme)Ga naar voetnoot2 en het christendom voorbij. Het reisde oostwaarts met zijn ontwerper, en kwam zelfs via de stam van de Oeigoeren in China terecht, waar het in de achtste eeuw mét Zoroastrisme en Nestorianisme verboden werd, toen de keizers van de T'ang de strijd tegen de geheime genootschappen aanbonden.Ga naar voetnoot3 Concurrent van het christendom, hoewel Christus (die voor Mani de schijnbare gedaante van de man Jezus van Nazareth had aangenomen) een goddelijke, alles doordringende essentie betekende die Gods lijden ter wille van de mens uitdrukte, hield Mani er een symbolische christologie op na: hij was ‘de vrucht die 's mensen voedsel is’, en die vrucht hing aan alle bomen...Ga naar voetnoot4 Mani heeft net als Marcion een kerk gesticht waarin ook werd gedoopt, gebeden, gezongen, en waarin het Oude Testament werd verworpen. Christelijke geschriften werden ook nauwelijks gebruikt; ze waren vervangen door Mani's Groot Evangelie, alsook door de brieven die de nieuwe Parakleitos naar voorbeeld van Paulus aan zijn kerken en discipelen richtte. De hele godsdienstige gemeenschap, waarin gevast werd en boete gedaan, waarin een ‘oppermeester’ was, twaalf ‘apostelen’ en tweeënzeventig bisschoppen, leek nog het meest op de organisatie van een boeddhistisch klooster, waarvoor Mani in India grote sympathie had opgevat. De eigenlijke gelovigen bestonden uit de ingewijden, de ‘uitverkorenen’ en de alledaagse ‘hoorders’. In de organisatie was ascese een eerste rituele plicht. Wie na inwijding en voorbereiding steeg tot de rang van een ‘uitverkorene’, en hier wees Mani ook de vrouwen volstrekt niet terug, zwoer het huwelijk, het persoonlijk bezit, eten van vlees en het drinken van wijn af. Op de uitverkorenen rustte een taboe; zij mochten niet werken, zeker niet in de (gevloekte) aarde, maar trokken zwervend en getuigend door de landen, begeleid door een ‘hoorder’, die als lid van een lagere orde voor hen mocht zorgen. De verkorenen heetten zo verzadigd te zijn van licht, dat zelfs het door hen gegeten brood in licht herschapen werd.Ga naar voetnoot5 De hoorders kenden overigens ook vastentijden en de biecht ten overstaan van God en de uitverkorenen. Manicheeërs mochten niet godslasteren, geen levend wezen doden, niet zweren, niet stelen, zich niet lenen tot tovenarij; zij gaven (omdat dit de verlossing van het licht in de weg stond) geen aalmoezen aan niet-Manicheeërs... Er was in het Manicheïsme één trek die niet ascetisch heten mag: het inschakelen van kunstenaars in de bekeringswerken. Met zang en muziek, poëzie en beeld vond de prediking plaats. De nieuwe kerken werden versierd en beschilderd; | |
[pagina 135]
| |
dichters droegen er voor. De vele geschriften die het Manicheïsme naliet (men heeft ze gevonden tot in de Gobiwoestijn en Toerkestan) werden vastgelegd in boeken die met hun magnifiek handschrift, evenwichtige bladspiegel en heldere miniaturen nog de verrukking van de kunstkenner vormen. Mani had van het begin af aan verklaard dat hij een religie van het Boek wilde. Andere godsdienststichters hadden het aan hun discipelen overgelaten om hun uitspraken te boek te stellen: hij wenste het in eigen persoon te doen...‘Bestudeer mijn boeken!’ schijnt een van Mani's geboden tot zijn volgelingen te zijn geweest.Ga naar voetnoot1 Griekse en Latijnse vertalingen van zijn boodschap zijn in felle afweer door de Kerk zoveel doenlijk vernietigd. Mani, die zijn prediking vanuit Ktesiphon was begonnen en al verder oostwaarts was doorgedrongen, keerde ‘na veertig jaar’ naar zijn geboorteland terug. Het heet dat hij aan het hof van Sjahpoer i lijfarts werd van de sjah en een godsdienstig geschrift samenstelde dat hij de sjah aanbood en dat een nieuwe hervorming van het Zoroastrisme bepleitte. De sjah zou zelfs geruime tijd onder Mani's welbespraakteinvloed hebben gestaan, wat valt af te leiden uit verscheidene dingen: Sjahpoer nam Mani mee op sommige van zijn expedities tegen de Romeinen, waarbij Antiochië in de as werd gelegd en keizer Valerianus zelfs in Perzische handen viel. Hij speelde ook de Manicheeërs in Egypte uit om aldaar anti-Romeinse troebelen teweeg te brengen. Toch was de relatie van Mani met het Sassanidenhuis op los zand gebouwd. De hiervoor vermelde oppermagus, de mobed Katir, strenge bewaarder van het Zoroastrisch patrimonium, verdrong Mani uit de gunst van de monarch, toen het er om ging het Mazdaïsme tot staatsreligie te verheffen. Katir bewees de sjah hoe verderfelijk alle afdwalingen en vooral hun dragers waren. Het betekende een proces tegen Mani, dat leidde tot zijn veroordeling en gruwelijk einde in 273 (of kort daarna): volgens sommigen werd hij aanvankelijk inijzers geklonken en gekruisigd; volgens anderen levend gevild en daarna onthoofd...Het Manicheïsme in zijn oorspronkelijke vorm werd een vervolgde leer.Ga naar voetnoot2 |
|